Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[bedrijf]
Rechtbank Noord-Holland
In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 een verstekvonnis gewezen in de zaak tussen de eiser, een bedrijf gevestigd in [plaats 1], en de gedaagde partij, gevestigd in [plaats 2], die niet is verschenen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. O.J. Boeder, had een vordering ingesteld die onder andere betrekking had op de betaling van een hoofdsom en wettelijke rente. In een eerder tussenvonnis van 6 maart 2025 was de eiser in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de oneerlijkheid van bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden. De eiser heeft zich hierbij gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
De kantonrechter heeft in het vonnis bevestigd dat artikel 10 van de algemene voorwaarden, dat betrekking heeft op buitengerechtelijke incassokosten, oneerlijk is en vernietigd. Hierdoor zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De kantonrechter heeft de hoofdsom toegewezen, omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond werd bevonden. De eiser had ook aanspraak gemaakt op wettelijke rente, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet in verzuim was geraakt op basis van de betalingstermijn zoals vermeld op de nota/factuur. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf het moment dat de termijn in de veertiendagenbrief was verstreken.
De gedaagde partij werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 2.240,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kosten voor de akte werden echter voor rekening van de eiser gesteld, omdat deze zelf verantwoordelijk was voor het opstellen ervan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige vorderingen zijn afgewezen.