ECLI:NL:RBNHO:2025:5435

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11575286 \ VV EXPL 25-39
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging ontruiming na onderzoek hoofdverblijf huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Stichting Pré Wonen. [eiser] vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder tussenarrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin hij was veroordeeld tot ontruiming van zijn woning. De achtergrond van de zaak betreft de vraag of [eiser] zijn hoofdverblijf had in de woning die hij huurde van Pré Wonen. Pré Wonen had gesteld dat [eiser] niet in de woning verbleef, wat leidde tot een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter had in een eerdere uitspraak de vordering van Pré Wonen afgewezen, maar het Hof oordeelde anders en ontbond de huurovereenkomst. In het kort geding voerde [eiser] aan dat hij mantelzorg verleende aan zijn hoogbejaarde moeder en dat zijn afwezigheid in de woning tijdelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de feitenvaststelling door het Hof gebrekkig was en dat de ontruiming van de woning onaanvaardbaar was, gezien de psychische kwetsbaarheid van [eiser] en zijn rol als mantelzorger. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van de ontruiming totdat er een einduitspraak in cassatie is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11575286 \ VV EXPL 25-39
Vonnis in kort geding van 4 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. L. Stolk-Hogeterp,
tegen
de stichting
STICHTING PRÉ WONEN,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Pré Wonen,
gemachtigde: mr. D. de Vries.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 13 maart 2025 met producties
- de producties van Pré Wonen
- de mondelinge behandeling van 27 maart 2025
- de pleitnota van [eiser] en van Pré Wonen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt sinds 10 april 2014 van Pré Wonen de woning gelegen aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). Na een melding van woningbouwvereniging Brederode Wonen in 2021 is Pré Wonen onderzoek gaan verrichten naar het woongedrag van [eiser], omdat was gesignaleerd dat [eiser] vaak verbleef bij zijn moeder, een bewoonster van een seniorenwoning die zij huurt van Brederode Wonen.
Het onderzoek betrof de vraag of [eiser] zijn hoofdverblijf had in de woning, waar hij op grond van de huurovereenkomst toe was verplicht.
2.2.
Pré Wonen is op 4 november 2022 bij de kantonrechter te Haarlem tegen [eiser] een procedure gestart tot ontbinding van de huurovereenkomst omdat volgens Pré Wonen -samengevat- [eiser] niet zijn hoofdverblijf had in de woning. [eiser] heeft verweer gevoerd. Bij vonnis van 23 augustus 2023 (rol en zaaknr. 10190588 CV EXPL 22-6652) heeft de kantonrechter de vordering van Pré Wonen afgewezen omdat, samengevat, onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft (gehad).
2.3.
Pré Wonen is bij dagvaarding van 8 november 2023 in hoger beroep gegaan.
2.4.
[eiser] heeft ter motivering van zijn verweer dat hij mantelzorg verleende onder meer de volgende stukken overgelegd in de procedure bij het Hof:
 een verslag van een gesprek en onderzoek van [eiser] en zijn moeder met WMO
indicatieadviseur mw. M. Wölcken van 9 december 2022. In dit verslag staat:

Wat is de aanleiding tot het gesprek (signaal):U kunt vanwege uw lichamelijke aandoeningen niet zelf uw huis schoonhouden. Uw zoon doet dat voor u. het wordt voor hem te zwaar om alle taken te blijven doen.
(…)Zorg en mantelzorg
U krijgt iedere dag hulp van de thuiszorg bij het wassen en aankleden. Uw zoon [eiser] is mantelzorger. Hij helpt u bij het naar bed gaan, naar het toilet gaan (nu uw pols in het gips zit), in het huishouden en bij vervoer. Hij geeft aan dat u steeds meer zorg behoeft, Hij vindt het niet prettig om u alleen thuis te laten. Hij slaapt al een aantal weken bij u in huis. Hij woont niet bij u, hij heeft een eigen huis in [plaats 1].’;
 een verklaring van klantmanager [betrokkene 1] van de gemeente Haarlem van 12
maart 2024, met wie [eiser] op 7 maart 2024 een gesprek heeft gehad, waarin staat:

Tijdens deze afspraak hebben we het gehad over het geschil tussen u en PreWonen.
Vanuit de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Haarlem zijn er op dit moment geen aanleidingen om te twijfelen aan uw woonsituatie.Volgens onze gegevens verblijft u op het adres [adres]. U hebt daar het zwaartepunt van uw bestaan. Wij zijn bekend met het feit dat u mantelzorgwerkzaamheden voor uw moeder verricht in [plaats 2]. Hier heeft u toestemming voor gekregen.’;
 een schriftelijke verklaring van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) van 8 januari
2023, waarin staat:

Ik ken [eiser] al vanaf onze kleutertijd, en hebben veel met elkaar meegemaakt. Na de laatste detentie van [eiser] v.a. okt 2009 tot januari 2014 is [eiser] zijn leven op de rit gebleven, mede door dat hij een eigen huurwoning betrok aan de [adres] te [plaats 1]. [eiser] heeft de woning met veel liefde opgeknapt en woont daar sinds april 2014. (…) ik ben bekend met enkele medebewoners van de portiekflat aan de [adres]. Aangezien ik daar al sinds [eiser] woont regelmatig in en uitloop. (…) Aangezien hij al jaren intensief voor zijn hoogbejaarde moeder van 93 zorgt. In de loop van jaren is de medium care voor moeder [eiser] veranderd in een intensieve zorg. De moeder van [eiser] wil absoluut niet naar een verzorgingshuis. [eiser] voelt zich zeer verantwoordelijk voor zijn moeder. Hij is zich ervan bewust dat hij niet bepaald een modelzoon voor haar is geweest in het verleden. Nu wil hij er alles aan doen dat wel te zijn. Dit gaat ten kostte van [eiser] zijn eigen leven, dat hij momenteel niet heeft. Zijn moeder lijdt aan enkele chronische aandoeningen, welke intensieve zorg verlangen. Door [eiser], huisarts en ambulante diensten. (…)
U begrijpt dat dit alles er voor zorgt dat [eiser] niet bij regelmaat in zijn woning verblijft. Dat wil niet zeggen dat hij er helemaal niet verblijft. (…)
Het zou een regelrechte ramp zijn als hem zijn woning wordt ontnomen. De woning is voor [eiser] meer dan een huis, het is zijn veilige haven, zijn autonomie en zijn toekomst, Hij is weliswaar wat zonderling en niet aaibaar, dat mag niet de reden zijn dat hij dakloos wordt. zoals ik al eerder vermeldde wij hebben ontzettend veel meegemaakt samen. [eiser] is beschadigd, niet er communicatief, misschien wel sociaal onhandig te noemen. Het is echter iemand met een hart van goud die zijn leven gebetert heeft. Er is sprake van een grote kras op zijn ziel, veel verdriet pijn en trauma. (…)Ik verklaar hierbij, dat [eiser] sinds zijn vrijstelling medio januari 2014 niet meer met Politie of Justitie in aanraking is geweest. Dat hij met pijn en moeite zijn hoofd boven water houdt. Tevens spreek ik hierbij de wens uit en hoop van harte dat hij zijn woning mag behouden. Dat hem een kans wordt gegeven om zijn leven op een goede manier voort te zetten. Dat leven staat of valt door een vaste woon en verblijfplaats , een dak boven zijn hoofd dat hij ZIJN mag noemen.’;
[betrokkene 2] heeft haar verklaring schriftelijk aangevuld met op 8 maart 2024. In die aanvulling staat:

Aangezien ik dagelijks contact met [eiser] onderhoud, neem ik waar dat het sinds het aangetekend beroep namens Pre Wonen, steeds slechter met hem gaat. De situatie is nu zover dat hij psychisch erg belast is. Hij slaapt en eet slecht is lusteloos en zwaarmoedig. Ondanks dat zorgt hij nog steeds voor zijn hoogbejaarde moeder. Al valt hem dat momenteel zwaar. (…)Het belang dat [eiser] zijn woning behoud is groot, aangezien hij nergens anders kan wonen indien zijn moeder komt te overlijden. Die kans is er iedere dag. Mevrouw [betrokkene 3] is inmiddels 95 jaar en verkeerd in slechte gezondheid. Ik heb [eiser] inmiddels begeleid naar zijn huisarts en deze deelt mijn mening, dat de situatie voor [eiser] extreem belastend is.’;
2.5.
Op 21 januari 2025 heeft het Hof Amsterdam bij tussenarrest (nr. 200.336.301/01) de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en -samengevat- [eiser] veroordeeld tot ontruiming van de woning. In zoverre betrof het een eindbvonnis. Het arrest is een tussenarrest omdat de zaak in verband met een ander onderdeel van de vordering naar de rol verwezen is voor akte.
Het Hof overwoog in het arrest onder meer:

5.3. Het hof oordeelt, anders dan de kantonrechter, dat Pré Wonen met al hetgeen zij heeft overgelegd voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
5.4. (…)
De beantwoording van de vraag of een huurder in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft, vereist een integrale weging van alle relevante feiten en omstandigheden die zich na het aangaan van de huurovereenkomst hebben voortgedaan.
5.5.
Bij de beoordeling is bovendien van belang dat op [eiser], als huurder, een verzwaarde motiveringsplicht rust. (…).
5.6.
[eiser] heeft niet aan deze verzwaarde motiveringsplicht voldaan. [eiser] verweert zich onder meer met de stelling dat de door Pré Wonen overgelegde verklaringen van omwonenden inconsistent zijn, maar in de kern komen zij alle op hetzelfde neer: namelijk dat omwonenden [eiser] niet of nauwelijks zien. Op basis van de verklaringen kan worden vastgesteld dat [eiser] feitelijk weken dan wel maanden lang niet in de woning is, af en toe met de auto langsrijdt om de post op te halen en dan weer weggaat. Dit gedrag wijst erop dat [eiser] niet daadwerkelijk in de woning woont. [eiser] stelt verder dat de door Pré Wonen overgelegde verklaringen passen bij zijn verweer dat hij regelmatig langdurig bij zijn moeder is om mantelzorg te verlenen. De zorg wordt volgens [eiser] echter overdag verleend, waarna hij ’s avonds in de woning terugkeert. Voor de door de omwonenden geconstateerde lange periodes van afwezigheid kan het verlenen van mantelzorg dan ook geen verklaring zijn. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn geweest, had het op de weg van [eiser] gelegen om daarover van te voren afspraken met Pré Wonen te maken. [eiser] heeft dat niet gedaan. [eiser] heeft evenmin voorafgaande toestemming aan Pré Wonen gevraagd voor het in gebruik geven van de woning aan zijn neefje, hoewel dat is vereist op grond van artikel 6.5 van de algemene voorwaarden. Dit levert eveneens een tekortkoming op aan de zijde van [eiser] en het is een omstandigheid waar het hof in het kader van de afweging zoals hiervoor in 5.4 beschreven- rekening mee houdt. Het verblijf van het neefje in de woning kan namelijk niet worden beschouwd als een gewone logeerpartij omdat [eiser] heeft verklaard dat hij in de periode dat het neefje in de woning verbleef, een paar keer naar het gehuurde is gegaan om te zorgen dat alles goed ging, hetgeen duidelijk maakt dat hij toen zelf niet in de woning verbleef.’.
2.4.
Het Hof concludeert dat [eiser] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft en de woning zonder voorafgaande toestemming van Pré Wonen in gebruik heeft gegeven aan een derde. Daarna overweegt het Hof over de vraag of de ernst van de tekortkoming(en) de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt het volgende:
‘5.9. In dit geval gaat het om een sociale huurwoning. Pré Wonen heeft als toegelaten instelling de verplichting om zorg te dragen voor een rechtvaardige verdeling van de (zeer schaarse) huurwoningen. Dit belang van Pré Wonen staat op gespannen voet met het (langdurig) niet bewonen van het gehuurde door [eiser] en het in gebruik geven van de woning aan derden. De tekortkoming van [eiser] is daarom van voldoende gewicht om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij speelt mee dat gezien het spaarzame gebruik dat [eiser] van de woning maakt, zijn woonbelang als beperkt moet worden aangemerkt.’.
2.5.
Het Hof wijst de ontbinding en de ontruiming toe, waarbij de ontruimingsdatum is bepaald op zes weken na betekening van het arrest. De veroordeling is zonder nadere motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het arrest is op 25 februari 2025 aan [eiser] betekend. De ontruiming is aangezegd per 15 april 2025.
2.6.
Op 19 maart 2025 is cassatie ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter in kort geding de tenuitvoerlegging van het tussenarrest van het Gerechtshof Amsterdam (zaaknr. 200.336.301/01) schorst totdat op het cassatiemiddel uitspraak is gedaan, met veroordeling van Pré Wonen in de kosten van het geding.
3.2.
Stichting Pré Wonen voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het toetsingskader voor deze zaak is als volgt (ECLI:NL:HR:2019:2026):
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden;
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag;
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderhavige zaak rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt dat de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing blijft. De grond voor die uitzondering is gelegen in de uiterst gebrekkige en eenzijdig gekleurde feitenvaststelling door het Hof die meebrengt dat de afweging, die met toepassing van punt (b) van de maatstaf in dit geval moet worden gemaakt, op een feitelijke basis komt te stoelen die onvoldoende relatie meer heeft met de maatschappelijke werkelijkheid.
Dat wordt als volgt toegelicht.
4.3.
Het Hof heeft een aantal feitelijkheden in elkaar geschoven en heeft daarop de conclusie gebaseerd
‘dat [eiser] niet daadwerkelijk in de woning woont’, dat de door [eiser] verleende mantelzorg overdag plaatsvindt, waarna hij ‘s avonds in de woning terugkeert, zodat die mantelzorg ‘
voor de door omwonenden geconstateerde lange periode van afwezigheid’ geen verklaring kan vormen. Dat loopt dan uit op de conclusie dat ‘
gezien het spaarzame gebruik dat [eiser] van de woning maakt, zijn woonbelang als beperkt moet worden aangemerkt’.
Het Hof had zich evenwel (ook) rekenschap moeten geven van de gemotiveerde stelling van [eiser] dat hij niet bij zijn moeder kan wonen en dat Pré Wonen ook niet heeft aangegeven waar hij anders zou kunnen wonen. Evenmin heeft het Hof meegewogen dat het gaat om een uit de aard der zaak tijdelijke afwezigheid van [eiser]. Hij is (al jarenlang) mantelzorger voor zijn hoogbejaarde moeder, die is geboren in 1929. Zijn moeder is afhankelijk van zeer intensieve zorg en kan door chronische aandoeningen niet meer voor zichzelf zorgen. Ook dit heeft [eiser] gemotiveerd gesteld (zie r.o. 2.4). Alle huishoudelijke taken in de woning van zijn moeder, haar lichamelijke verzorging en de zorg voor de voorziening in haar verdere levensbehoeften komen op [eiser] neer. Het geeft haar een veilig gevoel dat hij ’s nachts in de buurt is. Hij slaapt daar noodgedwongen regelmatig en soms langdurig.
De intensiteit van zijn verblijf bij zijn moeder is toegenomen naarmate haar gezondheid achter uit ging.
Het neefje van [eiser], ten slotte, heeft slechts tijdelijk, als tussenoplossing, verbleven in de woning.
4.4.
Als het Hof van dit beeld zou zijn uitgegaan, had het Hof niet anders dan tot de conclusie kunnen komen dat van een beperkt woonbelang allerminst sprake is. Een kenmerk van het verlenen van mantelzorg aan een intensief zorgbehoeftig, hoogbejaard persoon -[eiser] moeder is nu bijna 96 jaar en was ongeveer 91 jaar toen deze kwestie in 2021 begon te spelen - is immers dat voortduring daarvan volstrekt onzeker is, omdat een val gevolgd door een snelle aftakeling, of anderszins een plotseling optredende aftakeling, al dan niet nog gevolgd door een gang naar een verzorgings- of verpleegtehuis dan wel hospice, zich zomaar kan voordoen. (De ter zitting door Pré Wonen getrokken vergelijking van iemand die in het kader van een affectieve relatie bij een partner intrekt en de verlaten woning jaren aanhoudt, is alleen al om deze reden niet passend.)
Deze vaststelling is in het kader van de vraag waar iemand woonverblijf heeft niet zonder gewicht. Doel van de mantelzorger zal zijn: de terugkeer naar de woning. Om bij te komen, om de post te lezen, om van kleding te wisselen etc. en in ieder geval om het verblijf op de oude voet te hervatten indien de mantelzorg is afgelopen. Dat wordt niet anders wanneer die mantelzorg, zoals hier, langdurig en intensief is.
Ook had het Hof zich, in het kader van de tenzijclausule, moeten verdiepen in de gevolgen die de bevolen ontruiming voor déze huurder (mogelijk) heeft. Dat is niet kenbaar gebeurd.
De voorzieningenrechter zal dat in het kader van de nu te maken afweging doen.
4.5.
Onweersproken is dat [eiser] een moeizaam verleden heeft (met een totale detentie van meer dan twintig jaar) en erin is geslaagd om vanaf 2014 zijn leven -met behulp van [betrokkene 2], die zich om hem bekommert – in rustig vaarwater te krijgen. Er is een maatschappelijk belang mee gemoeid dat de (waarschijnlijk) precaire balans op dit vlak niet door een ontruiming wordt verstoord. De opmerking dat een ontruiming uit de aard der zaak meebrengt dat de betrokkene wordt belast is geen reden om bij de uitwerking van die last niet stil te staan.
4.6.
[eiser] heeft in de procedure bij het Hof onder meer een aantal verklaringen overgelegd die betrekking hebben op zijn psychische gesteldheid en het te verwachten effect van een ontruiming:
• een verklaring van de huisarts van 5 december 2022, waarin staat:

Hierbij verklaar ik dat het voor mijn patiënt van belang is dat hij een stabiele woonsituatie heeft.
Psychisch is mijn patiënt kwetsbaar en daarbij is hij de laatste tijd zwaar belast door zijn mantelzorg rol voor zijn zieke moeder. De dreiging dat hij nu zijn woning zou moeten verlaten brengt patiënt uit zijn evenwicht en is op medische gronden onwenselijk.’;
• een verklaring van de huisarts van 22 maart 2024, waarin staat:

Bij bovenstaande patiënt is er sprake van ernstige psychologische kwetsbaarheid. Er is sprake van PTSS met kans op psychotische ontregeling, slecht slapen en stemmingsklachten. Het is van belang dat eventuele stressoren van buitenaf worden vermeden.
De huidige situatie met zijn woning en de aankomende uitspraak van 4 april over de zaak tussen hem en de woningbouw trekken op hem een zware wissel. Hij heeft mij recent meerdere keren bezocht met ontregeling van zijn psychische klachten wat mij zorgen baart. Hij slaapt slecht, ervaart veel spanningen, kan niet genieten van dingen, slaapmedicatie helpt onvoldoende. Tevens heeft hij de zware taak om voor zijn zieke moeder te zorgen.
De huidige situatie is om medische reden ongewenst en zal hij niet lang meer vol houden. Voor uitgebreide informatie heb ik journaalregels toegevoegd. (…).’.
Uit die overgelegde journaalregels (2014-2024) blijkt dat [eiser] al sinds 2014 (nadat zijn detentie was afgelopen) kampt met structurele, ernstige psychische problemen. In die verklaringen staat dat [eiser] lijdt aan PTSS met andere/niet gespecificeerde psychose(n) en blijkens die journaalregels krijgt hij (in elk geval) sinds 2022 veelvuldig Temazepam voorgeschreven.
• Op 5 december 2022 noteert de huisarts in het journaal:

overbelast door matelzorg moeder en rechtzaak pre wonen.
Erg onrustig door dreiging huis uitgezet te worden; geeft aan dat mantelzorg hem veel vraagt; is bang als hij huis verliest weer afglijdt; daarnaast matige eetlust bij hard werken; l slaapt slecht en slikt oxazepam en temapzepam gekocht op straat.
4.7.
De voorzieningenrechter acht op grond van deze verklaringen en op basis van waarneming van de persoon en het gedrag van [eiser] ter zitting aannemelijk dat ontruiming van de woning het risico in zich bergt dat [eiser] te gronde gaat. Niet weersproken is – het lijkt ook moeilijk te weerspreken – dat we hier van doen hebben met een sociaal onhandige, weinig zelfredzame man, die al een aantal jaren tot het einde van zijn vermogens heeft moeten gaan om het leven te leiden zoals dat op zijn pad is gekomen. Een sociale verhuurder heeft ook voor dit segment van de huurderspopulatie een zorgplicht.
[eiser] wordt door Pré Wonen in deze zaak neergezet als een asociale huurder, die ten onrechte beslag legt op schaarse woonruimte. Het Hof lijkt daarin met zijn diskwalificatie van het belang van [eiser] klakkeloos te zijn meegegaan, zonder oog te hebben voor de maatschappelijke betekenis van het handelen van [eiser], anders gezegd: van de aard van de tekortkoming.
4.8.
De voorzieningenrechter is van opvatting dat [eiser] met de -weinig communicatief en daarmee onhandig vormgegeven- focus op de zorg voor zijn moeder een keuze heeft gemaakt die maatschappelijk gezien niet alleen verantwoord, maar (bezien vanuit een breder dan puur huurrechtelijke perceptie) zelfs prijzenswaardig is te achten. Het is immers een maatschappelijk belang dat plaatsing van ouderen die zorgbehoeftig zijn in dure WMO voorzieningen door het omringen van die ouderen met (doorgaans onbekostigde) mantelzorg uit het eigen netwerk zo lang mogelijk wordt uitgesteld. Dat is een gegeven waar een sociale verhuurder (en het Hof) enig oog voor zouden mogen hebben.
Per saldo is hier ook geen sociale woonruimte onttrokken: als [eiser] de mantelzorg had beperkt tot 8 uur per dag en 5 nachten per week thuis had geslapen zou er geen woningzoekende extra zijn gehuisvest.
Tenslotte
4.9.
Namens [eiser] is ter zitting medegedeeld dat [eiser] is al enige tijd bezig is met pogingen om (mede ter bevordering van zijn gemoedsrust) andere woonruimte te vinden. Hoewel hij qua toerpasselijke rangorde hoog scoort, loopt hij daarbij tot op heden aan tegen het feit dat Pré Wonen een negatieve verhuurdersverklaring heeft afgegeven waarin de volgende twee vermeldingen met ja zijn aangekruist:

In de afgelopen twee jaar:
-
zijn er sommaties gestuurd i.v.m. woongedrag of overlast
-
is er woonfraude geconstateerd’.
Daaronder staat voorgedrukt op de verklaring:

Als u ‘ja’ heeft ingevuld, graag hieronder toelichting/opmerkingen vermelden’.
Daar heeft Pré Wonen ingevuld:

Er is een vonnis obv woonfraude: Meneer had geen hoofdverblijf in het gehuurde.’.
Ter zitting is namens [eiser] uitgelegd dat hij last heeft van deze verklaring, die hij onjuist en diffamerend acht. Hij wijst erop dat van overlast geen sprake is geweest en verwacht dat de kwalificatie ‘
woonfraude’ veel van zijn diffamerende karakter verliest wanneer er een toelichting bij zit waarin duidelijk wordt gemaakt dat deze vaststelling betrekking heeft op langdurig laagintensief gebruik van de woning in verband met het verlenen van de hiervoor omschreven mantelzorg.
Op aandringen van de voorzieningenrechter is tussen partijen gesproken over aanpassing van de verklaring. Pré Wonen bleek bereid om het woord overlast te schrappen en (mogelijk) ook om door middel van een toelichting tot uitdrukking te brengen dat de afwezigheid waarop het Hof verlies van het hoofdverblijf heeft gebaseerd zijn verklaring vindt in de door [eiser] verleende mantelzorg, als hiervoor omschreven.
Pré Wonen bleek echter niet bereid om [eiser] de gelegenheid te geven om de bewoning voort te zetten totdat hij met gebruik van de aldus aangepaste verhuurdersverklaring alternatieve woonruimte heeft gevonden.
4.9.
Een nieuwe ontwikkeling is tenslotte nog dat moeder sinds kort een indicatie heeft voor plaatsing in een verzorgingstehuis. Zij heeft het eerste aanbod voor plaatsing in paniek afgewezen omdat zij op grond van het toen net gevallen arrest van het hof beducht was dat haar zoon dan wellicht op straat zou komen te staan.
4.10.
Alles overziende acht de voorzieningenrechter de veroordeling van [eiser] tot ontruiming van zijn woning op dit moment niet aanvaardbaar. Aan het abstracte belang dat de woning ten goede kan komen aan een andere woningzoekende kan voldoende recht worden gedaan doordat Pré Wonen de verhuurdersverklaring zodanig aanpast of toelicht dat [eiser] van de inhoud van die verklaring in zijn zoektocht naar een alternatief geen last meer heeft. (Het zou haar sieren wanneer zij op grond van het gegeven dat de kwestie nog ter toetsing aan de Hoge Raad voorligt de in deze casus ongepaste kwalificatie ‘woonfraude’ op de verhuurdersverklaring vooralsnog gewoon achterwege laat.)
Dit alles geeft aanleiding om de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming te schorsen totdat in cassatie is beslist. De vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van Pré Wonen, als de in het ongelijk te stellen partij en worden tot op heden voor [eiser] begroot op: € 144,47 explootkosten,
€ 90 aan griffierecht en € 814 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming van de woning in het door het Gerechtshof Amsterdam gewezen (tussen)arrest van 21 januari 2025 met zaaknummer 200.336.301/01 totdat op het cassatiemiddel einduitspraak is gedaan;
5.2.
veroordeelt Pré Wonen in de proceskosten, die tot op heden voor [eiser] worden begroot op € 1.048,47;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.