ECLI:NL:RBNHO:2025:4983

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
15/144489-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring medeplegen van poging tot zware mishandeling met geen geslaagd beroep op noodweer(exces)

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een ander, op 13 april 2024 in Venhuizen de aangever heeft aangevallen. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte en een onbekende man werd aangevallen, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder twee gebroken ribben en een snijwond aan de linkerschouder. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit vroeg, gevolgd en heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van een mes. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij samen met een ander de aangever met kracht heeft geslagen en gestompt, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdediging verworpen, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 100 uren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/144489-24
Uitspraakdatum: 29 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Hermans en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.D. Renshof, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 13 april 2024 te Venhuizen, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- twee gebroken ribben en/of
- een (lange en/of diepe) scheur- en/of snijwond aan de linkerschouder/arm (waardoor ontsierend litteken is ontstaan),
heeft toegebracht, door die [benadeelde]:
- een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden en/of
- een of meermalen met kracht op zijn hoofd en/of lichaam te slaan/stompen en/of knietjes te geven;
Subsidiairhij op of omstreeks 13 april 2024 te Venhuizen, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of
- een of meermalen op zijn hoofd en/of lichaam met kracht heeft geslagen/gestompt en/of knietjes te geven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 13 april 2024 te Venhuizen, gemeente Drechterland, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]:
- een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden en/of
- een of meermalen met kracht op zijn hoofd en/of lichaam te slaan/stompen en/of knietjes te geven,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- twee gebroken ribben en/of
- een (lange en/of diepe) scheur- en/of snijwond aan de linkerschouder/arm (waardoor ontsierend litteken is ontstaan);

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het gebruik van een mes. Met betrekking tot het subsidiaire feit acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte, door de aangever op zijn hoofd en lichaam te slaan, stompen en knietjes te geven, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft subsidiair bepleit dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feitenvaststelling
Op grond van het dossier en wat is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 13 april 2024 kreeg de politie de opdracht om naar de [adres 2] te gaan vanwege een steekincident. In de woning trof de politie [benadeelde] (hierna: de aangever) aan. De aangever heeft verklaard dat de verdachte en een voor hem onbekende andere Poolse man hem aanvielen. Er zou zich al maandenlang een conflict afspelen tussen de verdachte en de aangever over huisvesting. Uit de medische verklaring blijkt dat de aangever bloeduitstortingen en zwellingen in het aangezicht heeft, twee gebroken ribben en een twaalf centimeter lange laceratie (een term die doorgaans wordt gebruikt voor scheur- of snijwonden) aan de linkerschouder. Deze verwonding is gehecht in het ziekenhuis, waarna de aangever naar huis is gestuurd. Uit het dossier blijkt dat de aangever een (blijvend) litteken heeft overgehouden aan de wond op de linkerschouder.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte de aangever samen met een ander met een mes heeft gestoken en met kracht op zijn hoofd en lichaam heeft geslagen, gestompt of knietjes heeft gegeven en of dit kan worden gekwalificeerd als een zware mishandeling (primair), een poging zware mishandeling (subsidiair) of een eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (meer subsidiair).
3.3.2
Vrijspraak
Vrijspraak van steken en/of snijden met een mes (althans een scherp voorwerp)
De verdachte ontkent een mes te hebben gebruikt. De aangever heeft verklaard over een vuistslag in zijn gezicht en stoten en knietjes in zijn ribben. Daarna wist hij weg te komen. De aangever verklaart in zijn aangifte niet dat hij een mes heeft gezien. Volgens zijn aangifte heeft de aangever in de worsteling niet gemerkt dat hij werd gestoken. De aangever verklaart dat hij pas in zijn woning erachter kwam dat hij in zijn schouder was gestoken.
In de medische verklaring van 23 april 2024 wordt door een forensisch arts toegelicht dat scheurwonden (laceraties), behalve door inwerking van een puntig of hoekig voorwerp, ook kunnen ontstaan als gevolg van botsend uitwendig mechanisch geweld dat inwerkt op een plaats van het lichaam waar de huid en de daaronder gelegen weke delen relatief dicht boven (uitstekende) delen van het skelet zijn gelegen en die door de geweldsinwerking met kracht tegen die harde onderlaag worden gedrukt.
Gelet op voorgaande omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte (samen met een ander) de aangever met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken of gesneden. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Vrijspraak van zware mishandeling (primaire feit)Met de officier van justitie en de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt onder zwaar lichamelijk letsel onder meer begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij beantwoording van de vraag of het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, betrekt de rechtbank de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Ook kijkt de rechtbank of sprake is van restschade, bijvoorbeeld in de vorm van een litteken. Daarbij is van belang de ernst van het litteken en de mate waarin het litteken het lichaam ontsiert.
Uit de medische gegevens blijkt dat de aangever als gevolg van de vechtpartij twee gebroken ribben, bloeduitstortingen en zwellingen in zijn gezicht en een twaalf centimeter lange snij- of scheurwond op zijn linkerschouder heeft opgelopen. De wond is in het ziekenhuis gehecht. Verder heeft geen medische behandeling plaatsgevonden; de aangever is dezelfde dag nog (met pijnstillers) naar huis gestuurd. Tot slot is een blijvend (en ontsierend) litteken op de linkerschouder van de aangever ontstaan.
Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hierbij weegt mee dat het litteken op de linkerschouder zit en daarmee op een (doorgaans) niet zichtbare plek en dat niet is gebleken dat sprake is geweest van een langdurige herstelperiode.
Omdat het vastgestelde letsel in juridische zin niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.4
Bewijsmotivering
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan naar vaste rechtspraak rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderling taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van het delict, de aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip
De verdachte heeft verklaard dat alleen hij met de aangever heeft gevochten en dat er niemand anders bij betrokken was. De rechtbank vindt deze verklaring gelet op de aangifte niet aannemelijk en gaat daarom aan deze verklaring voorbij.
De aangever verklaart dat toen hij zijn woning verliet om naar zijn werk te gaan, twee mannen zijn richting op liepen. Een van deze mannen herkende de aangever als de verdachte. De andere, voor hem onbekende persoon beschrijft de aangever als klein, dik en van Poolse afkomst (hij sprak Pools). Dat de aangever een (verborgen) motief zou hebben om op dit punt een valse verklaring af te leggen is de rechtbank niet gebleken. De verklaring van de aangever dat hij door twee personen werd aangevallen, past bovendien bij de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat iemand anders hem naar (de woning in) Venhuizen heeft gebracht.
Uit de aangifte leidt de rechtbank verder af dat de (onbekend gebleven) derde persoon als eerste een vuistslag in het gezicht van de aangever heeft gegeven, waarna de aangever met deze man op de grond is beland. Daarna is de verdachte op de aangever gaan zitten en heeft hem stoten in zijn ribben gegeven, zo volgt ook uit de eigen verklaring van de verdachte.
Kortom: de verdachte is in de ochtend van 13 april 2024, samen met iemand anders, naar de woning van de aangever in Venhuizen gegaan. Zij hebben voor de woning van de aangever gewacht tot hij naar buiten kwam en vervolgens hebben zij allebei geweld gepleegd tegen de aangever. Op grond hiervan kan medeplegen bewezen worden verklaard.
Poging zware mishandeling
Voor een bewezenverklaring van poging zware mishandeling is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever heeft gehad. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is niet gebleken. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op basis van de aangifte in combinatie met het geconstateerde letsel (twee gebroken ribben, bloeduitstortingen en zwellingen in het aangezicht en een twaalf centimeter lange wond aan de linkerschouder) vast dat de verdachte (samen met een ander) meermaals met veel kracht heeft geslagen, gestompt en knietjes gegeven op het hoofd en tegen het lichaam van de aangever, ook toen de aangever al op de grond lag.
Uit de hiervoor genoemde verwondingen (met name de gebroken ribben en de aanzienlijke wond aan de schouder) leidt de rechtbank af dat met zodanige kracht tegen het bovenlichaam van de aangever is geslagen en gestompt, dat er een aanmerkelijke kans bestond dat bij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Deze aanmerkelijke kans hebben de verdachte en zijn medepleger, gelet op hun handelen, bewust aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiaire ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 april 2024 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde]
meermalen met kracht op zijn hoofd en lichaam heeft geslagen/gestompt en knietjes heeft geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling

5.Strafbaarheid van het feit

Noodweer(exces)
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte bij een bewezenverklaring van één van de ten laste gelegde feiten een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging of moet worden vrijgesproken. Hiertoe is het volgende aangevoerd. De aangever heeft tegen de verdachte gezegd ‘kom maar langs’, waarmee hij bedoelde dat de verdachte moest komen om te vechten. De verdachte is op enig moment naar de aangever gegaan, omdat de aangever anders zelf naar de verdachte zou komen. Op het moment dat de verdachte aankwam bij de woning van de aangever ontstond meteen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dan wel een bedreiging daarmee. De verdachte heeft zich tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding moeten verweren. Verder is aangevoerd dat de verdachte maandenlang is geteisterd door de aangever en zijn familie en dat de verdachte is bedreigd met de dood en op bijna dagelijkse basis te maken heeft gehad met verbale agressie vanuit de aangever.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, en legt hierna uit waarom.
Ingevolge artikel 41 Sr moet voor een geslaagd beroep op noodweer sprake zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Zoals hiervoor overwogen, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte samen met iemand anders naar de woning van de aangever is gegaan om de confrontatie met de aangever op te zoeken. Toen de aangever naar buiten kwam is hij door de medepleger op zijn hoofd geslagen en op de grond beland, waarna de verdachte bovenop de aangever is gaan zitten en hem stoten in zijn ribben heeft gegeven. Niet aannemelijk is geworden dat de aangever de verdachte heeft aangevallen en dat de verdachte zich hiertegen moest verweren.
Omdat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk zijn geworden, oordeelt de rechtbank dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een noodweersituatie.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Ook het beroep op noodweerexces faalt, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren op te leggen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in het voordeel van de verdachte rekening te houden met zijn blanco documentatie, dat hij zichzelf heeft gemeld bij de politie en dat hij maandenlang is geteisterd door de aangever. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het gegeven dat de verdachte inmiddels een huurwoning heeft en de financiële zorg voor zijn vrouw en dochter draagt.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Hij heeft de confrontatie met de aangever opgezocht. De verdachte en de mededader hebben de aangever meerdere malen met kracht gestompt, geslagen en knietjes gegeven tegen zijn hoofd en lichaam, ook nadat de aangever al op de grond lag. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Dergelijk gedrag veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 7 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit in Nederland.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij (weer) met zijn gezin in Nederland woont en hier ook werk heeft.
Vormverzuim
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de telefoon van de verdachte is getapt en hiervoor een machtiging van de rechter-commissaris of een bevel van de officier van justitie in het dossier ontbreekt.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het slechts bij een constatering van het vormverzuim te laten, aangezien de spoedtap direct is afgesloten op het moment dat de verdachte zich op het politiebureau had gemeld. De verdachte heeft van het vormverzuim dan ook geen nadeel ondervonden.
De rechtbank constateert met de verdediging dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), aangezien het dossier geen machtiging van de rechter-commissaris of een bevel van de officier van justitie bevat voor de telefoontap. De vraag is vervolgens of, en zo ja welke, rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Het is een belangrijk strafrechtelijk voorschrift dat telefoons door opsporingsambtenaren niet mogen worden getapt anders dan na een daartoe verkregen machtiging van een bevoegde autoriteit. In dit geval is de telefoontap echter direct afgesloten toen de verdachte zich nog op dezelfde dag (op 13 april 2024) op het politiebureau had gemeld. Gelet hierop is het nadeel voor de verdachte zodanig gering gebleven, dat de rechtbank volstaat met de enkele constatering van het vormverzuim.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van honderd uur, passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel heeft als doel de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van genoemde proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 22c, 22d, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 [één] maand, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 [honderd] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 50 [vijftig] dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf of taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. P. Reemst en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Saelens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2025.