In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van het mentorschap van verzoekster, die in een woonvoorziening verblijft. Het verzoek is ingediend op 2 juli 2024, met aanvullende stukken die op verschillende data zijn ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2024 heeft verzoekster aangegeven dat zij geen meerwaarde meer ziet in het mentorschap, omdat haar situatie is verbeterd en zij in staat is haar belangen zelf te behartigen, eventueel met hulp van haar begeleiding. De mentor van verzoekster heeft verweer gevoerd tegen de opheffing, omdat hij vreest dat de ex-partner van verzoekster weer op zal duiken en zijn ondersteuning dan nodig zal zijn. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de noodzaak voor het mentorschap niet meer bestaat, mede gezien het voorstel van de mentor om het mentorschap tijdelijk stop te zetten. De kantonrechter heeft besloten het mentorschap op te heffen, met ingang van twee weken na de uitspraak, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.