ECLI:NL:RBNHO:2025:469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
15.160126.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige stiefkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefkind. De rechtbank heeft de verdachte primair vrijgesproken van de tenlastelegging dat hij stiefvader was van het slachtoffer, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Subsidiair werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond tussen 13 en 14 november 2022, waarbij de verdachte het slachtoffer, dat toen 15 jaar oud was, zou hebben betast en seksuele handelingen bij haar zou hebben verricht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren, ondersteund door getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.298,03 toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.160126.23 (P)
Uitspraakdatum: 21 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M.H.G. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Ploeger, advocaat te [geboorteplaats], naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2022 tot en met 14 november 2022 te Schagerbrug, gemeente [geboorteplaats], in elk geval in Nederland
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefkind [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], door (telkens)
- de (blote) borsten en/of bovenbenen en/of (blote) billen van die [slachtoffer] te betasten en/of
- de onderbroek van die [slachtoffer] uit te trekken en vervolgens op die [slachtoffer] te gaan liggen en heen en weer te bewegen
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2022 tot en met 14 november 2022 te Schagerbrug, gemeente [geboorteplaats], in elk geval in Nederland
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de (blote) borsten en/of bovenbenen en/of (blote) billen van die [slachtoffer] en/of
- het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer] en vervolgens het op die [slachtoffer] gaan liggen en heen en weer bewegen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in juridische zin geen gezag had over het slachtoffer (hierna te noemen [slachtoffer]) en niet getrouwd was met de moeder van [slachtoffer]. Bovendien was de relatie tussen de moeder en de verdachte reeds beëindigd. Aangezien het delictsbestanddeel stiefkind niet bewezen kan worden verklaard, moet de verdachte van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] gedetailleerd, authentiek en consistent is en daarmee als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Haar aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 1] en het uitgevoerde Y-chromosomaal DNA-onderzoek aan de onderbroek van [slachtoffer].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte is het eens met het standpunt van de officier van justitie dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De door [slachtoffer] afgelegde verklaringen zijn op onderdelen niet consistent, tegenstrijdig en om die reden ook weinig geloofwaardig. Ook kan geen steun gevonden worden voor de verklaring van [slachtoffer] in het sporenonderzoek. Er is geen enkel DNA-spoor op het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen en het DNA-spoor op de onderbroek van [slachtoffer] kan verklaard worden doordat zij in het bed van de verdachte heeft geslapen, aldus de verdediging. Er wordt hierdoor niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feitMet de officier van justitie en de raadsman van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat er bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. De feiten en omstandigheden waarover hij/zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar moeten volgens vaste rechtspraak voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd (steunbewijs). Steunbewijs kan onder meer bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer (kort) na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige (‘disclosure-getuige’) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer.
In zijn algemeenheid moet zorgvuldig en behoedzaam worden omgegaan met verklaringen van getuigen en (vermeende) slachtoffers in strafzaken. In een zaak als deze, waarin de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent en er geen directe getuigen zijn van de verweten gedragingen, geldt dat des temeer. De rechtbank zal dan ook eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster toetsen, door deze te beoordelen op (onder meer) consistentie, accuraatheid en authenticiteit.
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer] – zowel in het met haar gevoerde informatieve gesprek (dossierpagina’s 6 tot en met 8) als in haar aangifte (dossierpagina’s 9 tot en met 29) in overwegende mate gedetailleerd en gelijkluidend zijn geweest. Bovendien heeft zij gelijkluidend verklaard wat er is gebeurd in het opgenomen gesprek dat zij vlak na het incident heeft gevoerd met [naam 2]. Dit maakt haar verklaring consistent. Haar verklaring vindt bovendien steun in specifieke omstandigheden, zoals het gegeven dat verdachte heeft verklaard dat de douche inderdaad aan stond toen [slachtoffer] de woning had verlaten, dat het raam openstond en dat zij haar bh had achtergelaten toen zij midden in de nacht het huis van de verdachte verliet, waardoor haar verklaring betrouwbaar overkomt. Ook hecht de rechtbank waarde aan het feit dat [slachtoffer] het in haar verklaring aangeeft als zij iets niet zeker weet, zoals dat zij niet wist of de zij het geslachtsdeel van de verdachte bij haar schaamlippen heeft gevoeld en dat zij twijfelde of zij afscheiding of sperma in haar onderbroek aantrof. Dit maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank ook authentiek. Dat de aangifte van [slachtoffer] op sommige details niet geheel in overeenstemming is met haar eerder afgelegde verklaring, maakt de beide verklaringen op zichzelf niet onbetrouwbaar, nu [slachtoffer] consistent heeft verklaard over de verweten gedraging en kleine verschillen verklaarbaar zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet veroorzaakt door tijdsverloop of door emoties die zijn ontstaan naar aanleiding van het delict. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar. De rechtbank zal haar verklaringen daarom als uitgangspunt voor de bewijsvoering nemen.
Vaststelling gebeurtenissen
Op grond van het procesdossier stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte is de ex-partner van de moeder van [slachtoffer]. [slachtoffer] beschouwde de verdachte daarom als haar stiefvader. Op 13 november 2022 zoekt zij contact met hem met de vraag of zij bij hem mag slapen, omdat zij ruzie heeft met haar moeder. De verdachte stemt hiermee in.
Samen met de verdachte rijdt [slachtoffer] naar zijn huis in Schagerbrug. Thuis bij de verdachte drinken zij shotjes alcohol. Tijdens het televisie kijken raakt de verdachte onder haar shirt en over haar bh haar borsten aan.
Rond twaalf uur 's nachts gaan zij en de verdachte naar bed. [slachtoffer] gaat bij de verdachte in het tweepersoonsbed op haar zij liggen. Zij draagt op dat moment een hoodie, bh en onderbroek. De verdachte heeft vervolgens haar hoodie en bh uitgedaan. De verdachte ligt naast haar en raakt haar vervolgens aan, bij haar borsten, bovenbenen en bij haar kont. Opeens doet de verdachte een arm om haar heen en trekt haar dichterbij, waardoor ze op haar rug komt te liggen. Verdachte heeft zijn onderbroek tot op zijn bovenbenen naar beneden gedaan, waarna de verdachte bovenop haar gaat liggen en heen en weer en op en neer beweegt. [slachtoffer] had haar onderbroek nog aan, maar de verdachte had het kruisgedeelte wel aan de kant gedaan. Ze voelt de vorm van zijn harde penis tegen de bovenkant aan de binnenzijde van haar benen en tegen haar venusheuvel, maar weet niet of hij ook in haar is geweest. Op een gegeven moment stopt hij en gaat van haar af. [slachtoffer] zegt dat ze wil douchen en loopt naar de douche. Ze heeft de douche aangezet, maar gaat niet douchen. Door het raam is ze naar buiten gegaan. Via Snapchat zoekt zij contact met [naam 1], een goede vriend van haar. In het bericht schrijft zij:
“kan je alsjeblieft komen, er is shit gebeurd hier, kan je me alsjeblieft ophalen, ik wil hier weg”. Vervolgens haalt [naam 1] haar in Schagerbrug op en lopen zij samen naar [geboorteplaats].
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 1]. In de nacht van 13 op 14 november 2022 krijgt hij een Snapchat bericht van [slachtoffer] waarin ze vraagt haar op te halen. Op zijn vraag waarom, antwoordt [slachtoffer] dat ze zojuist was verkracht. Met de fiets rijdt hij naar Schagerbrug. [slachtoffer] zit buiten te wachten achter een auto, zodat haar stiefvader haar niet kon zien. Ze is op dat moment aan het schudden en huilen en vertelt dat ze bang is voor haar stiefvader. De getuigenverklaring van [naam 1], die midden in de nacht een achter een auto verstopte, hevig geëmotioneerde [slachtoffer] aantreft voor het huis van de verdachte, ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de aangifte van [slachtoffer].
Verder vinden de verklaringen van [slachtoffer] steun in het uitgevoerde DNA-onderzoek. Uit aanvullend DNA-onderzoek aan de onderbroek van [slachtoffer] blijkt dat het Y-chromosomaal DNA van de verdachte op meerdere bemonsteringen (AAHV3603NL#03 en AAHV3603NL#04) aan de binnenzijde van haar onderbroek is aangetroffen. Ten aanzien van de bewijskracht is het zeer veel waarschijnlijker dat het mannelijke DNA in de bemonsteringen afkomstig is van de verdachte of een in de mannelijke lijn aan hem verwante man dan dat het van een willekeurige andere man afkomstig is.
Het alternatieve scenario dat de verdachte omtrent het aantreffen van zijn DNA op de onderbroek van [slachtoffer] heeft geschetst, namelijk dat zijn DNA in het bed lag en op die manier op haar onderbroek is gekomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op het feit dat het DNA is aangetroffen op meerdere plekken aan de binnenzijde van de onderbroek van [slachtoffer].
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 13 november 2022 tot en met 14 november 2022 te Schagerbrug, gemeente [geboorteplaats], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten
- het betasten van de (blote) borsten en bovenbenen en blote billen van die [slachtoffer] en
vervolgens het op die [slachtoffer] gaan liggen en heen en weer bewegen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer].
6.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte first offender is. Daarnaast is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn, omdat de verdachte al in november 2022 verdacht werd. De reclassering heeft opgemerkt dat er weinig zorgen zijn en heeft geadviseerd een werkstraf op te leggen, mits rekening gehouden wordt met de lichamelijk klachten van de verdachte. Het taakstrafverbod is niet aan de orde, omdat er naar de mening van de raadsman geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de destijds vijftienjarige [slachtoffer], de dochter van zijn voormalig partner. De verdachte heeft [slachtoffer] op intieme plaatsen betast en seksuele handelingen bij haar verricht. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van een jong en kwetsbaar meisje. Hierdoor heeft de verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden. Dat blijkt ook in deze zaak het geval te zijn. In haar slachtofferverklaring heeft [slachtoffer] uiteengezet dat het gebeuren op haar een grote impact heeft gehad en dat zij tot op heden op diverse fronten in haar leven de schadelijke gevolgen van zijn handelen ondervindt. De verdachte heeft daardoor op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van [slachtoffer] en het vertrouwen dat [slachtoffer] had in de verdachte in zijn rol van ‘stiefvader’. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. In dergelijke ernstige zaken is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast.
Persoon van de verdachte
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake een zedendelict is veroordeeld, zodat dit niet in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Reclasseringsrapport
Uit het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 22 december 2023 van
[naam 3],als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, blijkt onder meer dat de reclassering vanwege de ontkennende proceshouding geen delictsanalyse heeft kunnen opstellen. Op de diverse leefgebieden doen zich geen problemen voor. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de termijn van twee jaar, waarin een strafzaak moet zijn afgedaan, niet is overschreden. De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte is op 10 mei 2023 op de verdenking gehoord. Vanaf dat moment is de termijn gaan lopen. De afdoening van de strafzaak (21 januari 2025) heeft daarmee binnen de termijn van twee jaar plaatsgevonden.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van twaalf maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank wijkt hierbij af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank aansluiting zoekt bij wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.298,03 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit
- reiskosten € 132,16
- kleding € 165,97
- immateriële schade
€ 3.000,00
Totaal € 3.298,03
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
In verband met de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de opgevoerde kosten voor kleding niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kleding bij de politie kan worden teruggevraagd. Bovendien wordt de gevorderde waarde van de trui en het ondergoed betwist. Met betrekking tot de gevorderde reiskosten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman betwist dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij had in het verleden namelijk al de nodige problemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 298,03 rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezenverklaarde feit. Ook de gevorderde kosten voor de kleding komen voor vergoeding in aanmerking. Nog afgezien van de vraag of deze kleding nog onbeschadigd teruggegeven kan worden, heeft de benadeelde partij afdoende toegelicht dat aan deze kledingstukken dermate negatieve herinneringen kleven, dat het niet in de rede ligt dat zij deze kleding nog zal dragen. De opgevoerde kosten voor de kleding acht de rechtbank redelijk en billijk, mede gelet op de gegeven onderbouwing.
Ook komt de gestelde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing bij de vordering tot schadevergoeding en wat namens de benadeelde partij ter zitting is aangevoerd, voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat jeugdige, kwetsbare personen die te maken krijgen met seksueel misbruik daarvan psychisch leed ondervinden. Het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij kan weliswaar niet op basis van objectieve maatstaven worden vastgesteld (er zijn bijvoorbeeld geen verklaringen van een huisarts, psycholoog of psychiater beschikbaar), maar ligt door de aard en de ernst van het misbruik zo voor de hand dat zonder meer sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op het voorgaande en mede in acht genomen de letselschade categorieën van het Schadefonds Geweldsmisdrijven komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- de rechtbank billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 3.298,03, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht plegen met een minderjarige beneden de zestien jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.298,03 (drieduizend tweehonderdachtennegentig euro en drie cent), bestaande uit € 298,03 als vergoeding voor de materiële schade en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.298,03, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L Boonstra, voorzitter,
mrs. P.A. Hesselink en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025.
(bijlage bewijsmiddelen)