ECLI:NL:RBNHO:2025:4732

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
15/278185-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, veroordeling wegens bedreigingen en openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen en openlijke geweldpleging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor drie bedreigingen en openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel had opgelopen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De zaak kwam aan het licht na een telefoongesprek van de verdachte met het slachtoffer, waarin hij dreigende woorden uitsprak. Tijdens een vechtpartij op 2 juli 2024 in Zaandam heeft de verdachte samen met een ander slachtoffer [slachtoffer 2] geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen en het geweld de slachtoffers in hun persoonlijke integriteit hebben aangetast. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van [slachtoffer 1] werd afgewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/278185-24 (P)
Uitspraakdatum: 21 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.M. van der Most, van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend en van hetgeen mr. T.C. Cijntje, raadsvrouw van de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "wacht maar, ik ga je neuken. Jij weet wie ik ben. Als ik hieruit kom, kom ik naar je toe. Ik ga je pakken en afmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Zaandam, althans in Nederland, openlijk, te weten
op of aan de openbare weg, de Poelenburg, in elk geval op of aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans eenmaal, met kracht slaan (met gebalde vuist) in het gezicht
van die [slachtoffer 2] en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl dit (door hem gepleegde) geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, alhans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door die
[slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal met kracht (met gebalde vuist) in het gezicht
te slaan;
3.
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting, door een gebaar van een pistool te maken en daarbij te zeggen: "jullie zijn de lul. Ik ga jullie doodmaken" en/of "ik ga jullie vermoorden, hoerenkind, ik neuk je moeder, als ik een pistool had dan had ik je vermoord" en/of "ik kom met een pistool terug" of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door 14 keer, althans een of meerdere malen, te schieten met een vuurwapen op de auto van die [slachtoffer 2] , waarbij die auto (een of meerdere malen) is geraakt;
5.
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto van het merk Mercedes, met [kenteken] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 primair, 4 en 5, met uitzondering van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging met verkrachting. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 3, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen en bedreiging met verkrachting. De verdachte dient van deze onderdelen te worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de ten laste gelegde bedreiging jegens [slachtoffer 3] . De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Op de verweren van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Feit 1
Op 12 mei 2024 is aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) door de verdachte gebeld vanuit de Penitentiaire Inrichting Lelystad. De verdachte en (de schoonfamilie van) [slachtoffer 1] zijn kennissen van elkaar en vanwege een vermeend conflict heeft de verdachte hem opgebeld. De verdachte heeft daarbij uitlatingen gedaan als – vertaald uit het Turks: ''ik ga je neuken'', ''jij weet wie ik ben'' en “als ik hieruit kom, kom ik naar je toe”.
Feiten 2 en 3
Op 2 juli 2024 omstreeks 23:30 uur zijn de verdachte, [slachtoffer 1] en zijn schoonfamilie, te weten de familie [slachtoffer 2 en 3] , allen aanwezig op de Poelenburg in Zaandam na afloop van een voetbalwedstrijd. Er ontstaat vervolgens een vechtpartij waarbij de verdachte samen met een ander [slachtoffer 2] in zijn gezicht slaat als gevolg waarvan [slachtoffer 2] een gebroken kaak oploopt.
Daarnaast hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte. Aangevers verklaren dat de verdachte diezelfde avond gebaren van een pistool zou hebben gemaakt en zou hebben gezegd dat hij een pistool ging halen.
Feiten 4 en 5
Vervolgens krijgen verbalisanten op 3 juli 2024 omstreeks 00:50 uur een melding dat op het voertuig van [slachtoffer 2] is geschoten, welke geparkeerd stond voor zijn woning. Na onderzoek blijkt dat er van buitenaf op het voertuig is geschoten, waarbij het projectiel door het raam van de bestuurdersportier is gegaan. Ook wordt er naast het beschoten voertuig één huls aangetroffen. Verderop in dezelfde straat, en om de hoek in een naastgelegen straat, worden nog dertien hulzen aangetroffen van eenzelfde soort kaliber. Op geen van de hulzen is het DNA van de verdachte aangetroffen.
3.3.2
Vrijspraak feiten 4 en 5Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 en 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is overwogen, volgt dat op 3 juli 2024 is geschoten op de geparkeerde auto van [slachtoffer 2] . Een anonieme getuige heeft verklaard op dat moment vlak in de buurt te zijn geweest. Deze getuige verklaart verder te hebben gezien dat een auto heel hard aan kwam rijden, dat het de verdachte was die uit deze auto stapte en dat de verdachte vervolgens zes à zeven keer op het raam van de bestuurderskant van de auto van [slachtoffer 2] schoot. Een andere persoon zou volgens deze getuige op de bijrijdersstoel hebben gezeten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van deze anonieme getuige dient te worden uitgesloten van het bewijs. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat hij belet is in het ondervragen van de anonieme getuige en daardoor de getuigenverklaring niet ten volle heeft kunnen toetsen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de anonieme getuige leugenachtig heeft verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de anonieme getuige onbetrouwbaar is.
Nog daargelaten de mogelijke formele bezwaren die aan de verklaring van de ooggetuige kleven, stelt de rechtbank vast dat deze verklaring op cruciale punten onvoldoende specifiek is, hetgeen wel mag worden verwacht van een ooggetuige. Daarnaast kon de anonieme getuige in zijn verhoren op veel vragen geen of onvoldoende concreet en specifiek antwoord geven, zoals de vraag uit wat voor auto de verdachte stapte, wat voor soort kleding de verdachte droeg en in welke hand de verdachte het wapen had.
Verder bevinden zich in het dossier screenshots van camerabeelden van een (deurbel)camera gevestigd aan een woning tegenover de geparkeerde auto van [slachtoffer 2] . Hierop is te zien dat twee personen op de openbare weg staan en dat een van hen naar het portier loopt aan de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer 2] . Volgens de politie voldoet deze laatste persoon aan het signalement van de verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van de (screenshots van de) beelden niet kan worden vastgesteld dat dit de verdachte betreft en dat hij degene is geweest die op het voertuig heeft geschoten. Het signalement van degene die op de beelden te zien is, is naar het oordeel van de rechtbank te vaag om een herkenning te kunnen doen en bovendien is op deze beelden niet te zien dat er op dat moment daadwerkelijk op meergenoemde auto wordt geschoten. Ook de overige omstandigheden in het dossier geven hierover geen uitsluitsel.
Ten slotte volgt uit het dossier dat één van de in totaal veertien hulzen is gevonden naast het voertuig van aangever. Hiervan kan worden vastgesteld dat deze is verschoten met het vuurwapen dat is gebruikt bij het schietincident. De overige dertien hulzen zijn gevonden verderop in de straat en om de hoek in een nabij gelegen straat. Voor de rechtbank is volstrekt onduidelijk gebleven, en ook de officier van justitie heeft daar desgevraagd ter terechtzitting geen duidelijkheid over kunnen verschaffen, hoe die daar zijn terechtgekomen en hoe de rechtbank het aantreffen van die hulzen aldaar moet duiden in het licht van de beschuldigingen zoals tenlastegelegd onder de feiten 4 en 5. In ieder geval strookt de plaats waar deze dertien overige hulzen zijn gevonden niet met de verklaring van de anonieme getuige dat er zes à zeven keer op de auto zou zijn geschoten door de verdachte.
Voornoemde omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, maken dat de rechtbank van oordeel is dat zij over onvoldoende feitelijke gegevens beschikt om vast te kunnen stellen wat zich ten tijde van het schietincident precies heeft afgespeeld en of de verdachte daarbij enige betrokkenheid heeft gehad. Het dossier roept hiertoe te veel vragen op. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.4
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Zoals hiervoor onder 3.3.1 is uiteengezet stelt de rechtbank op basis van het procesdossier vast dat de verdachte op 12 mei 2024 vanuit de Penitentiaire Inrichting Lelystad gebeld heeft naar [slachtoffer 1] . De verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij boos en gefrustreerd was toen hij [slachtoffer 1] belde en dat hij [slachtoffer 1] wilde afschrikken omdat [slachtoffer 1] een valse roddel over de verdachte zou hebben verspreid. Hij heeft toen onder meer in het Turks tegen [slachtoffer 1] gezegd ''ik ga je neuken''. Hierover heeft hij verklaard dat deze woorden een andere betekenis toekomen en dit "ik ga je aanpakken" betekent, maar dat het niet zijn bedoeling was [slachtoffer 1] te bedreigen. In het vertaalde transcript van het telefoongesprek, schrijft de verbalisant dat in het Turks met de tekst ‘ik ga je neuken’ bedoeld wordt dat hij hem gaat aanpakken, hetgeen de uitleg die de verdachte aan deze woorden geeft, ondersteund. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen, mede gelet op de boosheid en frustratie waarmee deze door de verdachte zijn geuit, bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon doen ontstaan dat hij door toedoen van de verdachte minstgenomen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Dat betekent dat de rechtbank bedreiging met zware mishandeling bewezen acht. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde onderdeel ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’, omdat de zin “ik ga je pakken en afmaken” niet terugkomt in het uitgewerkte transcript van het gevoerde telefoongesprek en uit ‘aanpakken’ niet ontegenzeggelijk kan worden afgeleid dat daarmee gedreigd wordt met een misdrijf tegen het leven gericht.
Om deze redenen acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze als na te melden. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van de bedreiging met verkrachting en een misdrijf tegen het leven gericht, nu de rechtbank er – zoals hiervoor overwogen – niet vanuit gaat dat de woorden ''ik ga je neuken'' in deze context letterlijk dan wel in die zin (van willen vermoorden) opgevat dienen te worden.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 mei 2024 te Lelystad [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "wacht maar, ik ga je neuken. Jij weet wie ik ben. Als ik hieruit kom, kom ik naar je toe", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op 2 juli 2024 te Zaandam openlijk, te weten
op of aan de openbare weg, de Poelenburg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] welk geweld bestond uit het
- meermalen met kracht slaan (met gebalde vuist) in het gezicht
van die [slachtoffer 2] , terwijl dit geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 2 juli 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een gebaar van een pistool te maken en daarbij te zeggen: "jullie zijn de lul. Ik ga jullie doodmaken" en "ik ga jullie vermoorden, als ik een pistool had dan had ik je vermoord".
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met zware mishandeling.
feit 2 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1, 2 primair, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde te verbinden van een contactverbod met de familie [slachtoffer 2 en 3] en [slachtoffer 1] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte een groot deel van de feiten heeft bekend. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 komt, acht de raadsman een gevangenisstraf van maximaal twee maanden passend. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf van maximaal zes maanden op te leggen. Tot slot heeft de raadsman verzocht geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie bedreigingen en een openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. De bedreigingen hebben bij de slachtoffers de vrees opgewekt fysiek door de verdachte te worden aangevallen en hebben hun persoonlijke integriteit aangetast. Door zo te handelen heeft de verdachte een voor de slachtoffers angstige situatie geschapen en hun gevoel van veiligheid aangetast. Door daarnaast een van de slachtoffers ook daadwerkelijk fysiek te hebben aangevallen heeft de verdachte deze gevoelens versterkt en heeft hij pijn en letsel – te weten onder andere een gebroken kaak – bij het slachtoffer veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit ernstig aangetast. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 27 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland reeds eerder is veroordeeld voor onder meer een bedreiging. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte rapport van Reclassering Nederland van 29 november 2024. In het rapport schrijft de reclassering dat risicofactoren van de verdachte worden gevormd door het ontbreken van huisvesting, een baan en inkomen. Wel is er sprake van een steunend familiaal en sociaal netwerk alsook van een stabiele partnerrelatie. De verdachte is eerder voor uiteenlopende feiten veroordeeld, waardoor geen sprake is van een specifiek delictpatroon. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Hoewel de reclassering – vanwege de aanwezige criminogene en risicoverhogende factoren – indicaties ziet voor reclasseringsbemoeienis, ziet zij hiervoor onvoldoende intrinsieke motivatie bij de verdachte. De verdachte heeft bovendien geen hulpvragen als het gaat om tot gedragsverandering te komen. Gelet op het verloop van eerdere reclasseringstrajecten acht zij de kans van slagen bij reclasseringsinzet bovendien nihil. De reclassering adviseert om die reden bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank komt ook tot een andere bewezenverklaring, waarbij met name de vrijspraken ten aanzien van de feiten 4 en 5 maken dat oplegging van een gevangenisstraf (voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk) naar het oordeel van de rechtbank niet passend is. De rechtbank zal niet over gaan tot het opleggen van contactverboden. Nu geen voorwaardelijke straf wordt opgelegd is er geen mogelijkheid een dergelijk verbod als bijzondere voorwaarde op te leggen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding een dergelijk verbod in de zin van een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering
[slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.832,14 tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bedraagt € 3.832,14 en bestaat uit de reis- en verblijfkosten naar en in Turkije omdat hij door de bedreiging was genoodzaakt naar Turkije te vluchten met zijn gezin. De gestelde immateriële schade bedraagt € 1.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft voorts gevorderd [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade vanwege het ontbreken van een rechtstreeks verband.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de materiële schade ontbreekt een rechtstreeks verband met de ten laste gelegde feiten en de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade, te weten de reis- en verblijfkosten van en in Turkije, is de rechtbank van oordeel dat dit geen (rechtstreekse) schade is die voor vergoeding in het strafproces in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade geldt dat artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de gevallen beschrijft die een grond geven voor een recht op immateriële schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een van de genoemde gevallen. Uit het dossier, de ingediende vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt niet dat de verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft verricht met het oogmerk om de benadeelde zodanig (immaterieel) nadeel toe te brengen (artikel 6:106 lid 1 onder a BW). Evenmin is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld, is niet objectief aangetoond dat er sprake is van geestelijk letsel dat het meer of minder sterk psychisch onbehagen overstijgt. Deze gevolgen kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid uit de aard en ernst van de normschending. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt, wordt de gevorderde immateriële schade afgewezen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering
[slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 8.014,25 tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bedraagt € 4.014,25 en bestaat uit kosten voor vervoer voor medische zorg (€ 37,09), verblijfkosten in Turkije (€ 3.496,58), zijn eigen risico van de zorgverzekering (€ 385,-) en de kosten van de van de huisarts voor het verstrekken van een medische verklaring (€ 95,58). De gestelde immateriële schade bedraagt € 4.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 3.017,67 (vervoerkosten, zijn eigen risico, de kosten van de informatieverstrekking van de huisarts en de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,-), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het ziet op de verblijfkosten in Turkije, omdat er geen rechtstreeks verband is met de tenlastegelegde feiten. Voor de overige gestelde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, voor zover het ziet op de vervoerkosten (€ 37,09), het eigen risico (€ 385,-) en de kosten van de informatieverstrekking door de huisarts (€ 95,58), rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist en de vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde reis- en verblijfkosten in Turkije is de rechtbank van oordeel dat dit geen (rechtstreekse) schade is die voor vergoeding in het strafproces in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van lichamelijk letsel. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] . Hij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde een gebroken kaak opgelopen en is tot op heden niet volledig hersteld. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. De rechtbank komt vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering verder te matigen gelet op de aard van het letsel. De benadeelde partij wordt voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vordering
[slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.500,- tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – gelet op de bepleite (partiële) vrijspraak voor de bedreiging van [slachtoffer 3] – primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering. Subsidiair stelt de raadsman dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht deze te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat artikel 6:106 lid 1 BW de gevallen beschrijft die een grond geven voor een recht op immateriële schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een van de genoemde gevallen. Uit het dossier, de ingediende vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt niet dat de verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft verricht met het oogmerk om de benadeelde zodanig (immaterieel) nadeel toe te brengen (artikel 6:106 lid 1 onder a BW). Evenmin is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld, is namelijk niet objectief aangetoond dat er sprake is van geestelijk letsel dat het meer of minder sterk psychisch onbehagen overstijgt. Deze gevolgen kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid uit de aard en ernst van de normschending. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt, wordt de gevorderde immateriële schade afgewezen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
De vordering
Namens [benadeelde] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.500,- tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [benadeelde] in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht [benadeelde] in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij niet genoemd staat op de tenlastelegging en er dus geen grond is.
Oordeel van de rechtbank
Uit de wet (artikelen 51f, lid 1 en 361, lid 2, onder b, Sv) volgt dat de vordering van de benadeelde partij betrekking moet hebben op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit. Daarvan is in het geval van [benadeelde] geen sprake. De rechtbank verklaart haar om die reden niet-ontvankelijk in haar vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 57, 141, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade en wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.017,67, bestaande uit € 517,67 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.017,67, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. A.K. Korteweg en, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2025.