ECLI:NL:RBNHO:2025:468

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
15.150358.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam voort uit een incident op 28 april 2024, waarbij de verdachte twee telefoons heeft weggenomen van slachtoffer 1, na hem te hebben geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend geweld te hebben gebruikt, maar ontkende de diefstal van de telefoons. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de diefstal van een tas van slachtoffer 2, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoon van de verdachte, die eerder voor vergelijkbare delicten was veroordeeld. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.150358.24 (P)
Uitspraakdatum: 21 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T. Fikkers, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. L'Homme, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2024 en/of 1 mei 2024 te Alkmaar, althans in Nederland, - één of meerdere telefoons, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of
- een tas met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal op de openbare weg werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door,
- die [slachtoffer 1] één of meerdere malen te slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] één of meerdere malen te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer 2] één of meerdere malen te slaan en/of stompen tegen het lichaam.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De verdachte bekent dat hij jegens de slachtoffers geweld heeft gebruikt, maar ontkent dat hij gestolen heeft van de slachtoffers.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2] ontkent de verdachte dat hij een rode tas heeft weggenomen. Op de in het dossier aanwezige camerabeelden is niet te zien dat het slachtoffer of de verdachte op enig moment een tas bij zich droeg. Voor een bewezenverklaring van een gekwalificeerde diefstal ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 2] bevat het dossier onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken niet duidelijk is geworden of en zo ja hoeveel telefoons de verdachte heeft weggenomen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen geweld heeft toegepast met het oogmerk om de diefstal van goederen gemakkelijk te maken of zich het bezit daarvan te verzekeren. In deze casus lijkt het erop dat het geweld meer een centrale rol heeft gespeeld. Aangezien het oogmerk bij de verdachte ontbreekt, moet de verdachte ook op grond hiervan worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer 2] ten laste is gelegd, zodat hij daarvan partieel moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier geen bewijs bevindt dat de verdachte een tas heeft weggenomen van [slachtoffer 2]. De verdachte ontkent een tas te hebben weggenomen en op de camerabeelden is bij geen van beide mannen op enig moment een tas te zien. Ook is geen tas aangetroffen bij de verdachte.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering
Op 28 april 2024 doet de heer [slachtoffer 1] aangifte tegen de verdachte van diefstal met geweld. De verdachte heeft hem die dag van achteren geslagen en heeft twee telefoons van hem weggenomen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] gevraagd om zijn pinpas, waarna de verdachte hem nogmaals heeft geslagen en hem een trap in zijn gezicht heeft gegeven. De verdachte is vervolgens met de telefoons weggelopen. Door het geweld is [slachtoffer 1] bewusteloos geraakt. Kort na de overval zien verbalisanten [slachtoffer 1] op de grond zitten. [slachtoffer 1] heeft een bebloed gezicht en de verbalisanten spreken hem aan. [slachtoffer 1] verklaart direct dat hij is overvallen door die “Turk” die hij kent van de Daklozenopvang DNO en dat twee telefoons van hem zijn weggenomen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 28 april 2024 [slachtoffer 1] geslagen heeft, maar dat hij niet meer weet of hij telefoons van [slachtoffer 1] heeft meegenomen, omdat hij op dat moment onder invloed was van alcohol.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte van [slachtoffer 1], omdat hij daarover consistent heeft verklaard en de aangifte wordt ondersteund door het bij hem geconstateerde letsel en het feit dat de verdachte heeft bekend [slachtoffer 1] te hebben geslagen.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld van de telefoons van het slachtoffer [slachtoffer 1].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 april 2024 te Alkmaar telefoons, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal op de openbare weg werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 1] meerdere malen te slaan tegen het lichaam en
- die [slachtoffer 1] éénmaal te trappen in het gezicht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder oplegging van de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 25 oktober 2024. De officier van justitie heeft ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor zijn problematiek geholpen wil worden. In verband daarmee heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat de verdachte zo spoedig mogelijk in een kliniek kan worden opgenomen. De verdachte is gemotiveerd om behandeld te worden voor zijn problematiek.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit:
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. De verdachte heeft [slachtoffer 1] van achteren benaderd en heeft hem geslagen, waarna hij twee telefoons heeft weggenomen. Na de diefstal heeft hij [slachtoffer 1] nogmaals geslagen en een schop in het gezicht gegeven, waarna de verdachte is vertrokken.
Dit is een zeer ernstig feit dat voor gevoelens van angst bij het slachtoffer heeft gezorgd. Daarnaast kunnen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid bij de maatschappij in het algemeen veroorzaken. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en niet voor de gevolgen van het feit voor anderen.
Persoon van de verdachte:
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 18 oktober 2024 van [naam], als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Den Haag
.
Er is volgens de reclassering sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden en het risico op recidive is onverminderd hoog. De reclassering is van mening dat inzet op de psychische- en verslavingsproblematiek van belang is om langdurige gedragsverandering te bewerkstelligen en daarmee de kans op recidive te beïnvloeden. Ondanks dat eerder opgelegde verplichte kaders niet toereikend zijn geweest, lijkt betrokkene nieuwe motivatie te hebben om mee te gaan werken aan een traject. De reclassering is hierdoor van mening dat betrokkene binnen een veilige, gestructureerde en gesloten omgeving aan zijn problematiek moet gaan werken. Hierdoor is een langdurig klinische behandeling geïndiceerd. Dit lijkt de enige mogelijkheid om het middelengebruik een halt toe te roepen. Om toe te zien dat betrokkene zich aan deze voorwaarde houdt is een meldplicht geïndiceerd. De reclassering heeft een indicatie aangevraagd bij het IFZ en is nog in afwachting van een reactie.
In het emailbericht van GGZ Fivoor Den Haag van 6 januari 2025 deelt [naam]
[naam] mee dat de verdachte, na een onherroepelijk vonnis waarin de klinische opname is opgelegd, mogelijk na 8 weken geplaatst kan worden op een overbruggingsplek.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan het door de reclassering voorgestelde traject.
De op te leggen straf:
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte aansluitend aan zijn detentie behandeld gaat worden voor zijn problematiek. Met deze straf biedt de rechtbank hem een kans om zijn leven op de rit te krijgen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer 2] is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) maand
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
driejaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde meldt zich bij de aangewezen reclasseringsorganisatie. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich laat opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, waarbij de veroordeelde door middel van vervoer door DV&O naar de kliniek wordt gebracht. De opname duurt een jaar of zoveel korter als dat de reclassering nodig acht.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mrs. L. Boonstra en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)