Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 3 maart 2025 met producties 1 tot en met 3 van DZI c.s.
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 14 van Protector
- de aanvullende producties 4 tot en met 14 van DZI c.s.
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van DZI c.s.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid
- uit het proces-verbaal van de op 11 juni 2024 ter zitting bereikte schikking blijkt dat Protector bereid was om te schikken met DZI c.s. voor een bedrag van € 2.750.000 + kosten tegen finale kwijting. Van dat bedrag is in ieder geval € 2.000.000,- aan hoofdsom betaald en in totaal een bedrag van € 115.176,19 aan kosten. Alleen de laatste termijn van de hoofdsom van € 750.000,- was niet voldaan. De betalingen van € 2.000.000,- waren door DZI c.s. geoormerkt als betalingen voor de schuld van [eiser 2] in privé maar zijn door Protector op een andere wijze toegerekend dan door DZI c.s. was aangegeven.
- Tijdens de zitting die heeft geleid tot het vonnis van 3 maart 2025, bestond kennelijk de bereidheid om tegen finale kwijting een bedrag van € 1.500.000,- te betalen, wat impliceert dat bovenop het na het vonnis van 3 maart 2025 betaalde bedrag van € 900.000,- nog een bedrag van € 600.000 verschuldigd zou zijn.
- Uit de e-mailwisseling van na het vonnis van 3 maart 2025 en hetgeen ter zitting van 11 april 2025 is verklaard blijkt dat men zelfs openstond voor een finale regeling voor een bedrag van € 1.250.000,- dus met een aanvullende betaling van € 350.000,-. Door Protector is wel betwist dat over de hoogte van het bedrag overeenstemming bestond maar op grond van de overgelegde stukken is die overeenstemming voldoende aannemelijk geworden.
- Later wordt dat dan gevolgd door een voorstel om € 835.000 extra te betalen, maar ook hiermee zijn partijen er niet in geslaagd om dichter tot elkaar te komen.
.In de akte waarop Protector zich baseert ontbreekt een daarin verankerd mechanisme voor de vaststelling van de hoogte van de vordering. Ook ontbreekt een duidelijke rechterlijke of contractuele bepaling die een afdwingbaar bedrag aanwijst.
12 maanden, met bepaling dat [eiser 2] de rechtmatigheid van de executie en de omvang van het voor verhaal vatbare bedrag
binnen één maand na hedenbij de bevoegde Duitse rechter aanbrengt -voor zover dat nog niet is gebeurd- en die procedure voortvarend uitprocedeert.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld onder de beslissing)