ECLI:NL:RBNHO:2025:57

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
21/463
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen omgevingsvergunning voor Snowbass festival na plaatsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, is het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het Snowbass festival op 25 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat eisers geen procesbelang meer hebben, aangezien het festival al heeft plaatsgevonden en eerdere uitspraken over soortgelijke evenementen zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die een natuurgeneeskundige praktijk aan huis drijven, geen onderbouwing hebben gegeven voor hun schadeclaims en dat hun argumenten reeds eerder zijn weerlegd in andere rechtszaken. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld en vastgesteld dat er een schadevergoeding van € 2.500,- is verschuldigd aan eisers, waarvan € 384,62 door het college en € 2.115,38 door de Staat der Nederlanden moet worden betaald. De proceskosten voor het verzoek om schadevergoeding zijn ook toegewezen aan de eisers, met een totaal van € 453,50, te verdelen tussen het college en de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, het college
(gemachtigde: mr. G.M Pierik).
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en veiligheid), de Staat.

Tevens heeft als derde-partij aan het geding deelgenomen:
North Sea Venue B.V.
(gemachtigde mr. D.A.J. Sturhoofd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan NSV verleende omgevingsvergunning voor het Snowbass festival op 25 januari 2020, te houden op het terrein van NSV.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 21 januari 2020 aan NSV verleend. Met het bestreden besluit van 16 december 2020 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van deze omgevingsvergunning gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting geagendeerd. De behandelend rechter is voorafgaande aan die zitting gewraakt. Dit wrakingsverzoek is afgewezen.
1.3
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [dochter] (dochter van eisers die door eisers is gemachtigd om namens hen ter zitting op te treden), de gemachtigde van het college en de gemachtigde van NSV. Aan de zijde van het college zijn voorts verschenen: mr. [naam 1] , mw. [naam 2] en ing. [naam 3] . De gemachtigde van eisers is (met afbericht) niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk is, omdat eisers geen procesbelang (meer) hebben bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank zal het beroep daarom niet inhoudelijk beoordelen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1
Eisers wonen op het perceel [adres 1] te [plaats] . Eiseres ( [eiser 2] ) drijft daar samen met haar dochter een natuurgeneeskundige praktijk aan huis. Het perceel [adres 2] te [plaats] (hierna: het perceel), waarop de aan NSV verleende omgevingsvergunning betrekking heeft, grenst aan het perceel [adres 1] te [plaats] . NSV drijft in het pand op het perceel een nachtclub/discotheek. Op het terrein rondom het pand van NSV (hierna: het terrein) vinden meerdere keren per jaar door NSV georganiseerde buitenevenementen met versterkte muziek plaats. Het college heeft voor die evenementen aan NSV een evenementenvergunning verleend als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad.
2.2
Op het perceel geldt het bestemmingsplan "Bedrijven Zuid". Op grond van dat bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijventerrein 1" en de dubbelbestemming "Waterstaat waterkering". Het staat vast dat gronden met die bestemming niet bestemd zijn voor zware horeca, zoals het houden van (grootschalige) muziekevenementen.
2.3
Het college heeft, met gebruikmaking van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van het perceel in strijd met wat het bestemmingplan ter plaatse toestaat. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 4, elfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft het college ongegrond verklaard met het bestreden besluit. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
2.4
Eisers hebben in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de aanvraag niet ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat een deel van de kadastrale percelen waarop de aanvraag ziet niet in het bezit is van NSV. Daarnaast hebben eisers gesteld dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, omdat er geen planologische borging is voor evenementen in het bestemmingsplan en omdat vergunning van het evenement in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook hebben eisers gesteld dat ten onrechte geen vergunning is aangevraagd voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d (het in gebruik nemen/gebruiken van een gebouw met het oog op de brandveiligheid) en e (het oprichten, in werking hebben of veranderen van een inrichting van de Wabo). Voorts hebben eisers gesteld dat geen rekening is gehouden met de bescherming van de waterkering en met de gevolgen van vergunningverlening voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast zijn volgens eisers ten onrechte geen geluidsnormen opgenomen in de vergunning, terwijl geluidsoverlast te verwachten is. Ook is geen bodemonderzoek gedaan, geen onderzoek maar alternatieve locaties, geen onderzoek naar bereikbaarheid, verkeer en parkeren, geen onderzoek naar de gevolgen voor het water dat rond de locatie aanwezig is en geen onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit, aldus verzoekers.
3. De rechtbank heeft in een uitspraak over een soortgelijk beroep van eisers tegen verleende omgevingsvergunningen voor soortgelijke evenementen op dezelfde locatie als nu aan de orde uitspraak gedaan op 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6886. In genoemde uitspraak zijn dezelfde beroepsgronden besproken als de beroepsgronden die nu door eisers zijn aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in genoemde uitspraak gemotiveerd weerlegd en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze weerlegging van de beroepsgronden in de uitspraak van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3089 bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.
4. Omdat het evenement waarvoor de nu bestreden omgevingsvergunning is verleend al heeft plaatsgevonden en omdat over de aangevoerde argumenten in zaken van eiseres tegen soortgelijke omgevingsvergunningen al uitspraak is gedaan door zowel de rechtbank als de Afdeling, doet zich de vraag voor welk procesbelang eisers nog hebben bij hun beroep. Eisers kunnen met hun beroep in ieder geval niet meer bereiken dat het vergunde evenement niet plaatsvindt, omdat dat evenement al heeft plaatsgevonden. Ook kunnen eisers met de aangevoerde argumenten niet voorkomen dat soortgelijke evenementen in de toekomst zullen plaatsvinden, omdat over die argumenten al door de hoogste instantie (de Afdeling) is geoordeeld en het oordeel daarover is dat het college voor deze evenementen een omgevingsvergunning mag verlenen.
5. Eisers hebben gesteld dat ze door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het Snowbass festival schade hebben geleden, maar hebben dit op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet in deze stelling daarom ook geen grond om een procesbelang aan de zijde van eisers aan te nemen. De dochter van eisers heeft overigens ter zitting nog aangegeven dat het eisers helemaal niet te doen is om het verkrijgen van schadevergoedingen of dwangsommen.
6. De rechtbank oordeelt daarom dat een procesbelang aan de zijde van eisers ontbreekt.

Conclusie beroep

7. Omdat het procesbelang er niet is, is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank komt vervolgens niet toe een inhoudelijke beoordeling en dus niet aan de vraag of de omgevingsvergunning voor het Snowbass-festival terecht is verleend.

Verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn

8. Eisers hebben verzocht om een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9. De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In zaken als deze, waarin sprake is van een bezwaar- en beroepsprocedure, mag de behandeling maximaal twee jaar in beslag nemen, in die zin dat de behandeling van het bezwaar maximaal een half jaar in beslag mag nemen en de procedure bij de rechtbank maximaal anderhalf jaar. De termijn van twee jaar geldt ook als de behandeling meerdere procedurele rondes heeft omvat. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
10.1
In dit geval is er sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) 34 maanden, omdat het bezwaarschrift door het college op 4 maart 2020 is ontvangen en de rechtbank op 9 januari 2025, en dus 58 maanden later, uitspraak doet.
10.2
Dat niet eerder uitspraak is gedaan is echter mede het gevolg van het feit dat de op 28 maart 2024 door de rechtbank geplande zitting niet is doorgegaan, omdat eisers enkele dagen voor de zitting verzocht hebben om uitstel van de zitting en eisers de rechtbank na afwijzing van dat verzoek heeft gewraakt. Dit wrakingsverzoek, dat is afgewezen, heeft ertoe geleid dat de zaak, die onderdeel uitmaakt van een reeks van zaken, opnieuw op zitting moest worden geagendeerd. Dit kon, gelet op de agenda’s van partijen en de rechtbank, uiteindelijk pas op 28 november 2024 op zitting behandeld. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om te oordelen dat de vertraging in de behandeling van de rechtbank voor wat betreft de periode van 28 maart 2024 tot en met 28 november 2024 ( 8 maanden) voor rekening van eisers dient te komen.
10.4
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan 34 - 8 maanden = 26 maanden. Eisers hebben gelet daarom aanspraak op een schadevergoeding van
5x€ 500,- = € 2500,-.
10.5
Deze overschrijding is deels toe te rekenen aan het feit dat college op 16 januari 2021, en dus (afgerond) 4 maanden te laat, op het bezwaar van verweerder heeft beslist. Het college is daarom een schadevergoeding verschuldigd van 4/26 x 2500,- =
€ 384,62. De verdere termijnoverschrijding (22 maanden) komt voor rekening van de Staat. De Staat is eisers daarom een schadevergoeding verschuldigd van € 2.115,38.

Proceskosten

11.1
Omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verband met die beroepen.
11.2
De rechtbank ziet wel aanleiding om het college en de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden in totaal begroot op € 453,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Omdat de overschrijding zowel aan het college als aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze vergoeding voor de helft ( € 226,75) voor rekening van het college en voor de helft
(€ 226,75) voor rekening van de Staat.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college tot betaling van een schadevergoeding van € 384,62 aan eisers;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 2.115,38 aan eisers;
  • veroordeelt het college tot vergoeding aan eisers van € 226,75 aan proceskosten;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding aan eisers van € 226,75 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.