ECLI:NL:RBNHO:2025:4863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
15/383058-24 en 13/128219-23 (vord tul) en 13/329011-22 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging tot zware mishandeling; veroordeling wegens openlijke geweldpleging en belediging van ambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meermalen poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich hieraan schuldig had gemaakt. Wel is de verdachte veroordeeld voor openlijke geweldpleging en meermalen belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast is er een taakstraf van 140 uren opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook een (gedeeltelijke) toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen voor een bedrag van € 1.385,-, bestaande uit € 385,- voor materiële schade en € 1.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/383058-24 en 13/128219-23 (vord tul) en 13/329011-22 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 4 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.K. van Ravenzwaaij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
- bovenop die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of liggen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel heeft gepakt en/of in de keel heeft geknepen en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen/op het lichaam heeft geslagen en/of heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend openlijk, te weten, op/aan de Zuidersteeg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of
- bovenop die [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of liggen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel te pakken en/of in de keel te knijpen en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] tegen/op het lichaam te slaan en/of te schoppen terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , politieagent, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je bent een vieze kankerhond met je kankerkop" en/of "Sukkel dat je er bent" en/of "Kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 30 november 2024 te Purmerend opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , politieagent (Officier van Dienst en/of Hulp Officier van Justitie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Vuil vies kankerwijf" en/of "Wat moet je nou kankerwijf, je moet je kankerbek houden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 1 primair
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de wijze waarop en de kracht waarmee de door de verdachte en zijn mededader gepleegde geweldshandelingen zijn verricht zodanig zijn geweest dat deze een poging tot zware mishandeling opleveren. De verdachte zal dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van deze bewezenverklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte en dat door of namens hem geen vrijspraak is bepleit. Gelet op artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
Ten aanzien van feit 2
(..)
Ten aanzien van feit 3
(..)
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 30 november 2024 te Purmerend openlijk, te weten, aan de Zuidersteeg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , door
- meermalen die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan en
- bovenop die [slachtoffer 1] te gaan zitten en
- die [slachtoffer 1] bij de keel te pakken en
- meermalen die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te schoppen terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt;
2.
hij op 30 november 2024 te Purmerend opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , politieagent, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je bent een vieze kankerhond met je kankerkop" en "Sukkel dat je er bent" en "Kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op 30 november 2024 te Purmerend opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , politieagent (Officier van Dienst en/of Hulp Officier van Justitie), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Vuil vies kankerwijf" en "Wat moet je nou kankerwijf, je moet je kankerbek houden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feiten 2 en 3:
telkens, eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij zij het slachtoffer buiten het café meerdere keren hebben geschopt en geslagen, ook terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Hoewel het slachtoffer probeerde weg te komen, is de verdachte samen met zijn mededader achter het slachtoffer aangerend om geweld op hem uit te oefenen. Door voornoemd handelen heeft het slachtoffer meerdere verwondingen opgelopen. Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op de samenleving en het gevoel van angst en onveiligheid neemt hierdoor steeds grotere vormen aan, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Daarnaast heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Niet alleen getuigt dit gedrag van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, ook heeft de verdachte de ambtenaren aangetast in hun eer en goede naam. Ambtenaren met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met beledigingen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 18 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. De verdachte liep nota bene in twee proeftijden voor eerdere geweldsdelicten en een belediging van een politieambtenaar. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 13 maart 2025. In het rapport schrijft de reclassering dat het recidive risico wordt ingeschat als gemiddeld – hoog. De verdachte kent een belaste opvoedgeschiedenis en in combinatie met de opgelopen spanning binnen zijn relatie heeft dit vermoedelijk invloed gehad op het delictgedrag. De verdachte heeft moeite zijn emotie te reguleren en dempt deze middels alcoholgebruik. De reclassering ziet het alcoholgebruik van de verdachte als grootste risico met betrekking tot het delictgedrag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, onder meer het gegeven dat hij sinds de beëindiging van zijn relatie alleen de zorg draagt voor zijn vier minderjarige, nog jonge, kinderen. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte schuldbewust is en openstaat voor hulpverlening. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 140 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal het tegen de verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.385,- wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade bedraagt € 3.000,-. De gestelde materiële schade bestaat uit het eigen risico in verband met het ambulancevervoer (€ 385,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van [slachtoffer 1] volledig en hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze aanzienlijk dient te worden gematigd nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, te weten de kosten voor het eigen risico (€ 385,-), rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en voldoende is onderbouwd, zodat deze zal worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade wordt het volgende overwogen. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in het geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Nu in deze zaak [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. De rechtbank gaat uit van de volgende nadelige gevolgen die door de mishandeling zijn ontstaan. Het opgelopen lichamelijk letsel bestaat uit een snij/hoofdwond bij de linker wenkbrauw, pijnlijke rechterborstkas, een hersenschudding en een bloeding onder het bindvlies van het oog. De wond bij de wenkbrauw is gelijmd. Er is een blijvend litteken boven de wenkbrauw. De psychische gevolgen voor het slachtoffer bestaan uit het gedurende twee weken onrustig hebben geslapen en dat is sinds begin 2025 af en toe nog het geval en verder zijn er gevoelens van angst (verhoogde alertheid) en verminderd vertrouwen in mensen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding onder meer gekeken naar de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Haar komt een vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024. De rechtbank zal [slachtoffer 1] voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van [slachtoffer 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 13/128219-23
Bij vonnis van 7 juli 2023 in de zaak met parketnummer 13/128219-23 heeft de rechtbank te Amsterdam de verdachte ter zake van mishandeling van zijn levensgezel veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 24 juli 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 21 juli 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Zoals hiervoor reeds aangegeven draagt de verdachte de volledige zorg over zijn vier minderjarige, nog jonge, kinderen. De moeder van de kinderen verblijft in een opvangcentrum waar geen kinderen mogen verblijven, zodat zij de zorg niet op zich kan nemen. Om die reden adviseert de reclassering de vordering toe te wijzen, maar de voorwaardelijk opgelegde straf om te zetten in een taakstraf.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, maar zij zal daarbij bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf (bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren).
Parketnummer 13/329011-22
Bij vonnis van 18 april 2023 in de zaak met parketnummer 13/329011-22 heeft de rechtbank te Amsterdam de verdachte ter zake van poging tot doodslag en eenvoudige belediging van een ambtenaar veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 233 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 12 mei 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 mei 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Gelet op het advies van de reclassering vordert de officier van justitie thans dat de rechtbank zal gelasten de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De reclassering adviseert, gelet op voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De rechtbank zal ook rekening houden met deze persoonlijke omstandigheden en is om die reden van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich binnen vijf dagen meldt na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C te Haarlem. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de verdachte zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
140 (honderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 70 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.385,-, bestaande uit € 385,- als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.385,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/128219-23, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 7 juli 2023, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 60 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/329011-22, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 18 april 2023.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mrs. M.E Francke en S.H. Bouwers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2025.