ECLI:NL:RBNHO:2025:5733

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
15-243819-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik van een minderjarige wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarige. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en heeft op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025 de beslissing genomen.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, waarbij zij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beschouwde en steunbewijs aanhaalde van getuigen. De verdediging heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat niet voldaan was aan het bewijsminimum en dat de verklaringen van zowel het slachtoffer als de getuigen onbetrouwbaar waren.

De rechtbank heeft in haar oordeel geconcludeerd dat de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen onvoldoende steunbewijs boden voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken een bewijsminimum geldt, waarbij de verklaring van één getuige niet voldoende is zonder aanvullend bewijs. Gezien het ontbreken van voldoende steunbewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-243819-24 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.E. de Boer, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 13 mei 2018 te
Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een- of meermalen ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het stoppen van zijn, verdachtes, hand in de (bikini)broek van die [slachtoffer] en/of
- (daarbij) de vagina van die [slachtoffer] te betasten en/of
- over de borsten te wrijven en/of in de borsten te knijpen van die [slachtoffer] en/of
- de billen van die [slachtoffer] te betasten.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen om de vervolging te schorsen.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in de periode van 13 mei 2016 tot en met 13 mei 2018. Zij acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en consistent en is van mening dat haar verklaring voldoende steun vindt in de getuigenverklaring van [naam 1] en de op 25 maart 2025 door de advocaat van de benadeelde partij overgelegde e-mail van de orthopedagoog [naam 2].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, omdat niet voldaan is aan het bewijsminimum en het wettig en overtuigend bewijs dus ontbreekt. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar is en daarmee niet als bewijs kan dienen. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat de verklaring van getuige [naam 1] onbetrouwbaar is en niet als bewijs kan dienen. Ten slotte heeft de raadsvrouw bepleit dat aan de ten laste gelegde handelingen zowel het ontuchtige karakter als het opzet van de verdachte daarop ontbreken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
VrijspraakDe rechtbank acht wat aan de verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Juridisch kader
Ten aanzien van de feiten die de verdachte ten laste zijn gelegd, zijn de bepalingen van toepassing zoals deze golden tot de wetswijziging van het Wetboek van Strafrecht van 1 juli 2024.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering een bewijsminimum is geformuleerd. Dit houdt in dat een bewezenverklaring van een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op alleen de verklaring van één getuige. Er moet altijd steunbewijs zijn, dat bovendien afkomstig moet zijn van een andere bron. Zo kunnen bijvoorbeeld door een getuige kort na het feit bij het slachtoffer waargenomen emoties steunbewijs opleveren. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat niet is vereist dat elk bestanddeel van het ten laste gelegde feit steun vindt in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen afkomstig van een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Beoordeling
Nadat haar moeder op 15 augustus 2023 aangifte heeft gedaan namens [slachtoffer], heeft [slachtoffer] op 25 augustus 2023 een verklaring afgelegd bij de politie. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij vanaf het moment dat zij 6 of 7 jaar oud was elke zaterdagochtend samen met haar opa en oma ging zwemmen in zwembad [naam 3] in Wieringerwerf. De verdachte was daar ook altijd aanwezig. [slachtoffer] heeft onder andere verklaard dat de verdachte haar in de periode dat zij 8 tot 10 jaar oud was, heeft aangeraakt bij haar billen, armen, benen, borsten, buik, op haar geslachtsdeel en onder haar bikini en in haar bikinibroekje.
De rechtbank dient behoedzaam om te gaan met deze verklaring van [slachtoffer], omdat de ten laste gelegde gebeurtenissen jaren geleden hebben plaatsgevonden, [slachtoffer] ten tijde van de verweten handelingen erg jong was, haar verklaring bij de rechtbank vragen oproept en zij door de politie slechts eenmaal is gehoord, waarbij naar het oordeel van de rechtbank bovendien in onvoldoende mate is doorgevraagd naar aanleiding van de verklaringen van [slachtoffer].
Nog afgezien van de vraag of, gelet hierop, de verklaring van [slachtoffer] als (voldoende) geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt, komt de rechtbank tot een vrijspraak, omdat er onvoldoende steunbewijs aanwezig is. De rechtbank overweegt over het ontbreken van voldoende steunbewijs concreet het volgende.
De verklaring van getuige [naam 1]
De verklaring van getuige [naam 1] is onvoldoende concreet over de onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde handelingen om ten aanzien van die handelingen als steunbewijs te kunnen dienen naast de verklaring van [slachtoffer] daaromtrent. Onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd `het stoppen van zijn, verdachtes hand in de (bikini)broek’. Getuige [naam 1] heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte met zijn hand net nog even aan de zwembroek van [slachtoffer] zat en dat zijn pink losschoot. Deze enkele waarneming biedt onvoldoende steun om aan te nemen dat de verdachte zijn hand in de bikinibroek van [slachtoffer] heeft gestopt. De verklaring van getuige [naam 1] kan daarom niet dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van deze handelingen van de verdachte.
De schriftelijke verklaring van mevrouw [naam 4]
De schriftelijke verklaring van mevrouw [naam 4], overgelegd bij het verzoek tot schadevergoeding, is te algemeen en onvoldoende concreet om te kunnen dienen als steunbewijs.
De e-mail van de orthopedagoogOok de e-mail van de orthopedagoog, [naam 2], ingediend door de benadeelde partij op 25 maart 2025, kan niet dienen als steunbewijs. Zij heeft over het vermeende misbruik gehoord van aangeefster en is hier zelf geen getuige van geweest. De verklaring vloeit hierdoor volledig voort uit de oorspronkelijke bron ([slachtoffer] zelf). Daarnaast heeft de orthopedagoog verklaard dat het heftige puberale gedrag van aangeefster “onder andere verklaard
zou kunnen wordendoor het seksueel misbruik”. Dit is onvoldoende om te dienen als steunbewijs voor wat aan de verdachte ten laste is gelegd.
Conclusie
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat niet is voldaan aan het vereiste bewijsminimum. De rechtbank zal de verdachte om die reden vrijspreken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van primair € 10.000,- en subsidiair € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Omdat de verdachte van het aan hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2025.