4.2.3Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hierin ligt besloten dat moet zijn voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De te hanteren maatstaf luidt dat één en ander aannemelijk moet zijn geworden. De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt.
Vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden
De verdachte heeft vanaf het moment van zijn aanhouding tot en met de terechtzitting (op hoofdlijnen) consistent het volgende verklaard. Op 4 september 2024 was hij samen met een vriend in het park waar hij probeerde bolletjes met zout te verkopen als cocaïne. Op enig moment werd hij aangevallen door vijf personen, waaronder de aangever. Daarbij is de verdachte op de grond terecht gekomen en werd hij door meerdere personen geslagen en geschopt. Ook kwam de aangever bovenop hem zitten en werd hij bij de nek vastgepakt door de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij het gevoel had dat hij ging sterven. De verdachte heeft toen gestoken met een mes, waardoor de aangever gewond is geraakt. De verdachte verklaart dat hij niet weet of het mes daar al lag of dat het van één van de personen was die hem aanvielen. Nadat de verdachte het mes had gebruikt, gingen zijn belagers weg. De verdachte is vervolgens weggerend, gevallen en bewusteloos geraakt waarna hij uiteindelijk is gevonden door de politie.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke toedracht zoals door de verdachte naar voren gebracht voldoende aannemelijk is geworden. Zijn verklaring wordt ondersteund door de bij de verdachte geconstateerde verwondingen aan zijn knieën en gezicht, terwijl er bij de aangever – afgezien van de steekverwonding – geen letsel is vastgesteld. De aangever heeft zelf ook verklaard dat hij de verdachte heeft geslagen en dat hij in het park was met onder meer zijn broer en ene [betrokkene] . Het door de verdachte geschetste scenario vindt daarnaast steun in de omstandigheid dat onder hem drie bolletjes met (vermoedelijk) zout zijn aangetroffen. Ook de wijze waarop de verdachte door de politie is aangetroffen komt overeen met zijn verklaring: de verdachte lag op zijn rug op de grond in het park toen de politie ter plaatse kwam. Verder heeft de verdachte direct tegenaangifte gedaan en ook past de verklaring van de verdachte bij de overige inhoud van het strafdossier.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte alleen kwam te staan tegenover meerdere personen die hem sloegen en schopten, ook nadat de verdachte op de grond terecht was gekomen. Er was dus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachtes lijf. De verdachte bevond zich dan ook in een noodweersituatie.
Subsidiariteitseis
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het steken met het mes door de verdachte geboden was voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, in die zin dat onder de gegeven omstandigheden voor de verdachte geen reële en redelijke andere mogelijkheid bestond om zich aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te onttrekken. De verdachte werd immers omringd en aangevallen door meerdere personen, als gevolg waarvan hij op de grond belandde. Ook toen hij op de grond lag werd hij geslagen en geschopt en de aangever kwam bovenop hem zitten. Hierdoor bestond voor de verdachte geen reële mogelijkheid zich aan de aanranding te onttrekken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte niet weg kon komen en dat ook overigens van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden zich te onttrekken aan het geweld. Hiermee is voldaan aan de zogenoemde subsidiariteitseis.
Proportionaliteitseis
De vervolgvraag is of de gedragingen van de verdachte als verdedigingsmiddel in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding, met andere woorden of is voldaan aan de zogenoemde proportionaliteitseis. Bij het beoordelen van de (on)redelijkheid van de verhouding tussen het verdedigingsmiddel en de ernst van de aanranding is mede van belang of de verdachte een minder ingrijpende wijze van verdediging ter beschikking stond. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik maken van een mes door daarmee een ander in het bovenlichaam te steken als verdedigingsmiddel in beginsel niet in redelijke verhouding staat tot een wederrechtelijke aanranding die bestaat uit het insluiten, slaan (met blote handen) en schoppen van een persoon. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die dat anders maken. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in deze zaak voordoen, en legt hierna uit waarom.
Zoals hiervoor vastgesteld stond de verdachte tegenover een numerieke meerderheid. De verdachte werd aangevallen door vijf personen die hem, ook toen hij op de grond lag, schopten en sloegen. Daarbij is de aangever bovenop de verdachte gaan zitten en werd hij door de aangever bij de keel vastgehouden. Blijkens de bevindingen van de politie is de verdachte ook tegen zijn hoofd geslagen en/of geschopt. De rechtbank leidt uit het dossier af dat sprake was van een voorafgaand conflict tussen de verdachte en de aangever. De verdachte bevond zich in een zeer benarde situatie waarin hij niet wist wat zijn belagers met hem van plan waren en welk geweld hem mogelijk nog te wachten stond. De verdachte zag kans een mes te pakken dat voor het grijpen lag en de verdachte daarmee te steken, waarbij de rechtbank opmerkt dat de herkomst van het mes op basis van het dossier niet duidelijk is geworden. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet van de verdachte kon worden verlangd dat hij (eerst) een ander, minder ingrijpend, verdedigingsmiddel zou kiezen. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte na het steken met het mes, toen daar de ruimte voor ontstond, is weggerend.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, zodat voldaan is aan de zogenaamde proportionaliteitseis.
Conclusie
De conclusie is dat het beroep op noodweer slaagt en dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is. De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.