ECLI:NL:RBNHO:2025:5444

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11391703
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Ćulafić
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en contractuele boetes in een huurovereenkomst

In deze zaak vordert ERC Vastgoed II B.V. betaling van een huurachterstand van € 7.263,06 en contractuele boetes van gedaagde H.O.D.N. NAD LEASE. De gedaagde heeft de huur voor de maanden augustus 2024 tot en met januari 2025 niet betaald. De kantonrechter oordeelt dat het beroep van gedaagde op de beperkende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid niet slaagt. De huurovereenkomst is beëindigd per 31 december 2024, waardoor gedaagde geen huur meer verschuldigd was na deze datum. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de huurachterstand voor de maanden september tot en met december 2024 toe, evenals de contractuele boetes, maar wijst de wettelijke rente af. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 4.179,60, buitengerechtelijke kosten van € 542,96 en proceskosten van € 1.285,37. Het vonnis is uitgesproken op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11391703 \ CV EXPL 24-2990
Vonnis van 8 mei 2025
in de zaak van
ERC VASTGOED II B.V.,
te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ERC Vastgoed II,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V. ,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. NAD LEASE,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
Eiser vordert betaling van een huurachterstand van een bedrijfsruimte en contractuele boetes. Het beroep van gedaagde op de beperkende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid slaagt niet, en de vordering wordt grotendeels toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2024;
  • de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord ter rolzitting van 14 november 2024;
  • de akte met aanvullend antwoord van 12 december 2024;
  • het tussenvonnis van 23 januari 2025;
  • de akte van uitlating tevens houdende wijziging eis van 20 maart 2025;
  • de mondelinge behandeling van 27 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt per augustus 2022 een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a Burgerlijk Wetboek (BW) en vier bijgelegen parkeerplaatsen van ERC Vastgoed II. De bedrijfsruimte is gelegen aan [adres] te [plaats] . Partijen hebben hiertoe in 2022 een huurovereenkomst gesloten. Op deze huurovereenkomst zijn de “Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW” (hierna: de algemene voorwaarden) van 17 februari 2015 van toepassing.
2.2.
Partijen zijn in de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden onder meer het volgende overeengekomen. De huurprijs bedraagt in totaal € 855,92 per maand. [gedaagde] betaalt aan ERC Vastgoed II een waarborgsom van € 2.200,00. Wanneer [gedaagde] een uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigd bedrag niet op de vervaldag voldoet, verbeurt hij aan ERC Vastgoed II een boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, met een minimum van € 300,00.
2.3.
[gedaagde] heeft de huur voor de maanden augustus 2024 tot en met januari 2025 onbetaald gelaten.
2.4.
Partijen spreken op 30 december 2024 af de huurovereenkomst te beëindigen per 31 december 2024 op voorwaarde dat [gedaagde] een bewijs aan ERC Vastgoed II overlegt waaruit blijkt dat hij de sleutels aangetekend heeft teruggestuurd naar ERC Vastgoed II.

3.Het geschil

3.1.
ERC Vastgoed II vordert na wijziging eis - samengevat - dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 7.263,06 aan huurachterstand en contractuele boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. ERC Vastgoed II legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting op grond van de huurovereenkomst door de huur voor de maanden augustus 2024 tot en met januari 2025 onbetaald te laten. Ook voert ERC Vastgoed II aan dat [gedaagde] zeven facturen niet op de vervaldag van die facturen heeft voldaan, en daarom op grond van de algemene voorwaarden de contractuele boetes verschuldigd is.
3.2.
[gedaagde] erkent dat hij een betalingsachterstand heeft van enkele maanden huur en dat hij enkele facturen niet op de vervaldag heeft voldaan. Hij voert verweer tegen de boetes en de huur voor de maand januari 2025.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Huurachterstand
4.1.
[gedaagde] erkent dat hij een huurachterstand heeft voor de maanden september 2024 tot en met december 2024. De vordering is daarmee toewijsbaar voor zover deze de huurachterstand van die maanden betreft. [gedaagde] voert wel verweer tegen de huurachterstand van de maand januari 2025. Op zitting heeft [gedaagde] opgemerkt de huur voor de maand augustus 2024 ook betaald te hebben, maar dit valt niet aan te merken als een gemotiveerde betwisting van de uitdraai van de betalingsgegevens die ERC Vastgoed II heeft overgelegd.
4.2.
[gedaagde] betwist dat hij de huur van januari 2025 verschuldigd is, omdat de huurovereenkomst al beëindigd was per 31 december 2024. ERC Vastgoed II stelt echter dat de huurovereenkomst doorliep tot en met 31 januari 2025. Partijen hebben overleg gevoerd om de overeenkomst te beëindigen per 31 december 2024 op voorwaarde dat [gedaagde] de sleutels inleverde. [gedaagde] heeft de sleutels per post verzonden. ERC Vastgoed II betoogt dat de verplichting voor [gedaagde] om huur te betalen doorliep omdat zij de sleutels van het gehuurde pas op 13 januari 2025 ontving per post. Hier gaat de kantonrechter niet in mee.
4.3.
Partijen zijn een einde van de huur overeengekomen onder de voorwaarde van het ter beschikking stellen van het gehuurde onder afgifte van de sleutels. Uit de door ERC Vastgoed II overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] reeds op 24 december 2024 heeft voorgesteld om de sleutels in persoon in te leveren bij ERC Vastgoed II op kantoor en dat het gehuurde op dat moment ontruimd en schoon was en gereed voor oplevering. Op 30 december 2024 heeft [gedaagde] zijn voorstel om de sleutels in persoon in te leveren herhaald toen overeenstemming over de beëindiging was bereikt. ERC Vastgoed II heeft de sleutels evenwel niet in ontvangst genomen en zelf voorgesteld dat [gedaagde] de sleutels per aangetekende post zou versturen, wat [gedaagde] vervolgens ook heeft gedaan. Daarmee heeft ERC Vastgoed II het risico aanvaard dat zij de sleutels mogelijk later dan eind december 2024 zou ontvangen. De gevolgen hiervan komen onder deze omstandigheden dan ook voor rekening van ERC Vastgoed II. Dat betekent dat de huurovereenkomst is geëindigd per 31 december 2024 en dat daarna geen huur meer verschuldigd was.
4.4.
Dat [gedaagde] de toegangspassen niet mee heeft verzonden met de sleutels, maakt dit oordeel niet anders. ERC Vastgoed II stelt dat de huurovereenkomst ook doorliep omdat [gedaagde] drie toegangspassen niet had ingeleverd met de sleutels. Het overleg over de beëindiging van de huurovereenkomst en de voorwaarde die ERC Vastgoed II aan die beëindiging verbond ging echter niet over de toegangspassen, alleen over de sleutels. Bovendien bood [gedaagde] aan de toegangspassen meteen langs te brengen op het moment dat ERC Vastgoed II daar op 14 januari 2025 om vroeg. ERC Vastgoed II stemde wederom in met verzending per post.
4.5.
De vordering tot betaling van de huurachterstand is dus toewijsbaar voor de maanden augustus tot en met december 2024, en bedraagt € 4.279,60 (zijnde vijf keer € 855,92).
Boetes
4.6.
ERC Vastgoed II beroept zich op een boetebeding in de huurovereenkomst en vordert zeven keer de contractuele boetes. De vordering beloopt daarmee € 2.100,00. [gedaagde] erkent dat hij enkele keren te laat is geweest met het betalen van de huur. Toch vindt hij dat hij de boetes niet verschuldigd is. Hij voert een tweeledig verweer. Ten eerste stelt [gedaagde] dat ERC Vastgoed II de boetes heeft kwijtgescholden. ERC Vastgoed II betwist dit. Nu [gedaagde] in het licht van de betwisting geen nadere onderbouwing heeft geleverd waaruit blijkt dat er sprake is van afspraken tussen partijen over de boetes, wordt zijn stelling gepasseerd.
4.7.
Ten tweede voert [gedaagde] aan dat hij soms maar enkele dagen te laat was met het betalen van de huur en dat hij het daarom onredelijk vindt dat het boetebeding van toepassing is. De kantonrechter vat dit op als een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. [gedaagde] en ERC Vastgoed II zijn professionele partijen die met elkaar een zakelijke overeenkomst aangingen. Het te laat betalen lag volledig binnen de invloedssfeer van [gedaagde] zelf. Andere omstandigheden waarom het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om gehouden te zijn aan het boetebeding, heeft [gedaagde] niet aangevoerd. De lat voor toepassing van de bepaling ligt hoog en is naar oordeel van de kantonrechter niet gehaald.
4.8.
De kantonrechter zal de vordering dus toewijzen.
Conclusie
4.9.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering zal toewijzen tot het bedrag van
€ 6.379,60, bestaande uit € 4.279,60 aan huurachterstand en € 2.100,00 aan boetes. Ter zitting heeft [gedaagde] ingestemd met de door ERC Vastgoed II voorgestelde verrekening van de waarborgsom van € 2.200,00. De toewijsbare hoofdsom bedraagt daarom € 4.179,60.
4.10.
ERC Vastgoed II vordert wettelijke rente. Uit artikel 6:92 lid 2 BW volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet. Dit betekent dat de schuldeiser niet én boete én schadevergoeding kan vorderen. Nu wettelijke rente een vorm van wettelijke schadevergoeding is – immers schadevergoeding die is verschuldigd bij de vertraging in de voldoening van een geldsom – kan in dit geval de wettelijke rente niet naast de boete worden gevorderd. De wettelijke rente wordt daarom afgewezen.
4.11.
ERC Vastgoed II vordert tot slot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. ERC Vastgoed II heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. ERC Vastgoed II heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen en berekend naar het voor dit soort gevallen redelijk geachte wettelijke tarief en op basis van de toegewezen hoofdsom, dus tot een bedrag van € 542,96.
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ERC Vastgoed II worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.285,37

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ERC Vastgoed II te betalen een bedrag van € 4.179,60,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan ERC Vastgoed II te betalen een bedrag van € 542,96 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.285,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Ćulafić en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.