Bijlage: in deze uitspraak aangehaalde wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:6
Het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Omgevingswet
Artikel 5.1.
(…)
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
(…)
b.een milieubelastende activiteit,
(…)voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 3.152.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het demonteren van ingezamelde of afgegeven autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat demonteren functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet:
a.het demonteren van accessoires van een autowrak of wrak van een tweewielig motorvoertuig bij een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.8.4; en
b.het demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen bij een instelling voor oefendoeleinden en opleidingsdoeleinden.
Artikel 3.153.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.152, voor zover het gaat om het opslaan van metaalschroot of autowrakken.
1. Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.152, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a.de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b.de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voordat de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het verwerken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat verwerken functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet:
a. het vervoeren van afvalstoffen en het inzamelen van afvalstoffen;
b. het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen en het verzamelen van winningsafvalstoffen in een winningsafvalvoorziening;
c. het verbranden van afvalstoffen;
d. het in de atmosfeer uitstoten van gasvormige effluenten;
e. het afvangen van kooldioxide voor ondergrondse opslag, bedoeld in paragraaf 3.2.19;
f. het verwerken van kooldioxide voor het permanent opslaan van CO2 als bedoeld in artikel 1, onder u, van de Mijnbouwwet;
g.het verwerken van dierlijke meststoffen en het vergisten van plantaardig materiaal, bedoeld in de paragrafen 3.3.14 en 3.6.8;
h.het verwerken van dierlijke bijproducten, anders dan het verwerken door composteren of vergisten en de aan dat composteren of vergisten voorafgaande activiteiten;
i. het zuiveren van afvalwater;
j. het opslaan, mengen en opbulken van ingenomen huishoudelijke afvalstoffen als het innemen hoort bij geleverde diensten en de afvalstoffen die worden gemengd behoren tot dezelfde categorie van afvalstoffen, bedoeld in bijlage II;
k. het opslaan, mengen en opbulken van ingenomen huishoudelijke afvalstoffen op een door de gemeente beschikbaar gestelde locatie in de openbare ruimte;
l. het opslaan van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 3.2.24;
m. het opslaan of bewerken van grond of baggerspecie, bedoeld in paragraaf 3.5.8; en
n. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.3.10.
4. Onder de aanwijzing valt ook niet het verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen als dat alleen bestaat uit:
a. het mengen, opbulken, opslaan, scheiden, herverpakken of verdichten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voorafgaand aan inzameling of afgifte;
b. het mobiel breken van bouwafval en sloopafval, bedoeld in afdeling 7.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; of
c. het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.
5. Onder de aanwijzing valt ook niet het verwerken van huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.184, voor zover het gaat om het opslaan, herverpakken of opbulken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.
2. Het verbod geldt ook voor andere milieubelastende activiteiten met deze afvalstoffen die worden verricht op dezelfde locatie als dat opslaan, herverpakken of opbulken.
3. Het verbod geldt niet voor het opslaan van:
a. afvalstoffen van gezondheidszorg bij mens of dier en gebruikte hygiënische producten, met uitzondering van infectieuze afvalstoffen, lichaamsdelen of organen, en afvalstoffen van cytotoxische of cytostatische geneesmiddelen;
b. niet meer dan 10.000 ton banden van voertuigen;
c. metaal voor zover de opslagcapaciteit ten hoogste 50.000 ton is en het niet gaat om gevaarlijke afvalstoffen;
d. niet meer dan 100 m3 afgedankte elektrische of elektronische apparatuur die afkomstig is van particuliere huishoudens of die naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar is;
e. niet meer dan 5 m3 draagbare batterijen of accu’s;
f. niet meer dan 5 m3 spaarlampen of gasontladingslampen;
g. niet meer dan 5 m3 inktcassettes of tonercassettes;
h. siervoorwerpen of gebruiksvoorwerpen op een locatie waarop het hergebruik van deze voorwerpen wordt voorbereid als de opslagoppervlakte ten hoogste 1.000 m2 is en het gaat om gevaarlijke afvalstoffen;
i. siervoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of tweedehands bouwmaterialen als de opslagoppervlakte ten hoogste 6.000 m2 is en het gaat om bedrijfsafvalstoffen;
j. lege ongereinigde verpakkingen die gevaarlijke afvalstoffen zijn of niet meer dan 45 m3 lege ongereinigde verpakkingen die bedrijfsafvalstoffen zijn, op een locatie waarop olie, vet, verf, lijm, kit, hars, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, b of c, in verpakking worden opgeslagen om te worden verkocht of geleverd aan afnemers en voor zover de lege ongereinigde verpakkingen zijn ingenomen van die afnemers;
k. ingenomen afvalstoffen van reparatiewerkzaamheden of onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen of bilgewater bij een jachthaven;
l. afgescheiden oliefractie of waterfractie van ingenomen bilgewater bij een jachthaven;
m. afgewerkte olie, smeervet of oliehoudende of vethoudende afvalstoffen, ontstaan als gevolg van onderhoud aan vaartuigen bij een bunkerstation, als deze afvalstoffen zijn ingenomen van personen die brandstof, smeerolie of smeervet bij het bunkerstation aanschaffen;
n. ontplofbare stoffen of voorwerpen door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht;
o. metalen met aanhangende olie of emulsie van olie, afgescheiden oliefracties of emulsiefracties;
p. niet meer dan 30 ton autobatterijen, autoaccu’s, industriële batterijen of accu’s;
q. niet meer dan 10.000 ton van elk van de volgende bedrijfsafvalstoffen:
1°.bouwstoffen die op grond van paragraaf 3.2.25 mogen worden toegepast;
2°.textiel;
3°.verpakkingsglas;
4°.vlakglas;
5°.voedingsmiddelen afkomstig van detailhandel of groothandel;
6°.niet-geïmpregneerd hout;
7°.papier of karton; en
8°.kunststof;
r. niet meer dan 600 m3 groenafval dat een bedrijfsafvalstof is;
s. niet meer dan 1 m3 gebruikte frituurvetten of frituuroliën die bedrijfsafvalstoffen zijn;
t. niet meer dan 1.000 m3 plantaardige restproducten uit de landbouw, tuinbouw, voedselbereiding of voedselverwerking voor het maken van diervoeder voor de dieren van degene die de activiteit verricht;
u. wrakken van motorvoertuigen bij een activiteit waarop paragraaf 4.22 van toepassing is;
v. niet meer dan vier wrakken van tweewielige motorvoertuigen of niet meer dan vier autowrakken of andere voertuigwrakken na demontage, bij een instelling voor oefendoeleinden of opleidingsdoeleinden;
w. autowrakken, wrakken van tweewielige motorvoertuigen of andere voertuigwrakken bij het verlenen van hulp voor gemotoriseerde voertuigen als bedoeld in paragraaf 3.8.1 of in het kader van onderzoek door politie of justitie;
x. autowrakken na demontage op een andere locatie dan de locatie waarop demontage heeft plaatsgevonden, behalve als wordt opgeslagen op een instelling voor oefendoeleinden of opleidingsdoeleinden; of
y. autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen of de bij het demonteren van deze wrakken vrijkomende afvalstoffen, als dat opslaan gebeurt bij het demonteren van ingezamelde of afgegeven autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen, bedoeld in paragraaf 3.5.1.
4. Het verbod geldt ook niet voor het opbulken of herverpakken van afvalstoffen als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit artikel.
5. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, behalve als die activiteiten bestaan uit de activiteiten, bedoeld in het derde lid.
Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
Artikel 11. Passende verwerking
1. Een verwerker van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur draagt er zorg voor dat gescheiden ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur passend wordt verwerkt overeenkomstig de minimale streefcijfers inzake nuttige toepassing van bijlage V van Externe link:richtlijn nr. 2012/19/EU. Deze verplichting geldt ook voor het verwerken van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die niet gescheiden is van andere, niet daartoe behorende afvalstoffen.
2. Passend verwerken als bedoeld in het eerste lid houdt ten minste in dat:
a. de verwerking, anders dan de voorbereiding voor hergebruik, en handelingen in verband met nuttige toepassing en recycling, de afzondering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling overeenkomstig bijlage VII van Externe link:richtlijn nr. 2012/19/EU omvat;
b. de verwerking van de ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur geschiedt met gebruik van de beste beschikbare technieken, en
c. de verwerking van de ingenomen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur geschiedt volgens de technische voorschriften van bijlage VIII van Externe link:richtlijn nr. 2012/19/EU.
Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking)
Bijlage VIII
Technische voorschriften als bedoeld in artikel 8 lid 3
1. Locaties voor de opslag (ook tijdelijke opslag) van AEEA vóór verwerking (onverminderd de voorschriften van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (1)):
— ondoorlatende ondergrond van geschikte terreinen met opvangvoorzieningen voor lekolie en indien nodig bezinktanks en olie- en vuilafscheiders,
— weerbestendige afdekking van geschikte terreinen.