ECLI:NL:RBNHO:2025:5260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
15-333394-23 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte wegens ontucht met zijn zusje, bestaande uit vaginale gemeenschap en vrijspraak voor orale handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met zijn zusje. De tenlastelegging omvatte zowel vaginale gemeenschap als orale handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vaginale gemeenschap met zijn zusje, die ten tijde van de feiten jonger was dan twaalf jaar. De feiten vonden plaats tussen 24 september 2016 en 31 juli 2018. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de vaginale gemeenschap, maar niet voor de orale handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van één dag, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaar, die inhoudt dat de verdachte geen contact mag opnemen met de aangeefster en zich niet mag ophouden in de woning van de ouders van de aangeefster. De ouders van de verdachte zijn veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op €20.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en de ouders zijn ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-333394-23 (P)
Uitspraakdatum: 29 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 15 april 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 september 2016 tot en met 31 augustus 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of te [plaats] , althans in Nederland,
met [benadeelde partij] geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] ,
te weten het meermalen:
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij] en/of
(vaginale) gemeenschap hebben met die [benadeelde partij] en/of
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij] en/of die [benadeelde partij] hem, verdachte, laten pijpen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zijn zusje (de aangeefster) in de periode van
24 september 2016 tot en met 31 augustus 2018 seksueel heeft misbruikt door seksueel bij haar binnen te dringen. In die periode was de aangeefster jonger dan twaalf jaar.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de orale handelingen, te weten het stoppen van zijn penis in de mond van de aangeefster en/of van het zich laten pijpen door de aangeefster, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor die handelingen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.2.
Nadere bewijsoverweging
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster en de verdachte beiden hebben verklaard dat er vaginale gemeenschap heeft plaatsgevonden. Op dit punt komen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte overeen. Daarnaast hebben beiden verklaard dat het misbruik is gestopt, nadat het uitkwam tijdens de zomervakantie op de camping in [plaats] ( [provincie] ). De moeder heeft ook verklaard dat het misbruik tussen 19 en 30 juli 2018 is uitgekomen en dat het na deze vakantie niet meer is voorgekomen. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat het misbruik op 31 juli 2018 is gestopt.
Verschil in de verklaringen van de aangeefster en de verdachte
De verklaringen van de verdachte en de aangeefster ten aanzien van de orale handelingen, die zien op de tenlastegelegde verwijten dat de verdachte zijn penis in de mond van de aangeefster heeft gedaan en of hij zich door de aangeefster heeft laten pijpen, komen niet overeen. Zo heeft de aangeefster hierover verklaard dat de verdachte ook wel eens zijn geslachtsdeel in haar mond heeft gedaan, en heeft de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat de orale handelingen niet hebben plaatsgevonden.
Wettelijk kader
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling in het Wetboek van Strafvordering heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder onderdeel daarvan afzonderlijk.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig geheel bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is wanneer door één persoon verklaarde gang van zaken op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een ver verwijderd verband.
De rechtbank moet daarom onderzoeken of de verklaring van de aangeefster wat betreft de orale handelingen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen.
Partiële vrijspraak orale handelingen
De aangeefster heeft bij de politie verklaard dat de verdachte ook een paar keer zijn geslachtsdeel in haar mond heeft gedaan. Dit is de eerste keer gebeurd toen zij bij hun opa en oma sliepen en daarna thuis. De keer dat zij bij hun opa en oma sliepen, waren de verdachte en de aangeefster een spelletje aan het doen, waarbij de verdachte iets in haar mond deed en zij dan moest raden wat het was.
“Normaal was het eten, maar nu deed hij zijn geslachtsdeel in mijn mond”.Vervolgens heeft de aangeefster verklaard dat zij moest huilen en haar opa en oma binnenkwamen. Daarnaast zouden de orale handelingen ook thuis hebben plaatsgevonden. Zij omschrijft daarbij een situatie dat zij de verdachte in zijn penis heeft gebeten en de verdachte heel hard moest huilen.
De verdachte heeft de orale handelingen en hetgeen de aangeefster daarover heeft verklaard stellig ontkend.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de orale handelingen geen steun in ander bewijs. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de getuigenverklaring van de moeder als steunbewijs kan worden gebruikt, maar de moeder heeft bij de politie verklaard dat zij weinig tot niets heeft gehoord van de verdachte en de aangeefster en daardoor ook geen details kan vertellen. De moeder heeft wel het chatbericht van de aangeefster gelezen, die aan een vriendin is verstuurd, maar hierin wordt niets beschreven over orale handelingen en bovendien is dit bericht afkomstig van de aangeefster zelf.
Gelet op de tegenstrijdigheden tussen de verklaring van de aangeefster en de verklaring van de verdachte en het ontbreken van overig bewijs, vindt de aangifte wat betreft de orale handelingen onvoldoende concrete steun in ander bewijsmateriaal. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van wat hem onder het tweede gedachtestreepje wordt verweten, te weten de orale handelingen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich in de periode van 24 september 2016 tot en met 31 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn zusje, bestaande uit vaginale gemeenschap, zoals hieronder bewezen is verklaard.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 september 2016 tot en met 31 juli 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad en te [plaats] ,
met [benadeelde partij] geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] ,
te weten het meermalen:
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde partij] en
vaginale gemeenschap hebben met die [benadeelde partij] .
Wat aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf en de maatregel

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd twee jaren. Daarnaast is gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen op grond van 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod van de woning van de ouders, waar het slachtoffer woont.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en met de consequenties die de verdachte als gevolg van feit al heeft ondervonden. De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen het contactverbod, maar wel tegen het locatieverbod, omdat dit volgens hem een te grote inbreuk vormt op het leven van de verdachte en zijn ouders.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich in de periode van 24 september 2016 tot en met 31 augustus 2018 schuldig gemaakt aan het langdurig seksueel misbruiken van zijn tweeënhalf jaar jongere zusje door vaginale gemeenschap met haar te hebben. Het seksueel misbruik vond plaats in het ouderlijk huis van de verdachte en het slachtoffer, waar zij een slaapkamer deelden. De verdachte heeft gehandeld vanuit seksuele experimenteerdrag en ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften, zonder rekening te houden met de gevoelens van het slachtoffer, de aantasting van haar lichamelijke en psychische integriteit en de doorkruising van haar (seksuele) ontwikkeling. Uit de ter terechtzitting voorgedagen slachtofferverklaring is duidelijk geworden dat het slachtoffer tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van de verdachte. Dat het seksueel misbruik thuis heeft plaatsgevonden en is gepleegd door haar broer, die zij zag als haar beste vriend, maakt de impact voor het slachtoffer des te groter. Het slachtoffer had zich thuis veilig moeten kunnen voelen, maar dat was door het handelen van de verdachte niet meer mogelijk. Daarbij heeft het slachtoffer zich niet gezien en beschermd gevoeld door haar ouders en ook dit heeft een grote negatieve impact op de onderlinge relaties binnen het gezin en haar herstel.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia van 29 oktober 2024, van [psycholoog] , psycholoog;
- de over de verdachte uitgebrachte (advies)rapportage, gedateerd 7 april 2025, van [raadsonderzoeker 1] en [raadsonderzoeker 2] , raadsonderzoekers bij de Raad.
Uit de Pro Justitiarapportage blijkt dat er bij de verdachte sprake is van ADHD en van een autismespectrumstoornis. Volgens de psycholoog was er ten tijde van het tenlastegelegde sprake van deze psychische problematiek. De autismespectrumstoornis brengt met zich mee dat de verdachte de grenzen van een ander niet goed aanvoelt en dat hij zich niet goed kan verplaatsen in een ander. Daarnaast brengt de ADHD voor de verdachte met zich mee dat hij spanningsgericht kan zijn en impulsief kan handelen. Hierdoor waren er ten tijde van het tenlastegelegde twee stoornissen aanwezig die het gedrag van de verdachte hebben beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte heeft na het tenlastegelegde behandeling ondergaan en heeft nadien geen seksuele problemen of seksueel grensoverschrijdend gedrag meer laten zien. Hierdoor wordt de kans op herhaling als laag ingeschat en is er vanuit forensisch oogpunt geen behandeling meer aangewezen.
De Raad heeft in haar rapport aangegeven dat de verdachte op een plek woont waar hij begeleid wordt en waar het goed met hem gaat. Volgens de Raad is de kans op recidive laag en is er op dit moment geen behandeling meer nodig. De Raad heeft, vanwege het taakstrafverbod, een (voorwaardelijke) jeugddetentie overwogen, maar vindt dat niet passend nu het de positieve ontwikkeling van de verdachte zou doorbreken. Daarbij heeft de Raad de verwachting dat de verdachte zich vanwege zijn persoonlijke problematiek niet staande kan houden binnen een jeugdgevangenis, waardoor dit schadelijk voor hem zal zijn. Ook een voorwaardelijke jeugddetentie zal de verdachte extra stress opleveren en de Raad acht dit niet helpend en niet in het belang van de verdachte. De Raad vindt het wel belangrijk dat de verdachte een consequentie ervaart van zijn gedrag. De Raad adviseert daarom om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Straftoemeting
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS) wordt een jeugddetentie voor de duur van zes maanden als uitgangspunt genomen. De rechtbank acht vanwege de ernst van het feit en het taakstrafverbod bij minderjarigen, genoemd in artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht, een jeugddetentie in beginsel een passende straf, maar is, zoals ook door de Raad is geadviseerd, van oordeel dat het gelet op de persoon van de verdachte, waaronder zijn persoonlijke problematiek en zijn blanco strafblad, niet wenselijk is dat de verdachte een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij ook in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het advies van de deskundige om de verdachte het bewezenverklaarde feit vanwege zijn problematiek in verminderde mate toe te rekenen en met de omstandigheid dat de redelijke termijn voor vervolging van een minderjarige verdachte is overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van één dag, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht (één dag), en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren passend is.
Maatregel 38v Wetboek van Strafrecht
De rechtbank zal daarnaast de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Die maatregel zal inhouden dat verdachte zich dient te onthouden van contact met de aangeefster en dat de verdachte zich niet mag bevinden in de woning van de ouders, waar de aangeefster op dit moment woont. De aangeefster voelt zich tot op heden onveilig, omdat het is voorgekomen dat de verdachte in de woning aanwezig was als zij onverwachts eerder thuiskwam. Met het contact- en locatieverbod wordt beoogd aan het slachtoffer een vrijer en veiliger gevoel te geven, zodat zij haar leven weer kan oppakken en niet de angst hoeft te hebben dat ze de verdachte in haar eigen woning aantreft. De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. De aangeefster is nu achttien jaar en de rechtbank vertrouwt erop dat zij rond haar eenentwintigste de nodig stappen heeft kunnen zetten om, zoals zij zelf ook wenst, zelfstandig te wonen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Omdat de rechtbank van oordeel is dat ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering van de benadeelde partij

7.1.
Vordering [benadeelde partij]
Mr. J.A. van der Lem heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij] een vordering tot
schadevergoeding van € 25.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade
die [benadeelde partij] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd
met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is met het door de verdachte gepleegde zedendelict een zodanig ernstige inbreuk gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer dat kan worden aangenomen dat zij in haar persoon is aangetast. Zij heeft op jonge leeftijd meermaals seksuele handelingen moeten ondergaan, wat een grote impact op haar leven zal hebben (gehad). Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Voor het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Onder letselcategorie 5 vallen zedenmisdrijven met seksueel binnendringen onder verzwarende omstandigheden (bijvoorbeeld gedurende een zeer lange periode stelselmatig gebeurd). Voor deze zedenmisdrijven wordt een schadevergoeding van € 20.000,00 uitgekeerd. De rechtbank ziet in dit geval geen redenen om van dit bedrag af te wijken en acht een vergoeding van een bedrag van € 20.000,00 billijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de duur van het misbruik en de jeugdige leeftijd van het slachtoffer. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden dat de dader de broer van het slachtoffer is en dat het misbruik in de huiselijke sfeer heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het resterende deel van de vordering niet
ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de
burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018, te weten de einddatum van de bewezenverklaarde
periode.
Schadevergoeding bij verdachte onder de 14 jaar
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op een gedraging van een verdachte die ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt. De gedraging van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, en als de verdachte veertien jaar of ouder zou zijn geweest, zou die hem ook worden toegerekend. In verband met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit wordt de vordering echter, ingevolge artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, geacht te zijn ingediend tegen de ouders van de verdachte.
De ouders ( [ouder 1] en [ouder 2] ) worden daarom veroordeeld om € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [benadeelde partij] .
Proceskosten
De ouders van de verdachte worden ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast worden de ouders van de verdacht veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Geen schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partijen is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel kan echter alleen worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Aangezien de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, is de verdachte niet aansprakelijk voor de schade en kan er geen schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38v, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77we van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde, en
artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van de tenlastelegging.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
1 (één) dag.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht (één dag), bij de eventueel ten uitvoer te leggen jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
Legt een
vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat de verdachte voor de duur van
3 (drie) jaren:
  • op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] ,
  • zich niet zal ophouden in de woning van de ouders ( [adres] ),
Beveelt dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor het geval niet aan het voornoemde contact- en/of locatieverbod wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt 3 (drie) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan voor zover daarmee een maximale duur van 6 (zes) maanden vervangende jeugddetentie niet wordt overschreden.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel, gelet op artikel 77we, tweede lid, jo. 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,00(twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de ouders van de verdachte ( [ouder 1] en [ouder 2] ) tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Veroordeelt de ouders van de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. E.G. van Roest en mr. D.G.M. van den Hoogen, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2025.
Mr. Van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.