ECLI:NL:RBNHO:2025:4613

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
11476915 \ CV FORM 25-75
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek passagiers na annulering vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers compensatie en vergoeding van kosten van een alternatieve vlucht verzocht na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Malaga. De vervoerder, Ryanair DAC, voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor vlucht FR2335, die op 4 november 2023 zou plaatsvinden. De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en de passagiers hebben compensatie en vergoeding van kosten verzocht, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het verweer van de vervoerder slaagt. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de overige gevorderde kosten niet onder de reikwijdte van de Verordening vallen en dat hij niet bevoegd is om uitspraak te doen op grond van het Verdrag van Montreal. Daarom zijn de verzoeken van de passagiers afgewezen en zijn de proceskosten voor rekening van de passagiers gesteld. De beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is op 16 april 2025 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11476915 \ CV FORM 25-75
Uitspraakdatum: 16 april 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1], wonende te [plaats 1]2. [verzoeker 2], wonende te [plaats 2]3. [verzoeker 3], wonende te [plaats 3]4. [verzoeker 4], wonende te [plaats 4], Spanje

verzoekende partijen
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Ryanair DAC
gevestigd te Dublin, Ierland
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)
De zaak in het kortDe passagiers hebben compensatie en vergoeding van de kosten van een alternatieve vlucht van de vervoerder verzocht vanwege een geannuleerde vlucht. De vervoerder stelt dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen van de luchtverkeersleiding. Het verweer van de vervoerder slaagt. Het verzoek tot compensatie wordt afgewezen. Daarnaast vallen de overige gevorderde kosten niet onder de reikwijdte van de Verordening en is de kantonrechter niet bevoegd om uitspraak te doen op grond van het Verdrag van Montreal. Daarom wordt het verzoek van de passagiers afgewezen.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A);
  • het verweerschrift.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 4 november 2023 moest vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Malaga, Spanje, met vlucht FR2335 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie en vergoeding van kosten van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft de verzochte compensatie niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.707,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 309,83 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 400,- per persoon (artikel 7 van de Verordening). Daarnaast stellen ze dat passagier sub 4 vanwege de annulering van de vlucht extra kosten heeft gemaakt voor een alternatieve vlucht. Zij vorderen vergoeding daarvan op grond van artikel 9 van de Verordening dan wel artikel 19 van het Verdrag van Montreal.
3.4.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer zal worden ingegaan bij de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, voor zover dit is gebaseerd op de Verordening.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [1] Volgens vaste rechtspraak van het Hof is een omstandigheid buitengewoon als deze niet inherent is aan de bedrijfsactiviteit van de vervoerder en hij daar ook geen invloed op kon uitoefenen. [2]
4.3.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Volgens hem was de vlucht in kwestie onderdeel van de rotatievluchten Malaga – Santander – Nador – Malaga – Amsterdam – Malaga (vluchtnummers FR2593, FR2594, FR3148, FR3149, FR2334 en FR2335). Vlucht FR2593 van Malaga naar Santander kreeg een latere vertrektijd opgelegd door de luchtverkeersleiding. Deze vertraging werkte gedeeltelijk door op vlucht FR2594 van Santander naar Malaga. Wel kon vlucht FR2594 nog enige vertraging inlopen, waardoor deze is teruggelopen naar 23 minuten. Ook kreeg vlucht FR2594 te maken met 14 minuten extra vertraging. Ten aanzien van deze vertraging doet de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden.
4.4.
Vervolgens kreeg ook vlucht FR3149 van Nador naar Malaga een latere vertrektijd opgelegd door de luchtverkeersleiding. Dit heeft een aanvullende 2 uur en 7 minuten vertraging opgeleverd. Uiteindelijk is vlucht FR3149 met 3 uur 2 minuten vertraging uitgevoerd. Daardoor is de beoogde bemanning van vlucht FR2334 en de vlucht in kwestie ‘uit de uren gelopen’ en mocht deze niet verder vliegen. Er was geen reservebemanning in Malaga beschikbaar. Daarom heeft de vervoerder zowel vlucht FR2334 als de vlucht in kwestie moeten annuleren, aldus de vervoerder.
4.5.
Het betoog van de vervoerder slaagt. De kantonrechter stelt voorop dat het uit de uren lopen van de bemanning in beginsel een operationeel probleem is. Door bijkomende omstandigheden kan dit echter wel als een buitengewone omstandigheid worden gezien. De vervoerder heeft in dit geval voldoende onderbouwd dat het uit de uren lopen van de bemanning – en daardoor de annulering van de vlucht in kwestie – het gevolg was van de doorwerking van de vertraging van de voorgaande vluchten. Hij heeft ook voldoende onderbouwd dat deze vertraging grotendeels het gevolg was van beslissingen door de luchtverkeersleiding. Als de luchtverkeersleiding een toestel een latere vertrektijd oplegt, heeft deze niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. De instructies van de luchtverkeersleiding moeten namelijk altijd worden opgevolgd. Dergelijke beperkingen zijn niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening van de vervoerder en hij heeft daar ook geen invloed op. Daarom oordeelt de kantonrechter dat de annulering van de vlucht in kwestie het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
4.6.
Resteert de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging vanwege de annulering te voorkomen of te beperken. De vervoerder stelt dat hij geen invloed kon uitoefenen op de beslissingen van de luchtverkeersleiding. Weliswaar heeft hij een aantal reservebemanningen paraat staan op de luchthaven van Malaga, maar deze waren al ingezet op eerdere verstoorde vluchten. Na de annulering heeft hij een zogenaamde ‘rescue vlucht’ ingepland op de dag na de vluchtdatum. Hij heeft de passagiers de keuze geboden om mee te vliegen met deze rescue vlucht of om hen de ticketkosten terug te betalen. Daarbij heeft passagier sub 1 gekozen voor een andere (gratis) alternatieve vlucht van de vervoerder, hebben passagiers sub 2 en sub 3 geen keuze doorgegeven en heeft passagier sub 4 om terugbetaling van de ticketkosten gevraagd.
4.7.
Het verweer van de vervoerder slaagt. Niet valt in te zien wat er onder deze omstandigheden meer of anders van hem kon worden verwacht. De passagiers hebben in dit verband ook niets aangevoerd. Daarom heeft de vervoerder alle redelijke maatregelen getroffen. Het verzoek om compensatie van de passagiers zal worden afgewezen.
4.8.
Daarnaast verzoeken de passagiers om vergoeding van de kosten van de door passagier sub 4 geboekte alternatieve vlucht. Zij baseren dit verzoek primair op artikel 9 van de Verordening.
4.9.
Dit verzoek slaagt niet. Het in artikel 9 van de Verordening neergelegde recht op verzorging geeft passagiers, onder omstandigheden, recht op gratis maaltijden en verfrissingen, hotelaccommodatie, vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie dan wel twee telefoongesprekken of e-mailberichten. De door de passagiers verzochte kosten voor een alternatieve vlucht van passagier sub 4 vallen hier niet onder. Daarom zal ook dit gedeelte van het verzoek worden afgewezen.
4.10.
De passagiers baseren het verzoek om vergoeding van de kosten van de alternatieve vlucht van passagier sub 4 subsidiair op het Verdrag van Montreal. Daarom moet de kantonrechter zijn bevoegdheid ambtshalve vaststellen op grond van artikel 33 van dat Verdrag. Dat artikel luidt, voor zover relevant, als volgt:
“1. De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming.”
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder volgens het vorderingsformulier is gevestigd te Dublin, Ierland. De plaats van bestemming lag in Spanje en was dus evenmin in Nederland gelegen. Ten slotte is evenmin gesteld of gebleken dat de vervoerder (mede) een vestiging heeft in Nederland en dat die vestiging zorg heeft gedragen voor het sluiten van de overeenkomst met de passagiers. Bij deze stand van zaken is de Nederlandse rechter niet bevoegd om van dit gedeelte van het verzoek kennis te nemen, zodat de kantonrechter zich in zoverre onbevoegd zal verklaren.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, als betekening plaatsvindt, met de kosten van de betekening van deze beschikking.

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
verklaart zich ten aanzien van het verzoek op grond van het Verdrag van Montreal onbevoegd om van dit deel van het verzoek kennis te nemen;
5.2.
wijst het verzochte af;
5.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 204,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 102,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, als betekening plaatsvindt, met de kosten van de betekening van deze beschikking;
5.4.
verklaart deze beschikking – wat de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
2.Zie onder meer HvJEU 22 december 2008, C-549/07, ECLI:EU:C:2008:771.