ECLI:NL:RBNHO:2025:4974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
15.024979.25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie met strafoplegging

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 januari 2025 in Bovenkarspel een automatisch machinepistool van categorie II, munitie van categorie III en een geluiddemper voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een bekennende verklaring en proces-verbaal, de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. De verdachte is eerder veroordeeld voor een overtreding van de Wet Wapens en Munitie, wat meegewogen is in de strafoplegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten tot een gevangenisstraf van 225 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is een taakstraf van 240 uren opgelegd, te vervangen door hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.024979.25 (P)
Uitspraakdatum: 29 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 januari 2025 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch) machinepistool, van het merk CZ, type Skorpion VZ61, kaliber 7,65 x 17 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 21 januari 2025 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec
een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 38 stuks scherpe centraal-vuur projectielpatronen, kaliber 7,65 x 17 mm, bodemstempels S&B, 7,65 Br en/of
- 44 stuks scherpe centraal-vuur projectielpatroon, kaliber 9 x 17 mm, bodemstempel S&B, 9 mm Br. C, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 21 januari 2025 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, een wapen van
categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een
machinepistool van het merk CZ, type Skorpion VZ61, voorhanden heeft gehad en/of heeft
gedragen;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 15 april 2024 heeft afgelegd; en
- het proces-verbaal van onderzoek (dossierpagina 34-45).
Het vermelde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoet ook aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 21 januari 2025 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch machinepistool, van het merk CZ, type Skorpion VZ61, kaliber 7,65 x 17 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
2
hij op 21 januari 2025 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 38 stuks scherpe centraal-vuur projectielpatronen, kaliber 7,65 x 17 mm, bodemstempels S&B, 7,65 Br en
- 44 stuks scherpe centraal-vuur projectielpatroon, kaliber 9 x 17 mm, bodemstempel S&B, 9 mm Br. C, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 21 januari 2025 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, een wapen van
categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een
machinepistool van het merk CZ, type Skorpion VZ61, voorhanden heeft gehad.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest van de verdachte. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is momenteel gedetineerd op grond van een overleveringsverzoek van Polen en zal naar alle waarschijnlijkheid nog ongeveer zeven maanden detentie (in Polen) moeten uitzitten. De raadsvrouw heeft verzocht een eventueel op te leggen onvoorwaardelijk strafdeel gelijk te laten zijn aan het voorarrest en zij heeft aangevoerd dat de verdachte bereid is een taakstraf uit te voeren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft onder de overkapping nabij zijn woning een koffertje met daarin een automatisch vuurwapen met bijbehorende patroonhouders, gevuld met patronen, een bijbehorende geluiddemper en andersoortige munitie voorhanden gehad. Alle voornoemde onderdelen bleken na onderzoek geschikt te zijn voor gebruik. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie en de daarmee samenhangende kans op gebruik van die wapens levert gevaar op voor de verdachte zelf, maar ook voor zijn gezinsleden en anderen. Het voorhanden hebben van verboden vuurwapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. Tegen verboden (vuur)wapenbezit wordt dan ook streng opgetreden. Bovendien heeft de verdachte zijn beweegredenen tot het bezit van het automatische vuurwapen, de munitie en de demper onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Het risico op herhaling kan op deze manier dan ook niet goed worden ingeschat en dat vindt de rechtbank zorgelijk.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van 7 maart 2025. Hieruit blijkt dat aan de verdachte op 28 november 2024 ter zake van een overtreding van de Wet Wapens en Munitie een strafbeschikking tot betaling van een geldboete is opgelegd. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 3 april 2025. In dit rapport komt onder meer het voortgangsverslag van de toezichthouder aan de orde omdat de voorlopige hechtenis van de verdachte per 7 maart 2025 is geschorst onder bijzondere voorwaarden (meldplicht en ambulante behandeling). De reclassering heeft op basis van de gesprekken met de verdachte geen zicht gekregen op de redenen waarom de verdachte tot het plegen van strafbare feiten is overgegaan. Ook kan geen inschatting worden gemaakt van het risico op herhaling. Hiernaast is het volgens de reclassering onvoldoende duidelijk geworden of er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en of een ambulante behandeling is aangewezen. De reclassering acht het van belang dat er diagnostisch onderzoek wordt uitgevoerd. Het advies luidt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij na het uitzitten van zijn straf in Polen van plan is om terug te keren naar Nederland en zich te zullen houden aan voormelde voorwaarden, mochten deze worden opgelegd.
De op te leggen sanctie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 225 dagen passend en geboden is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 180 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is gelijk aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank vindt het belangrijk dat het reeds gestarte reclasseringstoezicht wordt hervat omdat de verdachte open staat voor hulpverlening en gemotiveerd is voor gedragsverandering.
Omdat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in de achtergrond van zijn handelen, het recidiverisico niet kan worden ingeschat en ook nog niet duidelijk is of, en zo ja welke behandeling nodig is om dit risico in te perken, houdt de rechtbank er – mede gelet op het strafblad – vooralsnog ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van de feiten te benadrukken, de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte die taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
Deze straf is anders dan door de officier van justitie gevorderd en wijkt af van de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die de rechtbank voor dit soort feiten over het algemeen als uitgangspunt neemt. De rechtbank ziet met name in de huidige overleveringsdetentie en de omstandigheid dat de verdachte (vermoedelijk) in Polen nog een gevangenisstraf van ongeveer zeven maanden zal moeten ondergaan, aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest op te leggen.

7.Vermogensmaatregel

Onder de verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen en niet teruggegeven:
1. STK Munitie (Omschrijving: PL1100-2025014856-1691232, wme25)
2. 1 STK Geluidsdemper (Omschrijving: PL1100-2025014856-1691233, zwart)
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 3 bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36d van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
225 (tweehonderdvijfentwintig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig)dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie)jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd, dan wel binnen vijf werkdagen na zijn terugkeer van de overlevering aan Polen, meldt bij Reclassering Nederland op het adres: Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dient mee te werken aan een intake, diagnostiek en, indien hieruit voortvloeiend, een behandeling bij de ggz Noord-Holland Noord, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1100-2025014856-1691232, wme25).
  • 1 STK Geluidsdemper (Omschrijving: PL1100-2025014856-1691233, zwart).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J.A. de Weerd, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2025.