De vrouw voert het volgende aan.
Vanaf het najaar 2024 is bij [de minderjarige] toenemende weerstand ontstaan tegen de contactmomenten bij de man. Zij voelt zich onveilig bij de man thuis, met name vanwege oplopende spanningen en terugkerende ruzies met geschreeuw tussen de man en zijn partner. [de minderjarige] ervaart deze spanningen als zeer belastend, met name omdat zij zich tussen de man en zijn partner geplaatst voelt en bang is dat haar gedrag de situatie verder escaleert.
Daarnaast heeft er een wijziging in de gezinssamenstelling van de man plaatsgevonden, waardoor [de minderjarige] haar eigen slaapkamer heeft moeten afstaan. De alternatieve slaapplaatsen die haar werden geboden, boden onvoldoende rust en privacy, bijvoorbeeld omdat zij op dezelfde kamer als de bij de man wonende baby sliep. Hoewel zij inmiddels weer een eigen kamer heeft, betreft dit een ruimte die vol staat met kasten en kleding en die voor [de minderjarige] niet als een veilige en vaste plek voelt.
Verder heeft [de minderjarige] herhaaldelijk aangegeven meer behoefte te hebben aan één-op-één tijd met de man, maar wordt hier tot op heden onvoldoende invulling aan gegeven. De man heeft ook structureel belangrijke momenten in het leven van [de minderjarige] gemist of vergeten, wat bij [de minderjarige] leidt tot teleurstelling en het gevoel dat zij wordt vergeten binnen het gezin van de man.
De weerstand van [de minderjarige] is verder toegenomen na een incident in februari 2025, waarbij een conflict tussen de man en zijn partner zo escaleerde dat de man en [de minderjarige] het huis werden uitgezet. [de minderjarige] was hierdoor zeer van slag. De man hield zich nadien niet aan een met de gezinscoach gemaakte afspraak om alleen tijd met [de minderjarige] door te brengen, waardoor de teleurstelling bij [de minderjarige] verder toenam.
Daarom kan niet van de vrouw worden gevergd dat zij [de minderjarige] dwingt bij de man te overnachten. Onverkorte nakoming van de omgangsregeling is op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . Er moet een beperkte regeling gelden totdat er, in samenspraak met de hulpverlening, meer duidelijkheid is over wat [de minderjarige] nodig heeft en de man het vertrouwen heeft teruggewonnen.