ECLI:NL:RBNHO:2025:4602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
15/016579-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging van geweld bij het Kruidvat te Alkmaar

Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met bedreiging van geweld. De zaak vond plaats in Alkmaar, waar de verdachte op 15 januari 2025 een geldbedrag van 310 euro heeft weggenomen uit de kassa van het Kruidvat. Tijdens de diefstal bedreigde hij de medewerkster door te zeggen dat hij een mes bij zich had en hield hij zijn hand in zijn zak, waardoor hij de indruk wekte dat hij daadwerkelijk een mes bij zich droeg. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging, met uitzondering van een deel van de bedreiging dat niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van 60 euro bewaard moet worden ten behoeve van de rechthebbende, aangezien er tot nu toe geen rechthebbende is aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare terechtzitting op 10 april 2025, waar de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/016579-25 (P)
Uitspraakdatum: 24 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Driel en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2025 te Alkmaar een geldbedrag (van 310 EUR), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een of meerdere malen met een verheven stem te zeggen
-"ik wil de kassa open, nu!" en/of
-"Doe de kassa open, ik heb een mes bij me" en/of
-"Snel maak de kassa open. Ik heb een mes bij me. Ik steek jullie neer."
terwijl hij zijn hand in zijn zak hield en zo de indruk wekte dat hij een mes, althans een wapen, in zijn zak verborgen hield.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat de verdachte “
ik steek jullie neer” heeft gezegd, zodat de verdachte ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft voor het overige geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Nu alleen de getuige [naam 4] heeft verklaard dat de verdachte heeft gezegd “
ik steek jullie neer”, terwijl de verdachte met klem heeft ontkend dit te hebben gezegd en ook de overige getuigen hierover niet hebben verklaard, zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken, wegens onvoldoende bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
  • De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 10 april 2025;
  • Een proces-verbaal van aangifte (pagina 40 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – in de op 15 januari 2025 door aangeefster [naam 1] afgelegde verklaring;
  • Een proces-verbaal van verhoor (pagina 45 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 16 januari 2025 door de getuige [naam 2] afgelegde verklaring;
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2025 (pagina 26 e.v.).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 januari 2025 te Alkmaar een geldbedrag van EUR 310,-, toebehorende aan
[slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] en [naam 3],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, door een of meerdere malen met een verheven stem te zeggen
-"ik wil de kassa open, nu!" en
-"Doe de kassa open, ik heb een mes bij me" en
-"Snel maak de kassa open. Ik heb een mes bij me."
terwijl hij zijn hand in zijn zak hield en zo de indruk wekte dat hij een mes, althans een wapen, in zijn zak verborgen hield.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten voor een diefstal met bedreiging van geweld, waarbij een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als uitgangspunt geldt. De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging van geweld bij het Kruidvat. Hij is op klaarlichte dag de drogisterij binnengegaan en heeft de medewerkster gedwongen om de kassa open te maken. De verdachte heeft daarbij gezegd dat hij een mes bij zich had en heeft daarbij een hand in zijn zak gehouden waardoor hij de indruk wekte werkelijk een mes bij zich te hebben. De verdachte heeft vervolgens in de kassalade gegraaid en is er met geld uit de kassa vandoor gegaan. Dit soort misdrijven, begaan op voor publiek toegankelijke plaatsen, veroorzaken bij de slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving onrust teweeg. De verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 28 februari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke delicten tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Verder is de verdachte ná de pleegdatum van onderhavig feit veroordeeld voor andere strafbare feiten, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank houdt hier rekening mee.
Op te leggen straf
De aard en ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, alsmede het gegeven dat de verdachte al eerder voor geweld- en vermogensdelicten is veroordeeld, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank onder meer gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van zes maanden passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Beslissingen over in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te oordelen dat het in beslag genomen geldbedrag
dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij niet in staat is een persoon als rechthebbende aan te merken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 60,00 dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het geldbedrag van € 60,00 (omschrijving: BZAH3436 IBG15-01-2025).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. E.L. Hoogstraate en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2025