ECLI:NL:RBNHO:2025:5371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/15/362246 / JU RK 25-247
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste machtiging tot uithuisplaatsing van vijf kinderen in een onveilige thuissituatie

Op 7 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor vijf minderjarige kinderen, die in een onveilige en problematische thuissituatie opgroeiden. De ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, zijn verhuisd naar een andere provincie, maar de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen blijven bestaan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er langdurige en structurele zorgen zijn, waaronder meldingen van mishandeling, verwaarlozing en een onveilig opgroeiklimaat. Ondanks eerdere ondertoezichtstellingen en hulpverlening is er geen verbetering in de situatie van de kinderen. De GI (gecertificeerde instelling) heeft een machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, omdat de ouders de zorgen niet erkennen en onvoldoende in staat zijn om een veilige omgeving te bieden. De rechtbank oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en dat er geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. De kinderen worden geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met de mogelijkheid om samen te blijven en terug te keren naar hun oude school. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/362246 / JU RK 25-247
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
-
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] ,
-
[de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 4] ,
-
[de minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 5] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven op een adres in [woonplaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
ingeschreven op een adres in [woonplaats] ,
hierna tezamen ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[oma moederszijde] ,
hierna te noemen: oma moederszijde (hierna: mz),
wonende te [woonplaats] ,
[oma vaderszijde],
hierna te noemen: oma vaderszijde (hierna: vz),
wonende te [woonplaats] ,
[opa vaderszijde],
hierna te noemen: opa (vz),
wonende te [woonplaats] ,
hierna tezamen ook te noemen: de grootouders,
[hulpverlener] en [hulpverlener],
hierna te noemen: IPG-coaches van [jeugdhulpaanbieder] ,
[vertegenwoordiger van het RET],
hierna te noemen: het RET.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 11 maart 2025 en de daarin vermelde stukken;
  • nagezonden stukken van de zijde van de ouders, te weten producties 11 en 12, ingekomen bij de rechtbank op 4 april 2025;
  • nagezonden stukken van de zijde van de ouders, te weten producties 13 en 14, ingekomen bij de rechtbank op 7 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft, na verwijzing op 7 maart 2025 door de kinderrechter naar de meervoudige kamer, plaatsgevonden op 9 april 2025. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de grootouders;
  • de IPG-coaches van [jeugdhulpaanbieder] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] en bijgestaan door [jurist] , jurist van de GI en [gedragswetenschapper] , de gedragswetenschapper van de GI;
  • [vertegenwoordiger van het RET] , vertegenwoordiger van het RET.
1.3.
Op 7 maart 2025 heeft de voorzitter [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in raadkamer gesproken. De voorzitter heeft [de minderjarige 3] – in aanwezigheid van de advocaat van de ouders ter ondersteuning – op 9 april 2025 naar zijn mening gevraagd. Tijdens de zittingen van 7 maart 2025 en 9 april 2025 is kort uiteengezet wat zij de kinderrechter hebben verteld. De belanghebbenden hebben daarop kunnen reageren.
2.
De feiten
2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
De kinderen wonen bij de vader en de moeder. Het gezin is gedurende de voorliggende procedure vanwege een dreigende uitzetting uit het huis, in februari verhuisd naar [provincie] ( [plaats] ). De ouders zijn bezig met de inschrijving op dat adres.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de kinderen bij beschikking van 2 juni 2020 onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling is verlengd en heeft voortgeduurd tot december 2021.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de kinderen bij beschikking van 6 februari 2024 opnieuw onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling daarna is verlengd en nu nog voortduurt tot 6 februari 2026.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI verzoekt de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Door en namens de GI is het verzoek in de stukken en ter zitting – samengevat – als volgt gemotiveerd.
3.2.
De kinderen groeien op in een onveilig, onrustig en onvoorspelbaar opgroeiklimaat en zitten knel in een loyaliteitsconflict richting de ouders. Het betreft een jarenlange periode van forse zorgen en vierhonderd (zorg)meldingen. Het gezin werd in [woonplaats] lange tijd in de buurt ervaren als overlast gevend. De kruipruimte onder de woning in [woonplaats] is zonder toestemming omgebouwd tot kroeg, de vader heeft illegaal wapens in huis gehad en er lijkt sprake van prostitutie vanuit het huis door de moeder. Daarnaast miskennen de ouders het seksueel misbruik dat tussen de oudere zoon [ouder zoon/ broer] en zijn twee zusjes heeft plaatsgevonden, de kwetsbaarheid van de kinderen en de gevolgen die er nog altijd zijn. Er zijn ook zorgen over de seksuele ontwikkeling van de kinderen. In een eerdere beschikking heeft de kinderrechter grote zorgen geuit over het feit dat de kinderen al zo’n lange tijd in deze zorgelijke situatie leven, dat zij het als normaal ervaren.
3.3.
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI onder meer vanaf juli 2024 intensieve pedagogische gezinsondersteuning van [jeugdhulpaanbieder] ingezet in de vorm van IPG-coaches voor de ouders om meer zicht te verkrijgen op het gezin en om stabiliteit te creëren in de thuissituatie. De coaches zijn vooral gericht geweest op de ouders en het opbouwen van een vertrouwensband met hen en hebben de kinderen niet individueel gesproken, wat maakt dat zij niet volledig op de hoogte zijn van hun ontwikkeling. Hoewel de coaches altijd hartelijk zijn ontvangen door de ouders en de ouders hebben leren kennen als zorgzaam en liefdevol, zien zij ook dat de ouders overbelast zijn en het overzicht soms kwijt zijn. Desondanks zien zij op de momenten dat zij aanwezig zijn geweest de zorgen vanuit het Raadsrapport van 30 november 2023 en de eerdere beschikking van de kinderrechter niet. De GI blijft echter zorgelijke signalen ontvangen.
3.4.
De zorgelijke signalen vloeien onder meer voort uit de gesprekken die de GI vanaf de start van de ondertoezichtstelling elke vier tot zes weken heeft gevoerd met de kinderen om hun beleving in kaart te brengen. Zo geven de kinderen aan dat de ouders afwezig zijn tijdens het avondeten, zij niet weten naar wie ze toe kunnen om hen te troosten en dat de oudere kinderen de verantwoordelijkheid dragen over de jongere kinderen. Daarnaast zijn de kinderen getuige van seksuele handelingen en geluiden van wisselende volwassenen met de ouders en van klanten die voor de moeder thuiskomen en waarmee zij naar de slaapkamer gaat. Ook worden de kinderen door beide ouders fysiek mishandeld in de vorm van slaan in onder andere het gezicht en zijn de kinderen getuige van fysiek geweld, ruzies en schreeuwen/schelden tussen de ouders. In oktober 2024 heeft de GI deze zorgen met de ouders besproken, waarbij de ouders hebben aangegeven de zorgen niet te herkennen. Tijdens een vervolggesprek, waarbij het netwerk ook aanwezig was, werden de zorgen wederom niet herkend en konden de ouders zich niet verplaatsen in de beleving van de kinderen. De GI heeft vervolgens bodemeisen opgesteld om de minimale veiligheid van de kinderen te kunnen garanderen en heeft het gezin aangemeld voor spoedhulpverlening vanuit [hulpverleningsorganisatie] . Het doel hiervan was dat de ouders samen met het informele en formele netwerk onder begeleiding van [hulpverleningsorganisatie] een veiligheidsplan zouden opstellen om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het is de ouders en het netwerk volgens de GI onvoldoende gelukt om afspraken te maken over het voorkomen van de onveiligheid, omdat zij van mening zijn en blijven dat onveiligheid niet aan de orde is en de beleving van de kinderen hierin onjuist is.
3.5.
Ondanks de inzet van de ouders, het netwerk en de hulpverlenende instanties hebben de jongste vier kinderen in februari jl. nog aangegeven dat zij nog steeds door beide ouders zowel fysiek als psychisch mishandeld worden, niet worden ondersteund in hun hygiëne en basisvoorzieningen, niet altijd voldoende voedsel krijgen en het netwerk minimaal betrokken is. Ook heeft de GI diverse zorgmeldingen ontvangen vanuit het netwerk, de school en anoniem, die de eerder bestaande zorgen onder meer over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] , de verwaarlozing van de kinderen en het verbale en fysieke geweld richting de kinderen, onderschrijven en tevens uitbreiden. Het dossier van de woningbouwcorporatie en de brief van de school bevestigen ook dat de forse zorgen, ondanks de inzet van hulpverlening, nog aanwezig zijn. Zo benoemt de basisschool van de kinderen (in [woonplaats] ) dat de kinderen in hun dagelijks leven lijken te worden belast met problematiek die niet passend is bij hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. De school maakt zich zorgen over de seksuele ontwikkeling van de kinderen. Deze zorgpunten beïnvloeden volgens school hun welzijn en ontwikkeling en komen, ondanks de betrokkenheid van hulpverlening, nog steeds naar voren in de schoolomgeving.
3.6.
De GI ziet dat er al jarenlang door diverse zorgaanbieders tevergeefs is ingezet op het vergroten van de pedagogische vaardigheden van de ouders en het creëren van een minimale basis van veiligheid voor de kinderen. Er is een langdurig patroon waarneembaar waarbij het de hulpverlening door de onrust in het gezin niet lukt om tot de kern van de problematiek te komen. Dit zorgt ervoor dat er onvoldoende aandacht gaat naar het wegnemen van de structurele onveiligheid van de kinderen. Daarbij wordt ook jarenlang het patroon gezien dat er ernstige zorgen zijn, de ouders meewerken aan hulpverlening, hulpverlening geen zorgen meer constateert of dat het een periode beter lijkt te gaan in het gezin, en er na het afschalen van de hulp weer forse zorgen ontstaan dan wel bekend worden. Om de patronen nader te onderzoeken en te doorbreken heeft [hulpverleningsorganisatie] op verzoek van de GI een verklarende analyse uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de hulpverlening door de jaren heen veelal fragmentarisch aanwezig was in crisistijden en dat de ouders instemmen met doelen en afspraken, maar zij zich hier niet aan (kunnen) houden en nog verder overbelast raken. Ook blijkt dat de ouders een gunfactor hebben en er altijd wel iets speelt waardoor er nagenoeg geen rust is. Ondanks de vele gesprekken die jarenlang met de ouders zijn gevoerd over de ontwikkeling van de kinderen lukt het hen niet om op hun aandeel te reflecteren. Door het niet erkennen van de zorgen, kan de hulpverlening niet bijdragen aan het creëren van een veiligere thuissituatie.
3.7.
Gelet op de forse, langdurige en hardnekkige problematiek en patronen, in samenhang bezien met de verhuizing van het gezin naar de kleine woonruimte in [provincie] waar de emoties hoog op kunnen lopen en waar de GI geen zicht meer heeft op het gezin, acht de GI een machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders moeten de kinderen van minimale basisvoorzieningen voorzien, zoals een veilige woonomgeving, geen drugsgebruik en geen seksuele handelingen/geluiden in bijzijn van de kinderen. Daartoe acht de GI het onder meer noodzakelijk dat de ouders gaan werken aan hun eigen psychische problematiek, emotieregulatie en belastbaarheid, door middel van diagnostiek en therapie, zodat zij vanuit een kalm brein (emotioneel) beschikbaar zijn voor de kinderen en kunnen leren wat een passende manier van opvoeden, begrenzen en leeftijdsadequaat gedrag/handelen is. Daarnaast wil de GI de kinderen de eerste drie maanden observeren en een start maken met therapie/behandeling voor hen om wat zij hebben meegemaakt te verwerken en hen te stimuleren in hun ontwikkeling. Op dit moment is er per direct een gezinshuis beschikbaar in de regio van de oude woning van de ouders (in [woonplaats] ), voor de kinderen gezamenlijk waar zij ook naar hun oude school kunnen terugkeren.

4.Het standpunt van de ouders

4.1.
Door en namens de ouders is primair verzocht om afwijzing van het verzoek van de GI om uithuisplaatsing. Bij toewijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing is subsidiair verzocht om de kinderen te plaatsen in het netwerk, te weten bij opa en oma (vz), in plaats van een door de GI verzochte accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Door en namens de ouders is hiertoe in de stukken en ter zitting – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
4.2.
De ouders kunnen zich niet vinden in de meeste gestelde doelen en zorgen over de kinderen, zoals opgenomen in het Plan van Aanpak. De GI is, zonder goed onderzoek te doen naar de huidige situatie en zonder nieuw (objectief) bewijs, ten onrechte uitgegaan van veel oude informatie. Het verzoek enkel baseren op meldingen van derden zonder onafhankelijk onderzoek en eigen waarnemingen, is onvoldoende om zulke ernstige aantijgingen te onderbouwen. Een structurele beoordeling vereist regelmatige huisbezoeken en gesprekken met het gezin in de thuissituatie, hetgeen niet is gebeurd. De GI heeft slechts één huisbezoek afgelegd gedurende de ondertoezichtstelling.
4.3.
Volgens de ouders is er sprake van goed genoeg ouderschap en kunnen zij de kinderen een veilige en stabiele opgroeiomgeving bieden. Zij wijzen daartoe onder meer op het verslag van 8 november 2024 van de IPG-coaches van [jeugdhulpaanbieder] waaruit blijkt dat er de laatste weken/maanden geen meldingen meer zijn geweest van stank- en/of geluidsoverlast of zorgen over de kinderen en dat de ouders openstaan voor individuele hulpverlening van de verschillende betrokken organisaties. Het verslag ziet er dan ook positiever uit dan het Plan van Aanpak en de formuleringen van de GI. Uit de onafhankelijke waarnemingen van de betrokken hulpverleners blijkt dat de kinderen zich juist veilig voelen en vrijuit contact hebben met de ouders, zonder tekenen van mishandeling of trauma. De band tussen de ouders en de kinderen is sterk en er zijn geen tekenen van een verstoring in de hechtingsrelatie. Sinds de verhuizing in maart jl. naar [provincie] is het gezin ook tot rust gekomen. Zo hebben de ouders sindsdien niet langer te maken met de stress en klachten van de buurvrouw en de kinderen kunnen zonder zorgen buiten spelen.
4.4.
De GI heeft alle hulpverlening stopgezet en is niet op zoek gegaan naar nieuwe hulpverlening sinds het gezin is verhuisd naar [provincie] . Verder hebben de ouders – anders dan de GI stelt – gesprekken van de kinderen met de GI op school toegestaan, zolang er een vertrouwenspersoon aanwezig zou zijn. De GI heeft hierop zelf deze afspraken afgezegd. Ook is het niet zo dat de GI – zoals zij wel stelt – het gehele jaar aanwezig is geweest en veel met de kinderen heeft gesproken. Daarnaast hebben de ouders de nieuwe zorgmelding vanuit het netwerk direct ontkracht met de nodige stukken en deze melding komt niet overeen met het beeld dat de IPG-coaches vanuit [jeugdhulpaanbieder] schetsen van het gezinsleven. De GI heeft deze melding ten onrechte niet geverifieerd. De ouders vragen zich verder af wanneer de GI met de kinderen heeft gesproken en kunnen zich daarnaast niet voorstellen dat de kinderen, waarvan de twee jongste net vijf en zeven zijn geworden, hebben aangegeven dat ze worden mishandeld. Er zijn ook geen meldingen of bevestigingen van school, hulpverlening of medische professionals die deze aantijgingen ondersteunen. Als er daadwerkelijk sprake was geweest van structurele mishandelingen, was dit gesignaleerd en gemeld. De kinderen hebben juist een goede relatie met de ouders, zoals blijkt uit de observatierapporten en verklaringen van de betrokken hulpverleners.
4.5.
Verder is de moeder sinds ruim een jaar niet meer werkzaam als sekswerker, zoals ook blijkt uit het veiligheidsplan van [hulpverleningsorganisatie] en zoals bevestigd in gesprekken met de hulpverlening van [jeugdhulpaanbieder] en het netwerk. Ook is er geen sprake van wisselende seksuele contacten van de moeder en worden de kinderen niet blootgesteld aan enige seksuele activiteiten tussen de ouders zelf. Wat door de GI wordt omschreven als zorgen over de seksuele ontwikkeling van de kinderen, kan volgens de ouders geduid worden als bij hun leeftijd passende nieuwsgierigheid. Door het herhalen van deze ‘ontwikkelingsbedreigingen’ kijkt de GI niet objectief naar de huidige situatie en stigmatiseert de GI de ouders.
4.6.
Daarbij komt dat de GI de emotionele impact negeert die hun acties hebben op de kinderen en onvoldoende rekening houdt met de rechten en het welzijn van de kinderen bij het nemen van dit ingrijpende besluit wat van directe invloed is op het leven van de kinderen. De kinderen zijn allen in één gezin opgegroeid met dezelfde vader en moeder. De kinderen en hun ouders hebben het recht om in familieverband met elkaar te leven, zoals volgt uit artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de artikelen 7 en 16 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Een machtiging tot uithuisplaatsing kan enkel worden verleend indien dit daadwerkelijk noodzakelijk is en er geen andere mogelijkheden zijn om de kinderen structureel een veilige en stabiele omgeving te bieden die nodig is om zich goed te kunnen ontwikkelen. Een uithuisplaatsing van de kinderen is op dit moment niet noodzakelijk ter bescherming van hun belangen. De nadelen voor de kinderen bij een uithuisplaatsing wegen niet op tegen de door de GI gestelde zorgen. Het is absoluut niet in het belang van de kinderen om de huidige situatie in [provincie] , waarin het gezin juist tot rust is gekomen, te doorbreken. Een uithuisplaatsing zal traumatiserend voor hen zijn. Het ligt daarbij op de weg van de GI om te onderzoeken of er minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn, waarbij het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen voorop moet staan. De ouders wijzen er daartoe op dat zij nooit de kans hebben gekregen om in samenwerking met [hulpverleningsorganisatie] aan de doelen te werken, omdat dit traject vroegtijdig is afgebroken door het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van de kinderen. Ook blijkt uit wat het RET ter zitting naar voren heeft gebracht, dat het de hulpverlenende instanties zijn die de kinderen door de strijd uit het oog verliezen.
4.7.
Mocht de rechtbank oordelen dat het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen dient te worden, dan verzoeken de ouders om een plaatsing van de kinderen bij de grootouders (vz). De kinderen hebben een sterke band met hun grootouders en voelen zich bij hen veilig en geborgen. Ook is hier sprake van een vertrouwde en veilige omgeving. De grootouders kennen de normen en waarden van het gezin en kunnen de opvoeding in lijn met de principes van de ouders voortzetten. Ook kunnen de ouders bij een plaatsing binnen de familie beter betrokken blijven bij de opvoeding en ontwikkeling van de kinderen. De plaatsing van de kinderen binnen het netwerk zal een aanzienlijk minder ingrijpende impact hebben op de kinderen dan een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

5.De visie van de informanten

IPG-coaches
5.1.
De IPG-coaches van [jeugdhulpaanbieder] hebben ter zitting desgevraagd aangeven bij de ouders betrokken te zijn geweest in de periode dat het gezin nog in [woonplaats] woonde. Zij hebben zich nadrukkelijk gericht op hulpverlening voor de ouders en niet voor de kinderen, maar hebben de kinderen wel gezien in de thuissituatie bij de ouders. De IPG-coaches hebben de door de GI geuite zorgen niet geconstateerd op de momenten dat zij bij het gezin aanwezig zijn geweest. De IPG-coaches hebben allereerst gewerkt aan het tot stand brengen van een goede samenwerkingsrelatie met de ouders. Zij hebben kwetsbare ouders en kinderen gezien waar hulpverlening voor nodig is. De zorgen zijn met de ouders besproken aan de hand van thema’s en grotere onderwerpen om te zien waar de zorgen betrekking op hebben en wat dit voor hen en de kinderen betekent. Deze zorgen werden niet als zodanig (h)erkend door de ouders. De IPG-coaches zijn er niet aan toegekomen om inhoudelijk met de ouders aan de slag te gaan. Vanwege de verhuizing van de ouders naar [provincie] zal er vervolghulp nodig zijn om de ouders te blijven ondersteunen. De IPG-coaches kunnen voor een warme overdracht zorgen.
RET
5.2.
Het RET heeft ter zitting aangegeven op aanvraag van de gemeente betrokken te zijn geraakt bij het gezin vanwege de complexiteit van de casus. Er waren destijds diverse afdelingen betrokken die allen vastliepen in de samenwerking. Mede redengevend hiervoor waren de verschillende belangen die dienden. Dit was niet enkel het geval binnen het ambtelijk apparaat, maar ook binnen de jeugdhulp. Het RET heeft geobserveerd en heeft een patroon waargenomen waarbij verschillende zorgaanbieders verzanden in de samenwerking omdat er discussies ontstonden over de routes, protocollen en er werd geïnfiltreerd in elkaars werkwijzen en positie. Dit heeft het RET waargenomen gedurende de betrokkenheid van [jeugdhulpaanbieder] , [hulpverleningsorganisatie] en nu opnieuw in de samenwerking met de GI. Uit de analyse van het RET is gebleken dat de levenswijze en het gedrag van de ouders voor veel opschudding zorgt. Dit zorgt ervoor dat er met name over de ouders wordt gesproken, in plaats van over de ontwikkeling van de kinderen en wat zij nodig hebben. Het is tot op heden niet gelukt om dit patroon te doorbreken en om de focus op de kinderen te houden. Het is noodzakelijk dat de hulpverlening zich richt op de kinderen en niet via de ouders wordt geprobeerd om de situatie te verbeteren. Het RET concludeert dat dit enkel mogelijk is door de gezinsdynamiek te doorbreken. Dit betekent dat een uithuisplaatsing niet voorkomen kan worden. Het is van belang dat de kinderen uit de situatie worden gehaald alvorens met hen in gesprek gegaan kan worden om vervolgens per kind te bekijken waar hij of zij staat in zijn of haar ontwikkeling en welk kind welke hulpverlening nodig heeft. De afgelopen jaren is tevergeefs alles gedaan om het tij te keren. Een complicerende factor hierbij is dat het de ouders niet lukt om de zorgen te herkennen en erkennen. Het lukt niet om de ouders ervan te overtuigen van de zorgen die alle professionals hebben over de kinderen. Dit zorgt ervoor dat de gesprekken op het niveau van strijd blijven hangen.
Grootouders
5.3.
De grootouders hebben gezamenlijk naar voren gebracht dat zij een hechte familie zijn en dat zij als grootouders een stabiel netwerk vormen rondom het gezin. Zij erkennen dat er in de thuissituatie bij de ouders in het verleden dingen niet goed zijn gegaan, maar wijzen er ook op dat de ouders, samen met de grootouders, hard gewerkt hebben om de situatie te verbeteren, zoals met het opstellen van een veiligheidsplan ( [hulpverleningsorganisatie] ). Zij vinden dat de ouders een kans moeten krijgen om de situatie (nog verder) te verbeteren. Die kans hebben ze nu niet gekregen van de GI. Vanwege weer een melding (die niet objectief is), is de stekker weer uit de hulpverlening getrokken. Dit is geen eerlijke gang van zaken en doet geen recht aan de inzet en de stappen die de ouders hebben gezet. De grootouders erkennen dat de ouders handvatten en ondersteuning nodig hebben in de opvoeding en de verzorging van de kinderen en zijn bereid daaraan bij te dragen. De grootouders (vz) geven daartoe nog aan dat zij op dezelfde camping, als waar de ouders en de kinderen nu verblijven, een chalet hebben en daar tien maanden per jaar verblijven.

6.De meningen van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]

6.1.
[de minderjarige 1] heeft aangegeven dat het goed met haar gaat en dat de ouders hun best doen om voor de kinderen te zorgen. Soms is er wel stress, onenigheid of een kleine ruzie of discussie, maar zij snapt de grote zorgen van de GI niet zo goed.
6.2.
Ook [de minderjarige 2] heeft aangegeven dat het goed gaat thuis en dat iedereen zijn best doet. Ze vindt het vervelend dat mensen een verkeerd beeld hebben van de situatie. De buurvrouw dwarsboomt het gezin al vanaf de eerste dag dat ze er kwamen wonen en ze vindt het vervelend dat mensen de buurvrouw geloven. [de minderjarige 2] wil gewoon bij haar ouders blijven wonen. Als ze geen goede ouders had gehad, dan zou ze daar nu niet zijn.
6.3.
[de minderjarige 3] heeft aangegeven dat het goed met hem gaat. Hij vindt het nieuwe huis leuk en hij heeft al veel nieuwe vriendjes gemaakt op zijn nieuwe school. Ook in het vorige huis ging het goed, maar hij had daar wel last van de buurvrouw. Op dit moment maakt [de minderjarige 3] zich nergens zorgen om, behalve dat hij misschien uit huis geplaatst wordt. Hier is hij erg verdrietig over. Hij hoopt dan ook dat zijn ouders de rechtszaak gaan winnen. Zijn ouders hebben aangegeven dat als ze de rechtszaak verliezen, dat ze ervoor gaan vechten dat hij en zijn zussen terugkomen.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en het behandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (art. 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de informatie en/of meldingen van de school, de woningbouwcorporatie, de politie, de gemeente, het netwerk, derden (buren), anonieme personen en de gesprekken die de GI met de kinderen heeft gevoerd gedurende de ondertoezichtstelling, voldoende serieuze aanwijzingen vormen voor langdurige, structurele, ernstige zorgen over de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen. Zo zijn er vierhonderd (zorg)meldingen gedaan die gedurende een lange periode binnen zijn blijven komen vanuit diverse personen en disciplines. Het gaat daarbij ook om recente en objectieve (zorg)meldingen die zien op de actuele opvoedsituatie. De GI hecht daarbij terecht ook veel waarde aan de informatie die de kinderen zelf hebben gegeven over hun zorgelijke opvoed- en thuissituatie. De kinderen hebben in februari jl. bij de GI aangegeven dat de door hen benoemde zorgen ook op dat moment nog aanwezig waren en dus actueel zijn. De rechtbank heeft – anders dan de ouders – geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de GI van de met de kinderen gevoerde gesprekken. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank niet het betoog van de ouders dat er geen wezenlijke, actuele zorgen (meer) zijn in de opvoed- dan wel thuissituatie en sprake is van “goed genoeg ouderschap”.
7.3.
Daartoe stelt de rechtbank vast dat de afgelopen jaren tevergeefs door verschillende (hulpverlenings)instanties is geprobeerd om de nodige hulpverlening in- en door te zetten om de situatie voor de kinderen wezenlijk te verbeteren en in het verlengde daarvan hun veiligheid te waarborgen. Voor de rechtbank is duidelijk geworden dat er hieraan meerdere patronen ten grondslag liggen. Zo is sprake van een patroon, dat is waargenomen door het RET, waarbij verschillende zorgaanbieders (binnen het ambtelijk apparaat, maar ook binnen de jeugdhulp) vastliepen in de samenwerking omdat er discussies ontstonden over de routes, protocollen en er werd geïnfiltreerd in elkaars werkwijzen en positie. Daarbij heeft het RET ook een patroon gezien waarbij de inzet van hulpverlening blijft vastlopen op het duiden van de zorgen bij de ouders en het aan boord krijgen van de ouders in dit kader. De ouders (h)erkennen de vele zorgen en signalen vanuit meerdere hoeken niet als zodanig (ernstig) en hebben voor elke zorg en melding een alternatieve verklaring. Deze verklaringen sluiten echter niet aan bij de visies van de vele betrokken professionals. De ouders lijken dus niet in staat om op de geuite zorgen en signalen te reflecteren en/of deze in overweging te nemen. Dit maakt het moeilijk om tot een gezamenlijk inzicht te komen over de aard en ernst van de zorgen en effectieve stappen te zetten ter verbetering van het welzijn en de veiligheid van de kinderen. De professionals lopen daarbij vast in de strijd met en van de ouders en de onrust die daaruit voortvloeit en verliezen hierin telkens opnieuw de focus op de kinderen.
7.4.
Bij deze stand van zaken is het – zoals het RET ook ter zitting naar voren heeft gebracht – noodzakelijk om de kinderen uit de gezinsdynamiek te halen. Alleen op die manier zal het mogelijk zijn om de kinderen, buiten de invloedssfeer van de ouders en de onderlinge strijd tussen de ouders en de hulpverleners, te observeren om zodoende voor elk kind individuele passende hulpverlening in te zetten. Daarbij is het van belang dat de ouders in deze periode ook de nodige hulpverlening aangaan voor hun persoonlijke problematiek en het vergroten van hun opvoedvaardigheden en emotionele beschikbaarheid voor de kinderen. In het verlengde hiervan acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen om, zoals door de ouders subsidiair is verzocht, een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen bij de grootouders (vz). Zoals hiervoor overwogen, is het noodzakelijk om de kinderen uit de huidige gezinssituatie te halen. Gebleken is echter dat deze grootouders (vz) tien maanden per jaar op dezelfde camping als de ouders verblijven. Dit maakt dat de doelen van de uithuisplaatsing niet zullen worden behaald als de kinderen bij deze grootouders verblijven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder noodzakelijk is en er – anders dan de ouders stellen – op dit moment geen andere en minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn om de opvoedsituatie van de kinderen wezenlijk en structureel te verbeteren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een uithuisplaatsing van de kinderen voldoet aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit en daarmee in overeenstemming is met de door de advocaat van de ouders aangehaalde bepalingen uit het EVRM en het IVRK.
7.5.
Gelet op de ernst en aard van de problematiek in samenhang bezien met de in te zetten hulpverlening, diagnostiek en behandeling voor zowel de ouders als de kinderen, acht de rechtbank een uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling passend en geboden. De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dit betekent dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
7.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het – mede bezien in het licht van het IVRK en het EVRM – van groot belang is dat de kinderen samen in het beoogde gezinshuis worden geplaatst. Het betreft een hecht gezin, dat loyaal is naar elkaar. De kinderen zullen elkaars steun en nabijheid nodig hebben. Ook geeft de rechtbank de GI mee om kritisch te kijken naar het terugplaatsen van de kinderen op hun oude school, gelet op de betrokkenheid van de buurvrouw bij de school en het stigma wat mogelijk op het gezin ligt.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1],
[de minderjarige 2],
[de minderjarige 3],
[de minderjarige 4]en
[de minderjarige 5]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 mei 2025 tot 6 februari 2026;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025 door mr. S. Ok, mr. M.C.A. Onderwater en mr. G.D. de Jong, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. J.E. van Veen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.