ECLI:NL:RBNHO:2025:4770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/15/362459 / JU RK 25-282
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

Op 24 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, aangeduid als [de minderjarige 1], [de minderjarige 2], [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4]. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds bedreigd wordt door de problematiek van de moeder, die niet meewerkt aan de hulpverlening en een verstoord beeld van de realiteit heeft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 mei 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 november 2025. De kinderrechter benadrukte de noodzaak van de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) om de ontwikkeling van de kinderen te monitoren en de regie over de hulpverlening te voeren. De moeder was niet aanwezig tijdens de zitting en heeft niet adequaat gereageerd op de hulpverlening. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/362459 / JU RK 25-282
Datum uitspraak: 24 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] .
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] ,
[de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 4] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 27 februari 2025;
  • de toetsing Raad voor de Kinderbescherming van voorgenomen besluit verlengen ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar, gedateerd 7 maart 2025, ingekomen op 22 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] op voorhand per brief naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] hebben hier geen gebruik van gemaakt.
1.4.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven bij een gezinshuis in [plaats] . [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] verblijven bij een gezinshuis in [plaats] .
Ten aanzien van [de minderjarige 3]
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 2 februari 2023 [de minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 mei 2023. Bij beschikking van de kinderrechter van 1 mei 2023 is [de minderjarige 3] definitief onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 26 april 2024 tot 1 mei 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 2 februari 2023 tevens een machtiging verleend om [de minderjarige 3] met spoed uit huis te plaatsen in een netwerkgezin dan wel een crisispleeggezin voor de duur van vier weken, onder aanhouding van het meer verzochte. Bij beschikking van 14 februari 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] verlengd tot 2 mei 2023. Bij beschikking van 1 mei 2023 is een machtiging verleend om [de minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een pleeggezin tot 1 september 2023.
2.5.
Bij beschikking van 31 mei 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] van een voorziening voor pleegzorg gewijzigd naar een plaatsing in een gezinshuis. Bij beschikking van 10 augustus 2023 is een machtiging verleend om [de minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 26 april 2024 tot 1 mei 2025.
Ten aanzien van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 4]
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 juli 2023 zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 4] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 26 april 2024 tot 1 mei 2025.
2.7.
Bij beschikking van 30 november 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 4] voor de duur van vier weken, onder aanhouding van het overige. Bij beschikking van 11 december 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 26 april 2024 tot 1 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. Er zijn in het afgelopen jaar meerdere zorgsignalen ontvangen waaruit blijkt dat de door de GI gestelde doelen nog onvoldoende zijn behaald. Deze zorgen hebben onder andere betrekking op de mentale gesteldheid van de moeder. Zo heeft de moeder een vervormd beeld van de realiteit en uit zij bedreigingen naar de betrokken instanties zoals Parlan en de GI. De moeder ziet de zorgen zelf niet in en zou graag zien dat de omgang wordt uitgebreid. Tot op heden is de moeder onvoldoende bereid om mee te werken aan de hulpverlening en komt zij niet alle afspraken na. Zo heeft zij buiten de omgang om, zonder toestemming, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] eens opgehaald van het gezinshuis. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] sluiten zich veelal af na de omgang, waardoor ook met de jongens moeilijk in gesprek te gaan is over hoe zij de omgang hebben ervaren. Parlan heeft een vooronderzoek voor een Terug Naar Huis Onderzoek ingesteld, maar het lukt de moeder onvoldoende zich aan de voorwaarden van dit onderzoek te houden. Gezien de vele zorgen die er nog zijn en de ontwikkelingsbedreigingen die deze zorgen met zich meebrengen voor de kinderen, is de GI van mening dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd dienen te worden voor de duur van een jaar. In het komende jaar wil de GI ervoor zorgen dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] niet belast worden met de problematiek van de moeder, dat zij de nodige therapie ontvangen en er een passende omgangsregeling komt.
3.3.
Ter zitting heeft de GI het volgende naar voren gebracht. De huidige situatie is gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van indiening van het verzoekschrift. Er is in februari een gesprek geweest met de moeder en haar advocaat over de omgang. De GI heeft het gesprek vroegtijdig moeten beëindigen omdat de moeder zich tijdens het gesprek niet rustig kon houden. De omgang met [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] is inmiddels volledig stopgezet. Tijdens de begeleide omgangsmomenten stelde de moeder zich agressief op en trok volledig haar eigen plan. De veiligheid van de kinderen kon niet gewaarborgd worden. De moeder heeft nog wel begeleide omgang met [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] , maar is niet bereid om daaraan mee te werken. Zij haalt de kinderen bijvoorbeeld op als de begeleiding er nog niet is. [de minderjarige 2] is inmiddels gestart met psycho-educatie bij Parlan. [de minderjarige 1] staat hiervoor op de wachtlijst. [de minderjarige 3] is goed in contact in het gezinshuis, met hem gaat het naar omstandigheden goed en hij lijkt goed aan te kunnen geven waar hij tegenaan loopt. [de minderjarige 4] trekt zich erg terug en er komt maar weinig uit haar. Zij volgt hiervoor een behandeling bij Parlan en De Opvoedpraktijk. Er is nog geen diagnose gesteld, het vermoeden is dat er sprake is van hechtingsproblematiek. Voor de moeder is er op initiatief van Vangnet en Advies een verzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie voor verplichte zorg.
De GI is voornemens in het komende halfjaar een opvoedbesluit te nemen omdat de kinderen duidelijkheid nodig hebben. De GI verzoekt de kinderrechter daarom de uithuisplaatsing voor een halfjaar te verlengen en het verzoek voor het overige gedeelte aan te houden.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
De kinderrechter is van oordeel dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De doelen zijn (nog) niet behaald en de zorgen zijn eigenlijk enkel toegenomen. De concrete ontwikkelingsbedreigingen zijn de persoonlijke problematiek van de moeder en de invloed die dit heeft op [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] , de onduidelijkheid over het toekomstperspectief en de zorgen over de omgangsmomenten tussen de kinderen en de moeder. Ter zitting is het de kinderrechter duidelijk geworden dat er in de afgelopen tijd weinig positieve ontwikkelingen zijn geweest. De begeleide omgang met [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] is zelfs volledig stopgezet omdat de veiligheid van de kinderen niet kon worden gewaarborgd. De moeder weigert om mee te werken aan de hulpverlening en het is onmogelijk om met haar in gesprek te gaan. Het laatste gesprek met de GI is zo geëscaleerd dat het gesprek vroegtijdig beëindigd moest worden. Er is momenteel wel nog begeleide omgang tussen [de minderjarige 2] , [de minderjarige 1] en de moeder, maar ook daar wil de moeder niet aan meewerken. Zij haalt [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] soms al eerder op wanneer de begeleiding nog niet aanwezig is. Er is nagedacht om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verder van huis te plaatsen maar gezien hun leeftijd zijn er zorgen dat zij dan op eigen initiatief naar de moeder zullen gaan met het openbaar vervoer. Op initiatief van Vangnet en Advies is er een verzoek voor verplichte zorg voor de moeder ingediend bij het Openbaar Ministerie. De GI is van plan binnenkort een opvoedbesluit te nemen, omdat de kinderen toe zijn aan duidelijkheid en rust. Gezien de loyaliteit aan de moeder kunnen de kinderen zich zonder deze duidelijkheid onvoldoende openstellen naar de GI, hulpverleners en de gezinshuizen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] sluiten zich af van het gezinshuis en willen niet meewerken aan de hulpverlening. [de minderjarige 2] volgt inmiddels een psycho-educatie behandeling en [de minderjarige 1] staat voor een vergelijkbaar psycho-educatietraject op de wachtlijst. [de minderjarige 4] trekt zich terug en lijkt af en toe net als haar moeder een ander realiteitsbeeld te hebben. Zij volgt hiervoor een behandeling bij Parlan en De Opvoedpraktijk. [de minderjarige 3] heeft wel meer contact met het gezinshuis waar hij verblijft en met hem lijkt het naar omstandigheden goed te gaan. Wel heeft hij maar weinig contact met zijn broers. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de GI de komende tijd betrokken blijft om zicht te houden op de ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] , en regie te voeren over de hulpverlening en de omgang met de moeder.
4.3.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] voor de duur van een jaar. [1]
4.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] nog steeds noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
4.5.
Gelet op de hierboven genoemde zorgen is de kinderrechter tevens van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, BW. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] kunnen op dit moment niet naar huis en hun verblijf in het gezinshuis dient te worden voortgezet.
Gelet op het feit dat de GI van plan is in het komende half jaar een opvoedbesluit te nemen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] wel afloopt, ziet de kinderrechter aanleiding om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor een kortere duur dan verzocht te verlengen en het overige gedeelte aan te houden.
4.6.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] voor de duur van zes maanden verlengen, te weten tot 1 november 2025 en de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden tot
de pro forma datum van 11 oktober 2025. De kinderrechter draagt de GI op om
uiterlijk één week voor de pro forma datum van 11 oktober 2025de rechtbank te informeren over de laatste stand van zaken en aan te geven of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.
4.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
tot 1 mei 2026;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 november 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt de beslissing op het verzoek voor het overige aan tot de
pro forma datum van 11 oktober 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025 door mr. M.M. van Weely, kinderrechter, in aanwezigheid van S. Verhoeven als griffier, en op schrift gesteld op 29 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.