ECLI:NL:RBNHO:2025:5410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/15/353655 / HA ZA 24-331
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijk geschil tussen twee zussen over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder

In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen, [eiser] en [gedaagde], over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. De moeder is op 22 september 2019 overleden en heeft beide zussen tot erfgenamen benoemd, waarbij [gedaagde] ook als executeur is aangesteld. De zussen zijn in een conflict verwikkeld over de wijze van verdeling van de nalatenschap, waarbij [eiser] stelt nog een vordering op de nalatenschap te hebben die door [gedaagde] wordt betwist. [gedaagde] claimt op haar beurt aanspraak te maken op een voorschot en vergoeding van door haar voorgeschoten bedragen ten behoeve van de nalatenschap. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 uitspraak gedaan, waarbij de subsidiaire vordering van [eiser] is toegewezen, wat betekent dat zij recht heeft op een bedrag van € 9.881,58. Ook de vordering van [gedaagde] tot betaling van € 7.209,05 is toegewezen. Het saldo van de ervenrekening na aftrek van deze bedragen dient bij helfte tussen de zussen te worden verdeeld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/353655 / HA ZA [nummer]-331
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.P.M. Buysrogge te Zwolle,
tegen
[gedaagde], in haar hoedanigheid als testament-executeur in de nalatenschap van [erflaatster],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. van Haasteren te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen. Partijen discussiëren over de wijze van verdeling van de nalatenschap van hun moeder. [eiser] stelt nog een vordering op de nalatenschap te hebben, die door [gedaagde] wordt betwist. [gedaagde] stelt op haar beurt aanspraak te hebben op een voorschot, gelijk aan een eerder aan [eiser] uitgekeerd voorschot, alsmede op vergoeding van door haar ten behoeve van de nalatenschap voorgeschoten bedragen.
De rechtbank bepaalt de wijze van verdeling. De subsidiaire vordering van [eiser] wordt toegewezen, zodat aan haar nog een bedrag van € 9.881,58 toekomt. Ook de vordering van [gedaagde] tot betaling van € 7.209,05 is toewijsbaar. Het saldo van de ervenrekening na aftrek van deze twee bedragen, dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 november 2024
  • de aanvullende productie 7 van [gedaagde]
  • de akte tot wijziging eis van [eiser]
  • de mondelinge behandeling van 7 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de zittingsaantekeningen van mr. Van Haasteren namens [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn zussen. De ouders van partijen zijn in 1977 gescheiden. Sinds 1974 had moeder een platonische relatie met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). Zij woonden niet samen.
2.2.
Op 17 maart 1990 is [betrokkene] overleden. In zijn testament heeft hij – voor zover van belang – tot zijn erfgenamen benoemd: moeder voor 3/10e deel, [gedaagde] voor 2/10e deel en [eiser] voor 1/10e deel. Tot zijn nalatenschap behoorde onder meer de woning en een garagebox gelegen aan de [adres 1] en [nummer] in [plaats 2] (hierna: de woning).
2.3.
Na het overlijden van [betrokkene] heeft moeder samen met [eiser] de woning in eigendom verkregen. In februari 1991 is de woning aan moeder en [eiser] geleverd. Tevens is een hypotheekrecht op de woning gevestigd. De woning was voor moeder haar hoofdverblijf. [eiser] heeft niet in de woning gewoond.
2.4.
Op 6 juni 2018 heeft [gedaagde] de woning van moeder en [eiser] overgenomen voor een koopsom van € 180.000,-. [gedaagde] heeft de koopsom gedeeltelijk voldaan door verrekening van haar vordering uit de nalatenschap van [betrokkene] ten bedrage van € 19.763,44. Na aflossing van de hypothecaire geldleningen en voldoening van de notariële kosten resteerde per saldo nog een bedrag van € 80.756,29. Onderaan de door de notaris opgemaakte nota van afrekening staat dat dit bedrag zal worden overgemaakt op een nog op te geven rekeningnummer. Daaronder staat (handgeschreven) het rekeningnummer op naam van moeder, voorzien van de handtekening van moeder en die van [eiser]. De notaris heeft overeenkomstig deze handgeschreven instructie het bedrag van € 80.756,29 naar de rekening van moeder overgemaakt.
2.5.
Moeder is vervolgens verhuisd naar de woning aan de [adres 2] in [plaats 2]. In verband met de verbouwing van haar woning, is [gedaagde] tijdelijk bij moeder in de woning aan de [adres 2] ingetrokken.
2.6.
Moeder is op 22 september 2019 overleden. Zij heeft partijen tot enig erfgenamen benoemd. [gedaagde] is tevens tot executeur benoemd. Partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.7.
Tot de nalatenschap van moeder behoorde het ondererfpachtrecht van de woning gelegen aan de [adres 2] in [plaats 2]. [gedaagde] is na het overlijden van moeder nog tot en met mei 2020 in deze woning blijven wonen.
2.8.
In oktober 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 5.000,- uit de nalatenschap van moeder overgemaakt.
2.9.
In januari 2024 is (het ondererfpachtrecht van) de woning aan de [adres 2] verkocht en geleverd aan een derde.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling door de nalatenschap van een bedrag van € 40.378,15 aan [eiser], in verband met haar vordering op de nalatenschap ter zake de overwaarde van de in 2018 verkochte woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2023;
II. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling door de nalatenschap aan [eiser] van een bedrag ter grootte van 50% van het restant van de nalatenschap, zijnde een bedrag van € 4.062,39, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Subsidiair
III. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling door de nalatenschap van een bedrag van € 9.881,58 in verband met haar vordering op de nalatenschap ter zake de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [betrokkene];
IV. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van 50% van het na betaling van het onder III genoemde bedrag resterende saldo van de nalatenschap, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Meer subsidiair
V. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling door de nalatenschap van een bedrag ter grootte van 50% van het saldo van de nalatenschap, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
VI. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten begroot op € 1.219,41;
VII. [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij als mede eigenaar van de woning recht heeft op de helft van de destijds gerealiseerde overwaarde. Tijdens het tekenen van de (ver)koopakte bij de notaris bij de overdracht van de woning aan [gedaagde] is afgesproken dat dit bedrag na het overlijden van moeder aan [eiser] zou worden overgemaakt. Indien moeder een gedeelte van dit bedrag had moeten gebruiken als oudedagsvoorziening, zou het nog resterende bedrag aan [eiser] worden overgemaakt. [eiser] wilde dat moeder een goed leven zou hebben en zich niet druk hoefde te maken om geld. Om die reden is de totale overwaarde op de bankrekening van moeder gestort. Subsidiair maakt [eiser] aanspraak op haar erfdeel uit de nalatenschap van [betrokkene], omdat zij dit, in tegenstelling tot [gedaagde], nooit heeft ontvangen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de nalatenschap van erflaatster te gelasten in die zin dat eerst aan [gedaagde] een bedrag van € 7.209,05 wordt uitgekeerd, waarna het resterende bedrag van € 41.302,78 minus PM bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld, dan wel een verdeling te gelasten op een wijze die de rechtbank in goede justitie juist acht, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat het saldo van de ervenrekening € 48.511,83 (minus PM wegens nog door de bank in rekening te brengen kosten) bedraagt. Omdat [gedaagde] kosten voor de woning aan de [adres 2] heeft voorgeschoten dient aan [gedaagde] nog een bedrag van € 2.209,05 te worden betaald. Daarnaast dient [gedaagde], net als [eiser], eerst een voorschot van € 5.000,- te ontvangen uit de nalatenschap. Vervolgens resteert volgens [gedaagde] een bedrag van € 41.302,78, welk bedrag tussen partijen gelijk dient te worden verdeeld.
3.7.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo op de ervenrekening € 48.511,83 bedraagt. Dit bedrag moet nog tussen hen beide verdeeld worden. De vraag die beantwoord moet worden is: op welk deel daarvan kan ieder van partijen aanspraak maken?
Helft van de overwaarde van de woning aan de [adres 1] - € 40.378,15
4.3.
[eiser] stelt primair dat zij recht heeft op betaling vanuit de nalatenschap van een bedrag van € 40.378,15, de helft van de overwaarde van de aan [gedaagde] verkochte woning aan de [adres 1]. Vast staat dat de notaris destijds, mede in opdracht van [eiser], de (na aftrek van alle kosten resterende) overwaarde naar de rekening van moeder heeft overgemaakt. [eiser] stelt dat zou zijn afgesproken dat zij haar aandeel in de overwaarde, althans wat daar nog van over zou zijn, na het overlijden van moeder alsnog zou ontvangen. [gedaagde] betwist deze afspraak.
4.4.
Vast staat dat de gestelde afspraak op geen enkele wijze schriftelijk is vastgelegd. Dat deze afspraak ten tijde van de levering van de woning gemaakt is, blijkt ook overigens nergens uit. Uit de aflossingsnota blijkt daarentegen wel dat [eiser] aan de notaris opdracht heeft gegeven de overwaarde geheel op de bankrekening van moeder over te maken. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] er hiermee blijk van heeft gegeven met een andere verdeling dan een 50/50 verdeling in te stemmen en daarmee feitelijk afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht. Voor zover [eiser] hiermee geen afstand van haar vorderingsrecht heeft gedaan, dan heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat haar vordering inmiddels is verjaard. Het vorderingsrecht is immers op de datum van de overboeking na de levering van de woning ontstaan, dus op of rond 6 juni 2018. Dit betekent dat de vordering in beginsel na vijf jaar, dus op of rond 6 juni 2023 is verjaard, tenzij de vordering (schriftelijk) is gestuit. Van enige stuitingshandeling is echter niet gebleken. Dat [eiser] de afgelopen jaren mondeling aanspraak heeft gemaakt op de helft van de overwaarde is, anders dan [eiser] betoogt, voor stuiting onvoldoende (en hiervan is ook overigens niet gebleken).
4.5.
Ook de stellingname van [eiser] dat sprake zou van een lening, kan haar niet baten, nu geen leningsovereenkomst is opgemaakt en evenmin afspraken zijn gemaakt over terugbetaling van enige geldsom en verschuldigde rente. Bovendien strookt deze stellingname niet met de opmerking van [eiser] dat moeder het geld als oudedagsvoorziening mocht gebruiken (en dus niet hoefde terug te betalen).
4.6.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de primaire vorderingen van [eiser] afwijzen.
Erfdeel uit de nalatenschap van [betrokkene] - € 9.881,58
4.7.
[eiser] stelt subsidiair dat zij nog recht heeft op betaling van een bedrag van € 9.881,58 vanwege de afwikkeling van de nalatenschap van [betrokkene]. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] haar erfdeel uit de nalatenschap van [betrokkene] heeft ontvangen bij de levering van de woning aan de [adres 1]. Dit blijkt ook uit de overgelegde nota van afrekening. [gedaagde] heeft niet betwist dat destijds alleen haar erfdeel is uitbetaald en niet dat van [eiser]. [gedaagde] betoogt weliswaar dat moeder naderhand aan [eiser] haar erfdeel in de nalatenschap van [betrokkene] in delen contant heeft uitgekeerd, maar dat blijkt nergens uit. De rechtbank zal daarom de subsidiaire vordering van [eiser] toewijzen.
Voorschot uit de nalatenschap - € 5.000,-
4.8.
[gedaagde] maakt aanspraak op betaling van een voorschot van € 5.000,- uit de nalatenschap, omdat [eiser] ongeveer een maand na het overlijden van moeder dit bedrag van de ervenrekening reeds heeft ontvangen. [eiser] heeft deze vordering van [gedaagde] niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen.
Voorgeschoten kosten voor de woning aan de [adres 2] – € 2.209,05
4.9.
[gedaagde] maakt daarnaast aanspraak op betaling van een bedrag van € 2.209,05 wegens voorgeschoten kosten die zien op de aan de woning aan de [adres 2] verbonden lasten. Na het overlijden van moeder hebben partijen in eerste instantie gezamenlijk de kosten voor deze woning voldaan. Sinds juni 2023 is [eiser] gestopt met (mee)betalen en heeft [gedaagde] het door [eiser] verschuldigde bedrag van in totaal € 2.209,05 voorgeschoten. [eiser] betwist deze vordering en voert aan dat [gedaagde] de door haar betaalde kosten onvoldoende heeft onderbouwd. In reactie op dit verweer heeft [gedaagde] bankafschriften overgelegd. [eiser] heeft de gemaakte kosten vervolgens niet langer betwist, zodat de rechtbank van de juistheid hiervan uit zal gaan. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering van [gedaagde] eveneens toewijzen. [eiser] heeft nog wel aangevoerd dat deze vordering moet worden verrekend met een door [gedaagde] verschuldigde gebruiksvergoeding, omdat [gedaagde] van september 2019 tot en met mei 2020 in de woning heeft gewoond, maar dat betoog faalt. Vast staat dat [gedaagde] met instemming van moeder in de woning is komen wonen en moeder nimmer aanspraak op een gebruiksvergoeding heeft gemaakt. Na het overlijden van moeder is deze regeling voortgezet en ook tussen partijen is nimmer over een verschuldigde gebruiksvergoeding gesproken.
Conclusie
4.10.
Op grond van het voorgaande dient de nalatenschap van moeder als volgt te worden verdeeld. [eiser] ontvangt een bedrag van € 9.881,85 en [gedaagde] een bedrag van € 7.209,05 (€ 5.000,00 + € 2.209,05). Dit betekent dat een bedrag van € 31.420,93 resteert (€ 48.511,83 – € 9.881,85 – € 7.209,05). Op dit bedrag zullen eventuele bankkosten in mindering moeten worden gebracht, waarna het restant tussen partijen bij helfte kan worden verdeeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat [eiser] eerst bij akte wijziging eis aanspraak heeft gemaakt op de toegewezen vordering met betrekking tot haar erfdeel uit de nalatenschap van [betrokkene].
Proceskosten
4.12.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder vast zoals hiervoor onder 4.10. is overwogen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1589