ECLI:NL:RBNHO:2025:4610

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/15/362276 / FA RK 25-918 & C/15/362572 / JU RK 25-296
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe gezinszaak met ernstige zorgen over de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over drie minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3]. De rechtbank oordeelde dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de problematiek van de ouders, waaronder huiselijk geweld en een gebrek aan opvoedvaardigheden. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt, waaronder uithuisplaatsingen en traumatische ervaringen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam als voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij opgroeien in een veilige en neutrale omgeving. De rechtbank heeft ook de zorgen van de ouders over de schending van hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) overwogen, maar oordeelde dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de bescherming van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/362276 / FA RK 25-918 & C/15/362572 / JU RK 25-296
Datum uitspraak: 24 april 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de verlenging ondertoezichtstelling, de verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en de gezagsbeëindiging
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. R. Shahbazi te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, ontvangen op 19 februari 2025;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 3 maart 2025;
  • de aanvullende stukken van de GI, ontvangen op 3 april 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder, ontvangen op 3 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger accommodatie zorgaanbieder] en [vertegenwoordiger accommodatie zorgaanbieder] namens [accommodatie zorgaanbieder] .
1.3.
Gelet op zijn leeftijd heeft de rechtbank [de minderjarige 1] op voorhand per brief uitgenodigd om zijn mening te delen. [de minderjarige 1] heeft hier niet op gereageerd.
1.4.
Op verzoek van de moeder heeft de behandeling van de zitting gescheiden plaatsgevonden. De zitting is aangevangen in aanwezigheid van de vader en de hierboven genoemde aanwezigen, met uitzondering van de moeder. Vervolgens is de zitting hervat in aanwezigheid van de moeder, zonder de vader en zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 april 2022 [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 24 april 2024 tot 28 april 2025.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een gezinsgerichte voorziening verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 24 april 2024 tot 28 april 2025.
2.4.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven sinds november 2022 bij [accommodatie zorgaanbieder] (hierna: [accommodatie zorgaanbieder] ) in [plaats] .

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , omdat zij in het verleden dusdanig beschadigd zijn geraakt door handelingen van beide ouders en de onrust die dit teweeg heeft gebracht, dat zij zeer zorgelijk gedrag laten zien. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld en seksuele handelingen tussen hun ouders.
De kinderen reageren zo sterk op bezoeken van de moeder dat zij nog weken erna zorgelijk gedrag laten zien. Daarnaast zijn er grote zorgen over de hechtingsmogelijkheden van alle drie de kinderen door de onveiligheid die zij hebben ervaren in hun vroege jeugd. Bovenop deze onveiligheid hebben de kinderen tevens vernomen dat de vader ( [de vader] ), niet hun biologische vader is. Het is de ouders niet gelukt om gezamenlijk deze boodschap te brengen aan de kinderen. Ook heeft de moeder vooralsnog geen duidelijkheid gegeven aan de kinderen wie dan wel hun biologische vader is. De moeder, en in mindere mate de vader, vertoont verder een grote weerstand naar zowel de jeugdbeschermer als de uithuisplaatsing, waardoor zij niet in staat zijn structureel te handelen in het belang van de kinderen. De gevolgen zijn dat de moeder belangrijke informatie niet deelt met de begeleiding van de kinderen, maar ook dat noodzakelijke hulp niet tijdig kan starten.
Inmiddels is al besloten dat de kinderen niet thuis zullen opgroeien. De Raad heeft de gezagbeëindigende maatregel afgewogen ten opzichte van het voortduren van de ondertoezichtstelling en is tot de conclusie gekomen dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zo beschadigd zijn dat het nodig is hen te beschermen tegen de onrust en de spanningen van een jaarlijks terugkerende verlenging van een ondertoezichtstelling, waar ze op termijn ook allemaal voor opgeroepen gaan worden. Tevens is het noodzakelijk dat noodzakelijke beslissingen genomen kunnen worden zonder dat deze vertraging oplopen. Tot nu toe is er voortdurend ruis op de momenten dat er besluiten moeten worden genomen en kiezen de ouders, vanuit hun weerstand, er meermaals voor om niet deel te nemen aan de overleggen waar belangrijke besluiten genomen moeten worden. In die zin is het voortduren van het gezag van de ouders schadelijk voor de kinderen.
3.3.
Het is in het belang van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] dat de GI de voogdij over hen krijgt omdat de GI al langere tijd betrokken is bij de kinderen en kan zorgen voor continuïteit. Binnen de ondertoezichtstelling zorgt de GI ervoor dat de kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben. Naast de waarborg voor de continuïteit, vertoont de GI ook uiterste inspanningen om de ouders, dan wel de moeder betrokken te laten zijn. De Raad heeft er vertrouwen in dat de GI deze inspanningen zal blijven verrichten en de band tussen de kinderen en hun ouders vorm zal blijven geven.
3.4.
Op de zitting heeft de Raad hier aan toegevoegd dat het gezag niet meer bij de ouders kan liggen, aangezien dit te veel vraagt van de kinderen, de ouders en de betrokken hulpverlening. De ouders worstelen met hun eigen problematiek en hebben daardoor weinig ruimte om te focussen op de kinderen. Daarnaast is de relatie tussen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] en de ouders zodanig beschadigd, dat de omgang met hun ouders angst oproept bij de kinderen.

4.Het verzoek van de GI

4.1.
De GI verzoekt verder de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI – samengevat – naar voren gebracht dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven bij [accommodatie zorgaanbieder] en er wordt gezien dat alle drie de kinderen daar vanuit die stabiele situatie kleine stapjes in hun ontwikkeling maken. De GI is van mening dat de zorgen ten aanzien van de opvoedvaardigheden van de moeder onveranderd zijn. Wanneer de kinderen worden teruggeplaatst bij de moeder, zal dit voor hen betekenen dat zij opnieuw worden geconfronteerd met emotionele verwaarlozing en opnieuw getuige zullen zijn van huiselijk geweld.
4.3.
Op de zitting heeft de GI het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders ondersteund. Aangezien de GI niet wist of het verzoek van de Raad tijdig behandeld zou worden, heeft de GI tevens een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ingediend. Het perspectief van [de minderjarige 1] is vastgesteld bij [accommodatie zorgaanbieder] . De GI is nog in afwachting van de verklarende analyse over het lange termijn perspectief van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . De GI acht het van belang dat het gezag niet langer verbonden is aan wat de ouders nodig hebben om het goed te doen. Het lukt de moeder niet om haar verantwoordelijkheid te nemen en de samenwerking met de hulpverlening is wisselend. Een gezagsbeëindiging is in het belang van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zodat er sprake kan zijn van een eenduidige samenwerking. De GI is bereid de voogdij over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] te aanvaarden.

5.De standpunten

5.1.
Op de zitting is door en namens de moeder naar voren gebracht dat alleen het feit dat het opgroeiperspectief van de minderjarigen bij [accommodatie zorgaanbieder] ligt, onvoldoende is om vast te stellen dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. De moeder stelt zich op het standpunt dat gezagsbeeïndiging schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) oplevert, omdat dit niet noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . De moeder geeft verder aan dat zij toestemming geeft voor de noodzakelijke hulpverlening en voldoende bereikbaar is voor de GI als er gezagsbeslissingen moeten worden genomen, zodat gezagsbeëindiging niet noodzakelijk is. De moeder acht dit daarom niet proportioneel en stelt dat een lichter alternatief, te weten een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing of een plaatsing in het vrijwillige kader, nog mogelijk is. De moeder verzoekt de rechtbank om het verzoek van de Raad af te wijzen.
5.2.
Op de zitting is namens de vader geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad en de GI. Door en namens de vader is naar voren gebracht dat hoewel hij niet de biologische vader is, hij [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wel heeft opgevoed. De kinderen kennen de vader ook als hun vader. De vader voelt zich op afstand gezet en krijgt geen kans meer om zich te bewijzen. Hij heeft het beste met [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] voor.

6.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de Raad
6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
6.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging. Duidelijk is dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De rechtbank overweegt daartoe dat de kinderen in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt en in de thuissituatie ernstig zijn belast met spanningen en ruzies tussen de ouders. De kinderen zijn veelvoudig getuige geweest van huiselijk geweld en vermoedelijk ook van seksuele handelingen tussen de ouders. De ouders beschikken verder over onvoldoende opvoedvaardigheden om aan te sluiten bij de behoeften en ontwikkeling van de kinderen. Door alles wat de kinderen hebben meegemaakt, reageren zij sterk op spanningen en vertonen zij klachten die passen bij trauma- en hechtingsproblematiek. Na een eerdere uithuisplaatsing van juni 2019 tot februari 2020, zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in november 2022 opnieuw uithuisgeplaatst. Sindsdien verblijven zij bij [accommodatie zorgaanbieder] , waar zij binnen de groep intensieve een-op-eenbegeleiding ontvangen. Ondanks deze geboden begeleiding, rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid, laten de kinderen nog altijd veel gedragsproblemen zien. Hierdoor is het van groot belang dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] opgroeien op een veilige en neutrale plek waar zij kunnen verwerken wat zij hebben meegemaakt. Dit kan hen in de thuissituatie bij de ouders niet worden geboden. Bovendien wordt tijdens de begeleide omgang met de moeder gezien dat het de moeder onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de kinderen. Daarbij wordt waargenomen dat de omgang met de moeder bij de kinderen tot gevoelens van onzekerheid en angst en seksueel afwijkend gedrag leidt.
6.3.
Duidelijk is dat er al lange tijd zorgen zijn over de persoonlijke problematiek van de moeder. Er is sprake van een jarenlang patroon van ernstig huiselijk geweld, waarbij de moeder wisselend in hevig conflict raakt met de vader en/of haar huidige partner. De afgelopen jaren zijn aan de ouders voldoende mogelijkheden geboden om stabiliteit en veiligheid in hun thuissituatie te creëren en aan zichzelf te werken, maar dit heeft niet voor voldoende verbetering in de thuissituatie gezorgd. Er is een patroon zichtbaar waarbij de moeder hulpverlening aangaat, maar vervolgens vroegtijdig stopzet. De ouders hebben beperkte vaardigheden om bij de kinderen aan te sluiten en zij hebben geen inzicht in het aandeel dat zij zelf hebben in de problematiek van de kinderen. Gelet op de houding van de moeder richting de noodzakelijke hulpverlening, lijkt zij onvoldoende in te (kunnen) zien wat de door haar geboden opvoedsituatie voor effect heeft op de kinderen. Hoewel de moeder de plaatsing van de kinderen bij [accommodatie zorgaanbieder] accepteert, leidt haar weerstand tegen de GI er bovendien toe dat het nemen van beslissingen over de kinderen wordt vertraagd of tegengehouden.
6.4.
Verder is naar voren gekomen dat in juli 2023 uit DNA onderzoek is gebleken dat de gezaghebbende vader niet de biologische vader van de kinderen is. Dit is in november 2023 met de kinderen besproken en heeft een grote impact op hen gehad. Zoals aangegeven door de GI heeft zowel de moeder, als de vader, bij het vertellen hiervan aan de kinderen onvoldoende verantwoordelijkheid genomen. Sindsdien willen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] geen contact meer met de vader. Gelet op hun opgedane trauma’s in de onveilige thuissituatie, zou dit een manier kunnen zijn om zichzelf te beschermen. Tot op heden is het voor de kinderen niet duidelijk wie hun biologische vader is. De rechtbank acht het zorgelijk dat zij al vanaf november 2023 kampen met onduidelijkheid over hun afstamming, aangezien dit schadelijk is voor hun identiteitsontwikkeling.
6.5.
Concluderend acht de rechtbank, gelet op de zorgen over de (persoonlijke) problematiek van de ouders, de zorgen over de opvoedomgeving bij de ouders, die tweemaal heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , en de onmogelijkheid om door middel van de inzet van hulpverlening meer zicht te krijgen op de moeder en aan de hand daarvan te werken aan haar problematiek, een thuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] niet (meer) mogelijk. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen. Inmiddels is deze termijn dan ook verstreken.
6.6.
Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en op grond van artikel 8 EVRM, wordt er naast de in artikel 1:266,
eerste lid, onder a, BW genoemde criteria, nog een strengere eis gesteld aan beëindiging van het gezag. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De rechtbank neemt in dit kader het volgende in overweging.
6.7.
Hoewel de ouders aangeven dat zij toestemming geven voor de noodzakelijke hulpverlening en voldoende bereikbaar zijn voor de GI als er gezagsbeslissingen moeten worden genomen, is de rechtbank op basis van de stukken en hetgeen door de GI naar voren is gebracht gebleken dat er sprake is van een gebrekkige samenwerking van de ouders met de GI, hetgeen de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen vertraagt. Ook de verstoorde en gecompliceerde relatie tussen de ouders, alsmede tussen de vader en de huidige partner van de moeder, speelt hierbij een belemmerende rol. Met name de moeder toont verder geen tot weinig inzicht in haar eigen handelen en de gevolgen hiervan voor de kinderen waardoor hun verdere ontwikkeling stagneert. Daarnaast zullen de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing op termijn onrust en spanning veroorzaken bij [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] en is een plaatsing in het vrijwillige kader niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gezondheid en de ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt geschaad als de ouders het gezag over hen behouden.
6.8.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe leidt dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De Raad is van mening dat een neutrale instelling als de GI het beste met de voogdij over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] kan worden belast en de GI is bereid de voogdij op zich te nemen. De rechtbank overweegt dat het perspectief van de kinderen in ieder geval voor nu ligt bij [accommodatie zorgaanbieder] . Binnenkort zal blijken waar hun perspectief op de lange termijn ligt. De rechtbank acht het van belang dat de GI, als neutrale partij, degene is om hierover in de toekomst beslissingen te nemen. De GI kan er daarnaast op toezien dat de omgang tussen de kinderen en de ouders (in ieder geval de moeder) blijft gewaarborgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de Raad om de GI te belasten met de voogdij over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] moet worden toegewezen.
6.9.
De rechtbank wil hierbij de moeder nog het volgende meegeven. De moeder zal altijd de moeder van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] blijven. Het is voor hun verdere ontwikkeling belangrijk als de moeder een rol in hun leven zal blijven spelen. Daarvoor is het nodig dat de moeder meewerkt in het contact met de GI, zodat kan worden bekeken welke inhoud aan deze rol van de moeder in het leven van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] kan worden gegeven en wat daarvoor nodig is. De draagkracht en draaglast, alsmede de veiligheid van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] staan daarbij voorop.
6.10.
De rechtbank wil de vader meegegeven dat duidelijk is dat de vader een aantal jaren de vaderrol in het leven van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] heeft vervuld. Hieraan verandert voornoemde beslissing niets. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat er, als zij daar op enig moment behoefte aan hebben, altijd ruimte voor hen zal blijven bestaan om opnieuw in contact te treden met de vader. Het is aan de GI en de hulpverlening om met enige regelmaat te bezien hoe de kinderen hier tegenover staan.
6.11.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten aanzien van het verzoek van de GI
6.12.
Gelet op de beslissing van de rechtbank inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de GI afwijzen bij gebrek aan belang.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van:
  • [de moeder], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , en
  • [de vader], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
over de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
7.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister;
7.5.
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, mr. M.M. van Weely en mr. M.H. Simons, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.