3.3.3.Nadere bewijsoverweging feit 1 (voorbereidingshandelingen ontploffing)
Inleiding
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 7 november 2024 rond 03:00 uur ziet de politie een snorfiets rijden nabij het centrum van Hoofddorp. De snorfiets is niet voorzien van een kentekenplaat, voert geen verlichting en de bestuurder draagt geen helm. Ook valt zijn rijgedrag op (proces-verbaal bevindingen van 7 november 2024, dossierpagina’s 16 t/m 21). Als de politie de bestuurder staande wil houden, laat deze de snorfiets heel langzaam op de grond zakken. Tussen zijn benen ligt een big shopper. Vervolgens rent hij weg en gaat even verder op de grond liggen. Hij verklaart tegen de politie dat de tas een explosief bevat met 1.000 gram flitspoeder en dat hij een aansteker bij zich heeft. De verdachte is de bestuurder van de snorfiets en wordt aangehouden. Uit onderzoek ter plaatse door de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) is gebleken dat hetgeen de verdachte vervoerde een zogeheten fasciapakket betrof; dat is een zelfgemaakt explosief dat veelvuldig wordt gebruikt bij aanslagen op geldautomaten en woningen. Het pakket was omwikkeld met tape, had een lont en bevatte ongeveer 1,2 kilo flitspoeder. Bij zijn insluiting bleek dat de verdachte twee jassen over elkaar droeg, waarvan de buitenste binnenstebuiten. Verder had de verdachte een zwart shirt om zijn nek geknoopt, had hij handschoenen bij zich en een aansteker in zijn broeksband verborgen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij met het explosief onderweg was naar het Haarlemmermeersebos in Hoofddorp om te experimenteren met (knal)vuurwerk. Hij reed nabij het centrum van Hoofddorp naar eigen zeggen om te kijken of er politie in de buurt was. Enkele dagen eerder zou hij via-via ongeveer dertig cobra’s hebben gekocht. In een bos in Haarlem, vlakbij zijn woning, zou hij van tape en flitspoeder het pakket met het explosief hebben gemaakt, het pakket in een bigshopper hebben gedaan en dit hebben achtergelaten in het bos in de buurt van zijn woning. In de nacht dat hij het explosief wilde afsteken, heeft hij het pakket in dat bos opgehaald, het lont erin gestoken en op zijn snorfiets meegenomen. Over zijn kleding heeft de verdachte verklaard dat hij vaker twee jassen over elkaar draagt en de buitenste jas dan binnenstebuiten draagt. Het zwarte shirt om zijn nek was tegen de kou.
De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. De verdachte was naar eigen zeggen vanuit Haarlem onderweg naar het Haarlemmermeersebos, grenzend aan de gemeente Hoofddorp, om daar het explosief tot ontploffing te brengen. Hij is echter in een woonwijk nabij het centrum van Hoofddorp aangehouden. Ervan uitgaande dat de verdachte die nacht daadwerkelijk vanuit Haarlem is vertrokken, zou hij op de plek van zijn aanhouding, nabij het centrum van Hoofddorp, het Haarlemmermeersebos al zijn gepasseerd. De door de verdachte geschetste rijroute strookt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet met zijn verklaring over wat hij die nacht van plan was met het explosief. Ook de plek waar hij uiteindelijk wordt aangehouden, namelijk midden in een woonwijk, spoort daar niet mee. Daarbij komt dat de verdachte twee jassen droeg waarvan de buitenste jas binnenstebuiten en een zwart shirt om zijn nek, naar de rechtbank aan neemt om zijn gezicht mee te bedekken. De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte ter terechtzitting op concrete vragen onder meer over hoe hij aan het explosieve materiaal is gekomen, hoeveel hij daarvan nodig had en hoe hij het explosieve pakket gemaakt heeft, niet of nauwelijks antwoord kon geven. Dit alles, gevoegd bij het feit dat de verdachte geen licht voerde op de snorfiets draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat de verklaring van de verdachte - dat hij het explosief zonder strafbare bedoeling in een bos wilde afsteken – ongeloofwaardig is. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan die verklaring.
Sprake van voorbereidingshandelingen?
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen, moet worden bewezen of de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, in dit geval het teweegbrengen van een ontploffing. Daarbij is vereist dat die voorwerpen dienstig konden zijn aan het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
De verdachte heeft bekend dat hij met het pakket met flitspoeder onderweg was om dit tot ontploffing te brengen, waarmee het opzet op het veroorzaken van een ontploffing vaststaat. De handschoenen en aansteker konden daarbij dienstig zijn.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen opzet bestond ten aanzien van het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omschreven gevaar. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. De verdachte is met het fasciapakket aangetroffen in een woonwijk. Uit het forensisch onderzoek dat is verricht, volgt dat het tot ontploffing brengen van dat explosieve pakket binnen de bebouwde kom, meer specifiek in een straat met woningen, de kans op schade aan goederen (tot op geruime afstand) zeer groot is. Voor eventueel in de omgeving aanwezige personen zou de kans op (zwaar) lichamelijk letsel aanzienlijk zijn. Omdat aan de buitenzijde van het pakket, op het lont, ook flitspoeder is aangetroffen, is in dit specifieke geval een extra gevaar van toepassing. In dit verband overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat de gevolgen van het teweegbrengen van een ontploffing zeer ernstig kunnen zijn (zeker als daar een zeer grote hoeveelheid flitspoeder wordt gebruikt). De aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het hiervoor beschreven gevaar is daarmee gegeven. De verdachte moet dit hebben geweten, waarmee sprake is van een bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het opzet van de verdachte gericht was op het in artikel 157 Sr omschreven gevaar.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van het teweegbrengen van een ontploffing, zoals ten laste gelegd onder feit 1.