ECLI:NL:RBNHO:2025:5440

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11433361 VV EXPL 24-194
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding wegens verkeerde partij en gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak, die op 19 mei 2025 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een stichting en een natuurlijk persoon, een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 18.000,00 wegens onrechtmatig gebruik van hun bedrijfspand en verstoring van hun bedrijfsvoering. De procedure begon met een dagvaarding op 16 januari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 januari 2025. Tijdens deze behandeling werd een wrakingsverzoek ingediend door eisers, wat leidde tot een wrakingsprocedure. De zaak werd later voortgezet op 13 mei 2025.

De kantonrechter oordeelde dat eisers de verkeerde partijen hadden gedagvaard. Gedaagde 1, een holdingmaatschappij, was niet de uitvoerder van het project en had geen materieel op de parkeerplaatsen gestald. Gedaagde 2, als bestuurder van gedaagde 1, kon niet persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor gedragingen die niet door gedaagde 1 waren uitgevoerd. De rechter concludeerde dat de vorderingen van eisers niet konden worden toegewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en de schade niet voldoende was onderbouwd. Eisers hadden te lang gewacht met het indienen van de vordering, en de gestelde schade was niet aangetoond.

De kantonrechter wees de vorderingen af en veroordeelde eisers in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11433361 \ VV EXPL 24-194
Vonnis in kort geding van 19 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser 1]

wonende te [plaats 1]
2. [eiser 2],
gevestigd te [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser 1] , de Stichting, samen te noemen: [eisers] .
gemachtigde: [eiser 1] ,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [plaats 3] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , samen te noemen [gedaagden]
gemachtigde: mr. M.R. Lim.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 januari 2025 met 11 producties;
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van 24 januari 2025 van [eisers] .;
- de pleitnota van 24 januari 2025 van [gedaagden] ;
- het wrakingsverzoek van 24 januari 2025 van [eisers] ., waarna een wrakingsprocedure heeft plaatsgevonden;
- de producties 12 en 13 van [eisers] .;
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2025, waarbij een andere kantonrechter de zaak heeft voortgezet en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van 13 mei 2025 van [eisers] .;
- de pleitnota van 13 mei 2025 van [gedaagden]

2.De feiten

2.1.
[eisers] . voert haar onderneming uit in het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [plaats 2] (het bedrijfspand). Voor het bedrijfspand zijn twee parkeerplekken gemarkeerd en voorzien van een parkeerbeugel. Naast de parkeerplekken en voor de toegang van het bedrijfspand is een lege ruimte.
2.2.
Omstreeks 11 februari 2024 heeft [eisers] geconstateerd dat op de twee parkeerplekken voor haar bedrijfspand materieel (bestaande uit een minigraver, kleine keet en hekken) is geplaatst.
2.3.
Op 13 februari 2024 heeft een medewerker van de Stichting een e-mail verzonden aan [gedaagde 1] :
“Ik verzoek u vriendelijk om kennis te nemen van mijn bijgevoegde sommatie. Dit heeft rechtgevolgen voor u. Kortheidshalve, dient u voor 15.00 uur op 13.2.2024 de schadevergoding ad Eur 6.000 te betalen of het pand te verlaten. In het geval dat u de schadevergoeding niet tijdig betaalt, dient u binnen deze gestelde tijd uw verhinderdata voor het kort geding door te geven.”
2.4.
In de bijgevoegde sommatie van de Stichting staat:
“Wij hebben vernomen dat u ons terrein van december 2023 t/m februari 2024 gebruikt. Voor deze 3 maanden onrechtmatig gebruik van ons pand stellen wij uw bedrijven – [gedaagde 1] en [bedrijf 1] BV – aansprakelijk en brengen wij, ex art 6:162 BW, art. 6:96 BW, de schadevergoeding alsmede nadeelcompensatie, Eur 6.000,00 in uw rekening nu wij hebben onze klanten en dus omzet moeten verliezen tevens hebben wij zelf geen optimaal gebruik kunnen maken van onze eisen terrein. Voorts heeft sindsdien bedrijfsvoering ernstig verstoord, nu de ruimte tot onze ingang, ramen, deuren en parkeren staat geblokkeerd door uw wagens, materialen en uw bouwput.
(…)
Mocht u weigeren om de schadevergoeding voor 15.00 uur hedenmiddag te betalen, dient op 13.2.2024 voor 15.00 uur ons pand voor deze tijd volledig te ontruimen. Let wel op dat het ontruimen betekent niet dat u de schadevergoeding niet verschuild bent. Deze blijft verschuldigd en wij zullen deze te alleen tijden vorderen.”
2.5.
Op 13 februari 2024 voor 15.00 uur is het materieel van de parkeerplaats verwijderd. [gedaagde 1] heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.6.
Op 14 februari 2024 heeft [eisers] . haar vordering voor schadevergoeding gehandhaafd:
“Voor wat betreft uw reactie dat u het niet mee eens bent met onze vordering van schadevergoeding, dat ontslaat u echter niet van de vergoedingsplicht, nu het pand is gebruikt voor een langdurige periode van drie maanden en kosten (vergoeding) dienen te worden betaald. Niets komt gratis terwijl u wel hiermee verdient. (…) Voor die maanden en kosteloos zou het nooit zijn, wij hebben ook onze kosten, verliezen en nadelen hierdoor en die moeten worden gecompenseerd.”
2.7.
Op 5 november 2024 heeft [eisers] een sommatie verzonden naar [gedaagde 1] . Partijen hebben vervolgens tot begin december 2024 gecorrespondeerd en standpunten herhaald.
3. Het geschil
3.1.
[eisers] . vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding:
- voor het onrechtmatig gebruik van haar bedrijfspand voor drie maanden, in totaal € 6.000,00;
- voor het verstoren van bedrijfsuitvoering en inkomensverlies voor drie maanden, in totaal € 12.000,00;
en een volledige proceskostenvergoeding.
3.2.
[eisers] . legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] zonder toestemming en gratis gebruik heeft gemaakt van de twee parkeerplaatsen. Daarnaast heeft [eisers] . omzetverlies geleden omdat het bedrijfspand niet goed bereikbaar was. Hiermee hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] . en moeten zij op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) de hierdoor geleden schade vergoeden.
3.3.
[gedaagden] voert aan dat zij ten onrechte in de procedure is betrokken. Zij is niet de uitvoerder van het project aan de [straat] te [plaats 2] . Dat is [bedrijf 2] B.V. [gedaagden] heeft het materieel dus helemaal niet gestald op de parkeerplaatsen voor het bedrijfspand van [eisers] . en hiertoe evenmin opdracht gegeven. Zij betwist verder dat [eisers] . spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Ook betwist ze dat onrechtmatig is gehandeld. De eigenaar van de grond heeft mondeling toestemming gegeven om het materieel daar te stallen. [gedaagden] voert verder aan dat (de hoogte van de) schade niet is onderbouwd en dat evenmin is onderbouwd dat eventuele schade is veroorzaakt door het stallen van het materieel op de parkeerplaatsen voor het bedrijfspand van [eisers] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.2.
[gedaagden] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat zij ten onrechte is gedagvaard. [eisers] . voert aan dat het niet duidelijk was wie het materieel had gestald en zij is afgegaan op de mededelingen van de werklieden ter plaatse dat [gedaagde 1] de uitvoerder is. Zij wijst daarbij tevens op de tekst “ [gedaagde 1] ” op de hesjes van de werklieden en de website van [gedaagde 1] . Dit kan inderdaad voor enige verwarring hebben gezorgd, die [gedaagde 1] niet heeft weggenomen terwijl dit wel op haar weg lag, maar dit is niet doorslaggevend. Onweersproken is immers dat op het projectbord dat bij de werkzaamheden is neergezet (bij de [straat] te [plaats 2] ) en op de website van de gemeente duidelijk is vermeld dat [bedrijf 2] B.V. de uitvoerder is. Daarnaast blijkt uit het door [eisers] . overgelegde KvK uittreksel dat [gedaagde 1] een holdingmaatschappij is zonder werkzame personen in dienst. Dat [gedaagde 1] als holdingmaatschappij aansprakelijk kan worden gehouden voor gedragingen van een van de van de onder haar vallende ondernemingen, is niet toegelicht en wordt daarom niet gevolgd. Het voorgaande betekent dat [eisers] ten onrechte [gedaagde 1] heeft gedagvaard.
4.3.
Dat betekent dat ook [gedaagde 2] ten onrechte is gedagvaard. Hij wordt immers als bestuurder van [gedaagde 1] persoonlijk aansprakelijk gehouden voor gedragingen die [gedaagde 1] niet heeft uitgevoerd. Voor de goede orde merkt de kantonrechter nog op dat er voor bestuurdersaansprakelijkheid sprake moet zijn van een persoonlijk en ernstig verwijt. Het argument van [eisers] . dat [gedaagde 2] bestuurder is van [gedaagde 1] (waaronder diverse ondernemingen zijn ondergebracht), miljoenen omzet per jaar draait en wel zou moeten weten van het stallen van het materieel is onvoldoende om aan de hoge drempel van bestuurdersaansprakelijkheid te voldoen.
4.4.
Omdat [eisers] . de verkeerde partijen heeft gedagvaard, maar het wel gaat om bestaande (rechts)personen, leidt het voorgaande niet tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , maar tot afwijzing van de vorderingen.
4.5.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat als [eisers] . de juiste partij in rechte had betrokken, de vorderingen evenmin zouden zijn toegewezen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.6.
Allereerst ontbreekt het vereiste spoedeisend belang. [eisers] . heeft na ontdekking in februari 2024 nog acht maanden gewacht voor het verzenden van een volgende ingebrekestelling en is pas in januari 2025 tot dagvaarden overgegaan. Er zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die dit rechtvaardigen. Zelfs als [eisers] . wel direct in februari 2024 een kortgedingprocedure was gestart, was dit gezien de aard van de vorderingen onvoldoende geweest om spoedeisendheid aan te nemen. Dat [eisers] . de gestelde schade in de administratie van 2024 heeft verwerkt (wat daar verder ook van zij), is ook geen reden om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.7.
Daarnaast kunnen de vorderingen niet worden toegewezen omdat (de hoogte van) de schade en het causale verband tussen de gestelde gedragingen en de schade niet zijn onderbouwd. Het opnemen van een schadepost in de eigen administratie is in ieder geval onvoldoende, omdat daarmee nog niet vaststaat dat de schade daadwerkelijk is geleden en evenmin dat die het gevolg is van het stallen van materieel op de parkeerplaatsen voor het bedrijfspand van [eisers] .
[eisers] . heeft zijn stellingen dat sprake is geweest van omzetverlies of verlies van klanten als gevolg van het stallen van materieel op door haar gehuurde grond, niet onderbouwd met schriftelijke stukken. Op de foto’s is ook niet te zien dat de toegang tot het pand wordt geblokkeerd door het materieel. Ook de huurovereenkomst is niet overgelegd. Welke schade [eisers] . als huurder heeft geleden door de gestelde vernieling van de parkeerbeugels (die evenmin vaststaat) is bovendien onduidelijk. Voor het leveren van nader bewijs is in dit kortgedingprocedure verder geen ruimte.
4.8.
Tot slot rust op [eisers] . een schadebeperkingsplicht. Niet duidelijk is geworden waarom zij na het stallen van het materieel (volgens [eisers] in december 2023) tot 13 februari 2024 heeft gewacht om [gedaagde 1] aan te spreken. Als zij dat direct bij aanvang van de gestelde gedragingen had gedaan, was de gestelde schade (voor zover al geleden, want dat staat niet vast) in ieder geval tot een minimum beperkt gebleven. Dat [eiser 1] in het buitenland verbleef of wegens medische redenen niet eerder tot actie kon overgaan, komt voor rekening en risico van [eisers] . Het is daarbij niet duidelijk geworden waarom het voor de medewerkers van [eisers] . zelf niet mogelijk was om eerder onderzoek te doen naar de uitvoerder en die aan te spreken. Daarbij wijst de kantonrechter er nogmaals op dat de naam van de uitvoerder gemakkelijk te achterhalen was (zie hiervoor onder 4.2). Ook heeft een medewerker van de Stichting de sommatie gestuurd en de overige correspondentie gevoerd.
4.9.
Gezien het bovenstaande komt de kantonrechter niet meer toe aan een afweging van de belangen van partijen al dan niet in combinatie met een restitutierisico.
4.10. [eisers] . is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van A.B. Groep en [gedaagde 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en in het openbaar uitgesproken op19 mei 2025.