ECLI:NL:RBNHO:2025:5618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
HAA 24/5563
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor nieuwbouw appartementencomplex in Beverwijk

Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 50 woningen aan de Vleugelnootstraat in Beverwijk. Eisers, waaronder het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, waren van mening dat de vergunning niet in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende parkeerplaatsen waren voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning op 17 oktober 2023 was verleend en dat eisers bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bouwplan voldeed aan de parkeerbehoefte en niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat twee eisers niet-ontvankelijk waren in hun beroep omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen het primaire besluit. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Crisis- en herstelwet en de relevante parkeernormen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/5563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eisers 1]

[eisers 2]
[eisers 3]
[eisers 4]
[eisers 5]
[eisers 6]
[eisers 7]
[eisers 8] ,uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. K. van Driel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk

(gemachtigden: R. Noora en E. Kuhl).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: RSB Brothers B.V. uit Velsen-Zuid (RSB)
(gemachtigde: mr. M.A. Grapperhaus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor een nieuwbouw appartementencomplex van 50 woningen aan de Vleugelnootstraat 2 t/m 100. Eisers zijn het met name niet eens met hoe wordt voorzien in de daarbij behorende extra parkeerbehoefte. Ook voeren eisers aan dat de afwijkingen van het bestemmingsplan in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bouwplan voorziet in de benodigde parkeerplaatsen voor de extra parkeerbehoefte en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers krijgen geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3.
3.1.
Op 24 februari 2023 heeft RSB een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een appartementencomplex, het afwijken van het bestemmingsplan en het aanleggen van een uitrit op perceel B-6262 naast [adres] in Beverwijk. Voor dit bouwplan zijn de huisnummers Vleugelnootstraat 2 tot en met 100 toegekend (even nummers).
3.2.
Ter plaatste geldt het bestemmingsplan ‘Woongebied West’ (hierna: het bestemmingsplan) en het perceel heeft de enkelbestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Wonen’, met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Voor de maatvoering van de woonbestemming is bepaald dat er maximaal 50 wooneenheden (gestapeld) kunnen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 30 meter.
3.3.
De omgevingsvergunning is bij besluit van 17 oktober 2023 verleend. Hier hebben eisers apart van elkaar bezwaar tegen gemaakt.
3.4.
In het bestreden besluit van 17 juli 2024 laat het college de omgevingsvergunning in stand. Daarbij geeft het college een aanvullende motivering over het aspect parkeren.
3.5.
Eisers hebben pro-forma beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, en de beroepsgronden op 24 september 2024, 25 september 2024 en 1 april 2025 aangevuld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de eisers [eisers 2] , [eisers 4] , [eisers 5] , [eisers 6] , [eisers 7] en [eisers 8] , samen met hun gemachtigde. Namens het college waren de gemachtigden aanwezig. Namens RSB waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig, samen met de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
4. De rechtbank oordeelt dat eisers [eisers 6] en [eisers 6] niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Niet is gebleken dat zij bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit, zoals is voorgeschreven in artikel 8:1 jo. artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Crisis- en herstelwet
5. De rechtbank stelt vast dat op de in dit beroep voorliggende aanvraag en verleende omgevingsvergunning de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. Dit betekent dat het eisers niet was toegestaan om beroepsgronden in te dienen na afloop van de beroepstermijn. Het college heeft eisers niet over deze procedurele regels uit de Chw geïnformeerd, zoals is voorgeschreven in artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Daarom neemt de rechtbank de aanvullende beroepsgronden van
24 en 25 september 2024 en 1 april 2025 mee in haar beoordeling. De rechtbank wijst partijen op de informatie in de rechtsmiddelenclausule onder deze uitspraak.
Toetsingskader Wabo
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 24 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Uit artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Ow en de memorie van toelichting bij die wet volgt dat ook de Chw op dit beroep van toepassing blijft.
6.1.
De wet- en regelgeving die van belang is voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
7. Op de zitting hebben eisers aangegeven dat hun beroepsgronden over de redelijke eisen van welstand en de bodemkwaliteit geen bespreking (meer) behoeven. De rechtbank beoordeelt deze gronden dan ook niet.
Parkeren
8.1.
Eisers voeren aan dat het bouwplan voorziet in te weinig parkeerplaatsen, zodat niet is voldaan aan de geldende Nota Parkeernormen en Afkoopregeling parkeren 2024 (hierna: de Nota Parkeernormen), en dus niet aan artikel 24.2 van het bestemmingsplan. De in de Nota Parkeernormen opgenomen parkeernormen zijn lager dan de CROW-normen, en daarbij onwerkelijk laag omdat wordt gerekend met een norm lager dan 1 per woning. Een reële norm is volgens eisers 1,4 parkeerplaats per woning. Volgens eisers zouden voor de vijftig nieuwe woningen dus 70 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd in plaats van de door RSB geplande 40 parkeerplaatsen.
Daarbij zijn die 40 beoogde parkeerplaatsen gedeeltelijk gepland op een terrein dat al heel lang dienst doet als parkeerterrein voor 20 tot 25 auto’s van wijkbewoners. Het gebruik van dit terrein voor het nieuwe appartementencomplex lost de parkeerbehoefte dus niet op nu dit terrein niet als nieuwe plekken kan worden gezien. Bovendien was het terrein legaal in gebruik als parkeerterrein omdat dat de bestemming “Verkeer” heeft. Door dit terrein te gebruiken voor het appartementencomplex, verdwijnt deze restcapaciteit en neemt de parkeerdruk toe. Hier houdt het ingediende parkeeronderzoek van RSB geen rekening mee. Ook wordt dit parkeerterrein bij alle bouwplannen in de afgelopen 15 jaar in een straal van 250 meter al meegenomen in de parkeerberekeningen en -onderzoeken. Hier zijn ook vergunningen op gebaseerd. Ten onrechte is in het bestreden besluit alleen aandacht besteed aan de parkeerplaatsen van de sporthal.
Eisers verwijzen verder nog naar paragraaf 3.6 van de toelichting bij het bestemmingsplan. Daarin is opgenomen dat voor nieuwe functies de bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid doorslaggevende randvoorwaarden zijn. Ook verwijzen eisers naar p. 27 van de toelichting, waarin is opgenomen dat voor de woonflat ‘Warande 85’ geen onevenredige parkeerdruk op de omgeving mag ontstaan.
Tot slot stellen eisers dat zij de uitleg over het dubbelgebruik niet begrijpen.
8.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 24.2 van het bestemminsplan volgt dat dient te zijn voldaan aan de Nota Parkeernormen. Op grond hiervan komt het college tot de conclusie dat de parkeerbehoefte met 36 parkeerplaatsen toeneemt. Dit heeft het college berekend aan de hand van de bruto vloeroppervlaktes van de appartementen. Omdat het braakliggend terrein is, was de oude parkeerbehoefte nul. Saldering is dus niet aan de orde. RSB heeft 40 parkeerplaatsen op eigen terrein gepland. Hiervoor heeft RSB grond aangekocht van de gemeente.
Parkeeronderzoek
8.3.
De rechtbank overweegt verder dat het college de eigen parkeerberekening aan de hand van de Nota Parkeernormen ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Het parkeeronderzoek van DataCount van 8 september 2021 ligt daar dus niet aan ten grondslag. Volgens RSB was dit een onderzoek in de voorbereidingsfase van het project. Dat onderzoek ziet dan ook op de toen bestaande parkeerdruk, en niet op de vraag of RSB zelf kan voorzien in de parkeerbehoefte van het appartementencomplex. De rechtbank bespreekt de beroepsgronden gericht tegen de inhoud en zorgvuldigheid van het parkeeronderzoek uit 2021 dan ook niet.
Welke parkeernormen zijn van toepassing?
8.4.
De gemeenteraad is bevoegd om (via het bestemmingsplan) te bepalen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn bij een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor is de Nota Parkeernormen opgesteld. In de Nota Parkeernormen wordt uitgegaan van normeringen. In paragraaf 1.2 wordt uitgelegd dat de normen zijn gebaseerd op de landelijke cijfers van het CROW, die op basis van onderzoek tot stand zijn gekomen en een zo goed mogelijke indicatie geven van de werkelijke parkeerbehoefte bij verschillende functies. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de gemeenteraad voor Beverwijk de onderkant van de bandbreedte van de CROW-normen voor sterk stedelijk gebied van toepassing heeft verklaard. Het college dient bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het appartementencomplex te toetsen aan de Nota Parkeernormen.
Eisers zijn het niet eens met de in de Nota Parkeernormen opgenomen parkeernormen. Echter is naar oordeel van de rechtbank de enkele stelling dat de opgenomen parkeernorm van minder dan 1 per appartement te laag is, en een norm van 1,4 per appartement volgens eisers meer in overeenstemming zou zijn met de werkelijke parkeerbehoefte, geen reden om de Nota Parkeernormen in dit geval buiten toepassing te laten. Het college heeft in redelijkheid kunnen toetsen aan de Nota Parkeernormen. Alleen indien het handelen overeenkomstig de Nota Parkeernormen voor belanghebbenden, wegens bijzondere omstandigheden, onevenredige gevolgen zou hebben, kan de Nota Parkeernormen buiten toepassing worden gelaten. [1] Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
Is voorzien in de parkeerbehoefte?
8.5.1.
De rechtbank kan de berekening van de extra parkeerbehoefte van het college in het bestreden besluit volgen. Het college kon in redelijkheid uitgaan van een werkdagavond als drukste moment bij het appartementencomplex. Dit volgt ook uit Bijlage 3 van de Nota Parkeernormen. Daarin is ook opgenomen dat op de werkdagavond 90% van de gebruikers aanwezig is, en 80% van de bezoekers. Het door het college gebruikte dubbelgebruik ziet op deze factoren 0,9 en 0,8, die zijn overgenomen in de tabel in het bestreden besluit. Het college heeft daarbij met een rekenvoorbeeld aangegeven dat de berekening uitkomt op een parkeerbehoefte van (afgerond) 36 parkeerplaatsen.
8.5.2.
Daarbij volgt de rechtbank eisers niet in het standpunt dat de parkeerplaatsen op het ‘informele parkeerterrein’, waar RSB een deel van de parkeerplaatsen heeft gepland, gecompenseerd dienen te worden. Het college heeft uitgelegd dat dit terrein niet was ingericht als gemeentelijke openbare parkeervoorziening, zodat wijkbewoners daar geen rechten aan kunnen ontlenen. Dat de gemeente nooit (privaatrechtelijk) gehandhaafd heeft, en het terrein de bestemming ‘Verkeer’ heeft, maakt niet dat sprake was van een bestaande openbare gemeentelijke parkeervoorziening. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de gemeente bijvoorbeeld geen belijningen en niet de inritdrempel heeft aangebracht, en deze ook niet onderhoudt. Voor de sporthal zijn openbare parkeerplaatsen aan de andere kant gerealiseerd. Daarbij hebben eisers niet concreet gemaakt of, en op welke manier, dit terrein bij andere aanvragen voor woningbouwprojecten is meegeteld in de parkeertelling in de openbare ruimte. De printscreen in de pleitnota van de gemachtigde van eisers is hiervoor onvoldoende.
De rechtbank begrijpt de vrees van eisers dat met het gebruik van dit terrein voor parkeerplaatsen voor het appartementencomplex, een (groter) parkeerprobleem in de wijk ontstaat omdat 20 á 25 auto’s een andere plek moeten zoeken. Echter stelt het college terecht dat de huidige parkeerproblematiek niet mag worden afgewenteld op een nieuwe bouwontwikkeling. Bij de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. [2] Het wegvallen van het ‘informele parkeerterrein’ hoeft dus niet door RSB of door de gemeente te worden gecompenseerd. De verwijzing in de pleitnota van de gemachtigde van eiser naar rechtsoverweging 18.2 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2020 [3] maakt dit oordeel niet anders, omdat het daar om tijdelijk vergunde parkeerplaatsen ging, die in het vastgestelde bestemmingsplan niet waren betrokken bij de parkeertelling. Deze situatie doet zich hier niet voor.
9. De beroepsgrond slaagt niet.
Afwijkingen bestemmingsplan en een goede ruimtelijke ordening
10.1.
Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De strijdigheden van het bouwplan met het bestemmingsplan voor wat betreft de hoogte, situering en balkons hebben zeer nadelige effecten voor hun woon- en leefklimaat, en in het bijzonder voor de privacy en zonlichttoetreding. Het appartementencomplex met balkons komt door de situering dichter gelegen bij de woning van eiser Francken.
Ook vrezen eisers voor windoverlast, gevaarzetting en geluidsoverlast door akoestiek en weerkaatsing van geluid. Volgens eisers heeft het college in het bestreden besluit geen (goede) belangenafweging gemaakt. Het college had nader onderzoek moeten doen naar bijvoorbeeld de NEN-normen voor wind, nu het gebouw hoger wordt dan 30 meter. Hierbij moet het college beter motiveren waarom het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
10.2.
De afwijkingen van het bestemmingsplan voor voorliggend bouwplan zijn, voor zover in dit beroep van belang, gelegen in de 2,7 meter extra hoogte (bovenop de toegestane 30 meter) en de verplaatsing van het gebouw met 5 meter in noordoostelijke richting buiten het bouwvlak, en de balkons, op de bestemming ‘Verkeer’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende en navolgbaar gemotiveerd welke belangenafweging is gedaan in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is het uitgangpunt dat het bestemmingsplan een appartementencomplex tot 30 meter hoog al toestaat.
Verder is het hiernavolgende van belang,
Zonlichttoetreding
10.3.
De extra hoogte van 2,7 meter heeft het college vergund met de binnenplanse mogelijkheid om tot 10% af te wijken van de maximale bouwhoogte. Hiervoor is vereist dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden, en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad. [4] Om te beoordelen of het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen niet onevenredig wordt verstoord, heeft RSB een bezonningsstudie uitgevoerd. Hierbij is de maximaal planologisch toegestane situatie (30 meter hoog) afgezet tegen de aangevraagde situatie (32,7 meter hoog). Volgens het college is enige vermindering van zonlicht in tuinen en woningen in een stedelijk gebied niet te vermijden. Uit de studie volgt dat er geen sprake is van een onevenredige schaduwwerking. Er is slechts sprake van een zeer minimale vermindering van zonlicht. Eisers hebben de onevenredige benadeling door verminderde zonlichttoetreding niet onderbouwd.
Wind en geluidsweerkaatsing
10.4.
Eisers voeren in beroep aan dat RSB op grond van de NEN 8100 een windonderzoek had moeten uitvoeren, aangezien het gebouw hoger wordt dan 30 meter. Volgens het college kan een eventuele toename aan wind in stedelijke gebieden niet worden vermeden. Op de zitting heeft RSB aangevoerd dat de NEN-normen handreikingen zijn voor gebouwen die nog niet zijn voorzien in het bestemmingsplan. Ook speelt wind pas echt een rol als tunnels tussen gebouwen ontstaan, zoals op de Zuidas in Amsterdam. Daarvan is hier geen sprake. De vrees van eisers als omwonenden voor windoverlast, geluidsweerkaatsing en -overlast is niet geconcretiseerd en/of onderbouwd.
Balkons en privacy
10.5.
De rechtbank overweegt dat het college de situering van het appartementencomplex en de balkons buiten het bouwvlak, en in de bestemming ‘Verkeer’, heeft vergund op grond van de kruimelgevallenregeling. [5] Deze bevoegdheid heeft het college gereguleerd in de Beleidsregels Planologische Kruimelgevallen 2016. Op grond van dit beleid worden aanvragen om uitbreidingen van het hoofdgebouw (niet zijnde categorie A1 t/m A3) per concreet geval beoordeeld. Het college heeft de situering ruimtelijk aanvaardbaar geacht omdat hierdoor vraagstukken in de openbare ruimte beter kunnen worden opgelost. De oppervlakte van het appartementencomplex is nog steeds gelijk aan het bouwplan en wordt niet groter. Het college merkt op dat het gaat om een stuk braakliggend terrein dat nu geen functie heeft. Door het appartementencomplex vijf meter te verplaatsen krijgen de appartementen op de begane grond een eigen buitenruimte en de appartementen op de verdiepingen een balkon. Enig verlies aan privacy kan niet worden vermeden in een stedelijke omgeving. Daarbij is de afstand tussen het gebouw en de omliggende woningen niet te kort. Bovendien komt de verplaatsing de privacy van de bewoners aan de westzijde van het appartementencomplex ten goede.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijking van de bestemming door de situering niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
11. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eisers [eisers 6] en [eisers 6] is niet-ontvankelijk.
13. Het beroep van de overige eisers is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de omgevingsvergunning voor het appartementencomplex in stand blijft. Ook krijgen eisers geen vergoeding van hun griffierecht en proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep voor zover ingediend door [eisers 6] en [eisers 6] niet-ontvankelijk;
  • het beroep voor zover ingediend door de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a:
1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
Bijlage I
Onderdeel 3.1:
Ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Besluit Crisis- en herstelwet
1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
2. Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, aanhef en eerste lid (voor zover van belang):
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan,
Bestemmingsplan Woongebied West
24.2
Parkeren
met betrekking tot het parkeren dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in de vigerende gemeentelijke Nota Parkeernormen;
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bestaande woonsituaties.
26.1
Algemeen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
26.2
Voorwaarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.1 kan slechts worden verleend, mits:
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Voetnoten

1.Artikel 4:81 en 4:84 van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 6.3 van de uitspraak van de ABRvS van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1313.
4.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo jo. artikel 26.1, aanhef en onder a, en artikel 26.2 van het bestemmingsplan ‘Woongebied West’.
5.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo jo. artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.