6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich in de periode van 24 september 2016 tot en met 31 augustus 2018 schuldig gemaakt aan het langdurig seksueel misbruiken van zijn tweeënhalf jaar jongere zusje door vaginale gemeenschap met haar te hebben. Het seksueel misbruik vond plaats in het ouderlijk huis van de verdachte en het slachtoffer, waar zij een slaapkamer deelden. De verdachte heeft gehandeld vanuit seksuele experimenteerdrag en ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften, zonder rekening te houden met de gevoelens van het slachtoffer, de aantasting van haar lichamelijke en psychische integriteit en de doorkruising van haar (seksuele) ontwikkeling. Uit de ter terechtzitting voorgedagen slachtofferverklaring is duidelijk geworden dat het slachtoffer tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van de verdachte. Dat het seksueel misbruik thuis heeft plaatsgevonden en is gepleegd door haar broer, die zij zag als haar beste vriend, maakt de impact voor het slachtoffer des te groter. Het slachtoffer had zich thuis veilig moeten kunnen voelen, maar dat was door het handelen van de verdachte niet meer mogelijk. Daarbij heeft het slachtoffer zich niet gezien en beschermd gevoeld door haar ouders en ook dit heeft een grote negatieve impact op de onderlinge relaties binnen het gezin en haar herstel.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia van 29 oktober 2024, van [psycholoog] , psycholoog;
- de over de verdachte uitgebrachte (advies)rapportage, gedateerd 7 april 2025, van [raadsonderzoeker 1] en [raadsonderzoeker 2] , raadsonderzoekers bij de Raad.
Uit de Pro Justitiarapportage blijkt dat er bij de verdachte sprake is van ADHD en van een autismespectrumstoornis. Volgens de psycholoog was er ten tijde van het tenlastegelegde sprake van deze psychische problematiek. De autismespectrumstoornis brengt met zich mee dat de verdachte de grenzen van een ander niet goed aanvoelt en dat hij zich niet goed kan verplaatsen in een ander. Daarnaast brengt de ADHD voor de verdachte met zich mee dat hij spanningsgericht kan zijn en impulsief kan handelen. Hierdoor waren er ten tijde van het tenlastegelegde twee stoornissen aanwezig die het gedrag van de verdachte hebben beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte heeft na het tenlastegelegde behandeling ondergaan en heeft nadien geen seksuele problemen of seksueel grensoverschrijdend gedrag meer laten zien. Hierdoor wordt de kans op herhaling als laag ingeschat en is er vanuit forensisch oogpunt geen behandeling meer aangewezen.
De Raad heeft in haar rapport aangegeven dat de verdachte op een plek woont waar hij begeleid wordt en waar het goed met hem gaat. Volgens de Raad is de kans op recidive laag en is er op dit moment geen behandeling meer nodig. De Raad heeft, vanwege het taakstrafverbod, een (voorwaardelijke) jeugddetentie overwogen, maar vindt dat niet passend nu het de positieve ontwikkeling van de verdachte zou doorbreken. Daarbij heeft de Raad de verwachting dat de verdachte zich vanwege zijn persoonlijke problematiek niet staande kan houden binnen een jeugdgevangenis, waardoor dit schadelijk voor hem zal zijn. Ook een voorwaardelijke jeugddetentie zal de verdachte extra stress opleveren en de Raad acht dit niet helpend en niet in het belang van de verdachte. De Raad vindt het wel belangrijk dat de verdachte een consequentie ervaart van zijn gedrag. De Raad adviseert daarom om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Straftoemeting
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS) wordt een jeugddetentie voor de duur van zes maanden als uitgangspunt genomen. De rechtbank acht vanwege de ernst van het feit en het taakstrafverbod bij minderjarigen, genoemd in artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht, een jeugddetentie in beginsel een passende straf, maar is, zoals ook door de Raad is geadviseerd, van oordeel dat het gelet op de persoon van de verdachte, waaronder zijn persoonlijke problematiek en zijn blanco strafblad, niet wenselijk is dat de verdachte een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij ook in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het advies van de deskundige om de verdachte het bewezenverklaarde feit vanwege zijn problematiek in verminderde mate toe te rekenen en met de omstandigheid dat de redelijke termijn voor vervolging van een minderjarige verdachte is overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van één dag, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht (één dag), en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren passend is.
Maatregel 38v Wetboek van Strafrecht
De rechtbank zal daarnaast de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Die maatregel zal inhouden dat verdachte zich dient te onthouden van contact met de aangeefster en dat de verdachte zich niet mag bevinden in de woning van de ouders, waar de aangeefster op dit moment woont. De aangeefster voelt zich tot op heden onveilig, omdat het is voorgekomen dat de verdachte in de woning aanwezig was als zij onverwachts eerder thuiskwam. Met het contact- en locatieverbod wordt beoogd aan het slachtoffer een vrijer en veiliger gevoel te geven, zodat zij haar leven weer kan oppakken en niet de angst hoeft te hebben dat ze de verdachte in haar eigen woning aantreft. De rechtbank zal de maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. De aangeefster is nu achttien jaar en de rechtbank vertrouwt erop dat zij rond haar eenentwintigste de nodig stappen heeft kunnen zetten om, zoals zij zelf ook wenst, zelfstandig te wonen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Omdat de rechtbank van oordeel is dat ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster, zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.