ECLI:NL:RBNHO:2025:4592

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
25/1769
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van 24 seniorenappartementen in Nieuw Vennep

Op 28 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning aan Socialex Real Estate voor de bouw van 24 seniorenappartementen aan de Hoofdweg in Nieuw Vennep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, ondanks geconstateerde motiveringsgebreken in de vergunning. De rechter oordeelde dat deze gebreken naar verwachting in bezwaar kunnen worden hersteld en dat het belang van voortgang van de woningbouw zwaarder weegt dan de belangen van de verzoekers, die bezwaar maakten tegen de vergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij in de directe nabijheid van het bouwproject wonen. De rechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de vergunning in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. De uitspraak benadrukt het belang van de voortgang van de woningbouw in het licht van de woningnood.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1769

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7],
allen woonachtig aan de [straat] te [woonplaats] ,
verzoekers (gemachtigde: mr. S.P. Dalmolen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

het college (gemachtigde: mr. M.A. van Marle).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Socialex Real Estateuit Rotterdam, Socialex
(gemachtigde mr. R.D. van Oevelen)

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de verlening aan Socialex van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met 24 appartementen en het aanleggen van een uitweg op de locatie Hoofdweg 1155A 1 tot en met 6, 1155B 1 tot en met 7, 1155C 1 tot en met 7 en 1155D 1 tot en met 4 te Nieuw Vennep (de vergunning).
1.2
Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en weegt daarnaast ook de betrokken belangen af.
2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat de omgevingsvergunning in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

3. Socialex heeft op 10 juni 2024 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning in de zin van de Omgevingswet, voor de nieuwbouw van een appartementengebouw met 24 appartementen aan de Hoofdweg 1157 te Nieuw-Vennep.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (de omgevingsdienst) heeft de vergunning namens het college verleend op 11 februari 2025.
4. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 april 2025 op zitting behandeld. Op zitting zijn aan de zijde van eisers verschenen: [naam 1] en [naam 7] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens Socialex zijn verschenen [naam 8] en [naam 9] , bijgestaan door de gemachtigde van Socialex.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. Omdat verzoekers allen in de directe nabijheid wonen van het perceel waarop het appartementengebouw zal worden gerealiseerd, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat zij als belanghebbenden zijn aan te merken bij de verleende omgevingsvergunning voor het appartementengebouw (de vergunning).
De niet betwiste feiten
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
7.1
Het project is gesitueerd op gronden waar het omgevingsplan Gemeente Haarlemmermeer geldt en de bestemmingsplannen “Nieuw Vennep”, “Parapluplan parkeerregels”, “Parapluplan parkeerregels -partiële herziening”, “Parapluplan wonen” en “Parapluplan Datacenters”.
7.2
Op grond van het bestemmingsplan “Nieuw-Vennep” rust op de gronden de enkelbestemming “Bedrijf”, de enkelbestemming “Horeca”, de enkelbestemming “Tuin” en de enkelbestemming “Wonen”.
7.3
Het bouwplan is hiermee in strijd, omdat er geen (zelfstandige) woningen zijn toegestaan op percelen met de bestemming Bedrijf, Tuin en Horeca, en omdat op gronden met de bestemming Wonen maar één woning is toegestaan (en niet de 4 woningen die daar zijn voorzien).
Verder is het project buiten het bouwvlak gesitueerd en worden de ter plaatse maximaal toegestane oppervlakten voor gebouwen en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten overschreden. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding ‘geluidszone industrie’ geen geluidsgevoelige objecten mogelijk.
Standpunt college
8.1
Volgens het college mag deels op basis van de binnenplanse regels worden afgeweken van de ter plaatse geldende regels. De buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bopa) mag ook worden vergund, als de activiteit maar voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties [1] , en dat is volgens het college het geval.
8.2
Het project is voorzien van een ruimtelijke motivering in de vorm van een ETFAL (Evenwichtige toedeling van functies aan locaties) die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. In deze ETFAL is tot de conclusie gekomen dat de aanvraag stedenbouwkundig matig, maar voldoende is. Er bestaat geen bezwaar tegen de functie-wijziging. Het plan ligt buiten de risico-zone’s voor externe veiligheid, en de luchtkwaliteit voldoet. Daarnaast zijn de MER-paragraaf en aanmeldnotitie akkoord evenals de bedrijven- en milieuzonering, het geluid en het aantal verkeersbewegingen(intensiteit). Ook het punt parkeren is akkoord, net zoals de punten ecologie, wonen, welstand en bodemkwaliteit.
8.3
Volgens het college is geen sprake van strijd met het Paraplubestemmingsplan parkeerregels en het paraplubestemmingsplan Parkeerregels partiële herziening omdat in totaal 25 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en er daarnaast voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte.
8.4
Volgens het college is ook geen sprake van strijd met het parapluplan “Wonen“, het parapluplan “Datacenters” en geen sprake van strijd met het TAM-voorbereidingsbesluit “voorbeschermingsregels bodem” en het TAM voorbereidingsbesluit "voorbeschermingsregels staalslakken”.
9. De verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer (de Verordening) is volgens het college ook van toepassing als onderdeel van het Omgevingsplan
Haarlemmermeer. Het college heeft met toepassing van de bepalingen uit deze Verordening de aangevraagde uitweg vergund nadat de afdeling beheer en onderhoud van de gemeente Haarlemmermeer op 31 juli 2024 positief over de gevraagde uitweg heeft geadviseerd.
Juridisch kader
10.1
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het Omgevingsplan Gemeente Haarlemmermeer. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden.
10.2
De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Bezwaargronden
De parkeersituatie
11.1
Eisers vinden het onbegrijpelijk dat verweerder bij de beoordeling van de parkeerdruk is uitgegaan van een parkeerbehoefte van 73 plekken in de oude situatie, waarin ter plaatse een grand café was gevestigd met de naam “Grand Café De Bulls”. Dat komt in ieder geval niet overeen met de oude feitelijke situatie, aldus verzoekers.
11.2
Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat hij er van uit gaat dat voor het bouwplan 34 parkeerplaatsen nodig zijn, uitgaande van de norm van 1,6 parkeerplaats per (duur)koopappartement. De ontwikkelaar brengt 25 parkeerplaatsen aan op eigen terrein en voor de overige 9 parkeerplaatsen kan volgens het college een beroep worden gedaan op de parkeermogelijkheden in de openbare ruimte. Deze zijn beschikbaar omdat er in de oude situatie een veel groter beroep werd gedaan op de parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Op de locatie waarop het bouwplan ziet was de horecaonderneming Grand Café De Bulls gevestigd met een parkeerbehoefte van 80 plaatsen in het weekeinde (waarvan 63 voor bezoekers) en 73 plekken door de week. De totale parkeerbehoefte neemt daarom volgens verweerder af van 80/73 naar 34 plaatsen en de parkeerbehoefte op openbaar terrein van 61 naar 9 plaatsen.
11.3
Op bladzijde 22 van de motivering Bopa staat iets anders vermeld. Daar staat dat er in de oude situatie sprake was een totale parkeerbehoefte van 83,9 plaatsen, waarvan er 35 aanwezig waren op eigen terrein. Er werd dus voor 48,9 parkeerplekken gebruik gemaakt van de openbare ruimte. Op bladzijde 23 staat daarover verder dat na realisatie van het bouwplan nog maar voor 9 plekken gebruik zal worden gemaakt van de openbare ruimte, zodat de parkeerdruk per saldo fors zal afnemen.
11.4.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 3.2.4 de mogelijkheid biedt om af te wijken van de algemene regel uit het Parapuplan parkeren als opgenomen in artikel 3.2.1. die inhoudt dat op eigen terrein in voldoende mate in parkeerruimte dient te worden voorzien. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de uitleg van het college over het parkeren in het bestreden besluit substantieel afwijkt van de toelichting in de motivering BOPA.
11.4.2
Door de voorzieningenrechter kan niet worden vastgesteld van welke uitleg dient te worden uitgegaan. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het besteden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder zal dit motiveringsgebrek in bezwaar dienen te herstellen. Omdat verweerder ter zitting ook heeft toegezegd dit te zullen doen, ziet de voorzieningenrechter hierin vooralsnog echter geen grond om te verwachten dat de verleende vergunning in bezwaar zal moeten worden herroepen. De voorzieningenrechter acht in dit verband nog van belang dat zowel uit de toelichting van verweerder in het bestreden besluit als uit de motivering BOPA volgt dat de vergunde ontwikkeling zal leiden tot een (aanzienlijke) vermindering van de parkeerbehoefte in de openbare ruimte. De voorzieningenrechter ziet daarom in de geconstateerde gebrekkige motivering op dit punt geen grond om de verleende vergunning te schorsen.
De uitweg
12.1
Volgens verzoekers is een uitweg vergund direct naast en tegenover hun woningen, is die uitweg onveilig en zal die overlast opleveren. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar deze nadelige consequenties en alternatieven. In de verkeerskundige beoordeling van Goudappel Coffeng wordt zicht en hinder expliciet genoemd en daaraan is verweerder volledig voorbij gegaan.
12.2
Verweerder heeft op bladzijde tien van het bestreden besluit overwogen dat de Afdeling Beheer en Onderhoud van de gemeente Haarlemmermeer op 31 juli 2024 positief over de uitweg heeft geadviseerd. Er ontstaat geen verkeersonveilige situatie, omdat het overzichtelijk is en er geen obstakels in de weg staan die het zicht kunnen belemmeren. De uitweg komt bovendien binnen een 30-km-zone op een erftoegangsweg, die bedoeld is voor het ontsluiten van erven. Het gaat om wijzigen van bestaande uitwegen op een plek waar verkeersgebruikers al bekend zijn met uitwegen en de komst van de uitweg gaat niet ten koste van een openbare parkeerplaats of openbaar groen.
12.3
Op grond van artikel 6.3 van de Verordening is voor een uitweg een vergunning nodig, en in artikel 2.6 is opgenomen op welke gronden deze vergunning kan worden geweigerd.
12.4
Niet aannemelijk is geworden dat zich één van de weigeringsgronden voordoet als bedoeld in artikel 2.6 van de verordening. De voorzieningenrechter gaat er daarom vooralsnog van uit dat verweerder de uitweg terecht heeft vergund. Van het door verzoekers genoemde rapport waarin volgens hen kanttekeningen zijn geplaatst bij de uitrit, heeft de voorzieningenrechter geen kennis kunnen nemen. Het college heeft dat rapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en verzoekers hebben genoemd rapport niet overgelegd.
Verkeer
13.1
Volgens verzoekers lijkt het erop dat alleen de verkeersintensiteit op de Hoofdvaart is betrokken bij de beoordeling van impact van de realisatie van het appartementengebouw op het verkeer, terwijl de uitweg uitkomt op de Nieuwstraat. Dit is een drukke straat met ook veel fietsers en voetgangers.
13.2
In de motivering Bopa staat op pagina 23 vermeld dat het aantal verkeersbewegingen met 163 verkeersbewegingen per etmaal zal afnemen ten opzichte van de oude situatie.
13.3
Dat er sprake zal zijn van een afname van verkeersbewegingen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onaannemelijk. Dit geldt ook voor de stelling van verweerder dat hierdoor de parkeerbehoefte in de openbare ruimte zal afnemen. Het aantal bezoekers neemt af, dus ook de parkeerbehoefte en het aantal verkeersbewegingen. Dat verweerder er vanuit is uitgegaan dat de verkeersintensiteit niet zal toenemen, komt de voorzieningenrechter daarom niet onredelijk voor. Verzoekers hebben daar tegenin gebracht dat de bezoekers andere horecagelegenheden in de buurt zullen bezoeken, en daarom in de buurt zullen blijven parkeren. Deze stelling is echter niet onderbouwd of geconcretiseerd en gelet daarop niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter ziet hierin daarom geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit op dit punt in bezwaar geen stand zal houden.
Welstandelijke en stedenbouwkundige beoordeling
14.1
Volgens verzoekers is het gebouw veel te groot. Gebouwen met deze omvang komen in de omgeving niet voor.
14.2
In de motivering Bopa is uitgebreid aandacht besteed aan welstand op pagina 18 en verder. Het vergunde object is getoetst aan de Nota Uiterlijk van Bouwwerken Haarlemmermeer 2020. Op pagina 19 van de motivering Bopa is voorts aangegeven dat de vergunde ontwikkeling zich bevindt in een gebied dat is aangeduid als ‘welstandsniveau regulier’. In dat geval wordt in het kader van de welstand niet alleen in haar omgeving getoetst, maar ook als zelfstandig object.
Ter plaatse geldt (deels) het gemeentelijk Beeldkwaliteitsplan “Polderlinten Haarlemmermeer”. [2] In de motivering Bopa is voorts overwogen dat de vergunde ontwikkeling zich bevindt in stedelijk gebied en dat in de verdichtingsvisie van de gemeente Haarlemmermeer is aangegeven dat polderlinten liggend in een stedelijke context op een kleinschalige manier kunnen worden verdicht. Conclusie in de motivering Bopa is vervolgens mede daarom dat de vergunde ontwikkeling in lijn is met de Nota Uiterlijk van Bouwwerken en het beeldkwaliteitsplan Polderlinten Haarlemmermeer.
14.3
Verzoekers hebben dit in feite ook niet bestreden. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd op dit punt daarom vooralsnog geen grond om te oordelen dat het college de vergunning had moeten weigeren vanwege strijd met de ter plaatse geldende welstandelijke en stedenbouwkundige kaders. De enkele stelling dat het gebouw veel te groot wordt is daarvoor onvoldoende.
privacy, geluid en bezonning
15.1
Verzoekers vrezen verlies van woongenot en inbreuk op hun privacy, onder meer door inkijk vanaf de balkons in hun tuinen en woningen. Daarnaast vrezen zij geluidsoverlast en verlies van zonlicht.
15.2
In de motivering Bopa (zie bladzijde 42) is onder verwijzing naar een uitgevoerde bezonningsstudie opgenomen dat de bezonning wel verandert voor de panden [adres] -7 en Hoofdweg 1153, maar dat de gevolgen niet zodanig zijn dat niet gesproken kan worden van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Ook is op bladzijde 29 van de motivering BOPA overwogen dat de woonfunctie beter past in de woonomgeving dan een restaurant en dat de verwachting is dat geluidsoverlast ter plaatse door de wijziging van functie zal afnemen. Over de privacy is geen afzonderlijke overweging in de motivering BOPA of in het bestreden besluit opgenomen.
15.3
De voorzieningenrechter ziet in het door verzoekers gestelde op dit punt geen grond om te oordelen het college daarin aanleiding had moeten zien om de gevraagde vergunning te weigeren. Niet gesteld is dat de bezonning onaanvaardbaar zal afnemen en aannemelijk is dat een appartementencomplex met 24 woningen niet voor meer overlast zal zorgen dan een grand café.
15.4
Voor wat betreft de gevolgen voor de privacy zal verweerder de vergunning nog van een aanvullende motivering moeten voorzien, maar ook hierin ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat de verleende vergunning in bezwaar zal worden herroepen. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat het hier gaat om een ontwikkeling in verstedelijkt gebied, waarbij men een zekere inbreuk op de privacy heeft te dulden.
Ecologie
16.1
Volgens verzoekers is er een Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning aangevraagd, maar die is nog niet verleend en had verweerder daarom nog niet tot vergunningverlening mogen besluiten.
16.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat bij de gedingstukken een quickscan Flora en Fauna is gevoegd gedateerd 18 januari 2024, evenals een nader ecologisch onderzoek vleermuizen van november 2023, alsmede een activiteitenplan Wet natuurbescherming van 27 november 2023 en een aanvraag ruimtelijke ingrepen in het kader van de Wet natuurbescherming waarop de omgevingsdienst namens gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland op 9 april 2024 positief heeft beslist. Verzoekers stellingen op dit punt treffen daarom geen doel.
Milieu-effectrapportage (Mer)
17.1
Volgen verzoekers had moeten worden beoordeeld of bij de voorbereiding van het besluit een Mer-rapportage had moeten worden gemaakt en is bij de beoordeling uitgegaan van onjuiste gegevens.
17.2
In het bestreden besluit is onder het kopje MER opgenomen ‘akkoord’.
17.3
Op bladzijde 21 van de motivering Bopa staat als conclusie vermeld dat de potentiële effecten van het project in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat het project geen aanzienlijke milieu-effecten tot gevolg heeft die het doorlopen van een mer-procedure noodzakelijk maken.
17.4
Gelet op het bepaalde in artikel 11.6 van het Omgevingsbesluit en het bepaalde in bij J11 van de tabel “bijlage 5” geldt in dit geval een MER-beoordelingsplicht als bedoeld in artikel 16.43 eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet en daaraan is voldaan. Op basis van de aanmeldnotitie (zie bijlage 2 bij de motivering BOPA) is geoordeeld dat er geen is om te oordelen dat het project grote milieu-effecten tot gevolg zal hebben. Een Mer-beoordeling is dan niet nodig. Dat bij de beoordeling van de Mer-plicht is uitgegaan van onjuiste gegevens is niet aannemelijk geworden. Verzoekers stelling op dit punt slaagt daarom niet.
Bodemgevoelig gebouw
18.1
Er verzoekers vrezen verzakkingen en optrekkend vocht door de grote bouwmassa. Niet duidelijk is of daarmee rekening is gehouden bij de bodemonderzoeksrapportage.
18.2
In het bestreden besluit is de conclusie van de adviseur bodembescherming opgenomen, die luidt: Wij concluderen dat er sprake is van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit bodem. Er moet daarom gesaneerd worden. Hiertoe is op 21 december 2023 al een melding gedaan. In de motivering Bopa wordt niet alleen de bodemgesteldheid, maar ook de invloed van het project op onder meer de grondwaterstand besproken [3] . Conclusie is dat er ook voor wat betreft het aspect water sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
18.3
De effecten van het bouwplan op de grondwaterstand zijn dus beoordeeld en akkoord bevonden. De voorzieningenrechter ziet in de overigens begrijpelijke vrees van verzoekers voor verzakking en optrekkend vocht daarom onvoldoende reden om te oordelen dat het bestreden besluit op dit punt in bezwaar geen stand zal houden. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat er, zo heeft Socialex ter zitting toegezegd, voorafgaande aan de bouw een nulmeting bij de omliggende woningen is gepland, zodat goed in kaart kan worden gebracht of de bouw schade veroorzaakt bij de omliggende woningen. Daarbij is ook van belang dat voor de technische aspecten van de bouw een aparte “technische vergunning” is verleend, die nu niet ter beoordeling voorligt.
Participatie
19.1
De participatie is volgens verzoekers onvoldoende geweest. Er is althans niet voldaan aan het bepaalde in de artikelen 16.55, lid 6 van de Omgevingswet in combinatie met het bepaalde in artikel 7.4 van de Omgevingsregeling.
19.2.1
Het uitgangspunt onder de Omgevingswet is dat participatie door de initiatiefnemer, in dit geval vergunninghouder) bij omgevingsvergunningen vrijwillig is. Maar de gemeenteraad kan gevallen aanwijzen waarin participatie een verplicht aanvraag vereiste is.
Voor de gemeente Haarlemmermeer heeft de gemeenteraad dit vastgesteld in de openbare vergadering van 20 april 2023. In het bestreden besluit heeft verweerder geen aansluiting gezocht bij deze aanwijzing. Hij zal dit in bezwaar wel moeten doen.
19.2.2
In het bestreden besluit is er echter vanuit gegaan dat participatie verplicht is, zodat het vorenstaande niet tot toewijzing van het verzoek leidt. In het bestreden besluit is opgenomen dat participatie heeft plaatsgevonden en bij de gedingstukken heeft de voorzieningenrechter een verslag aangetroffen van een participatiebijeenkomst op 23 september 2023 in Grand Café De Bulls. Daar is een nieuwbouwplan voor 24 appartement-woningen besproken evenals de zorgen van omwonenden over onder meer verkeer, inkijk en schaduwvorming. Aangekondigd is dat nog meer informatieavonden zullen volgen. Uit de stukken blijkt voorts dat op 4 juni 2024 nog een informatieavond heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft vergunninghouder onder meer een onderzoek laten uitvoeren door bureau Goudappel naar de verschillende verkeersaspecten, en is gekozen voor een trillingsarm heisysteeem. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat vergunninghouder hiermee aan zijn (eventuele) participatieplicht heeft voldaan. Participatie beoogt immers niet om unanieme steun of draagvlak onder alle omwonenden te verkrijgen, maar om burgers in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de besluitvorming.
Bijzondere belangen [adres]
20.1
Volgens verzoekers is het belang van de bewoners van [adres] onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Het gaat om een geluidsarme en prikkelarme woning die in de tuin is gerealiseerd voor de zoon van de bewoners en deze woning zal niet meer prikkelvrij zijn na realisatie van het appartementencomplex, en al helemaal niet gedurende de realisatiefase.
20.2
De voorzieningenrechter ziet in het gestelde op dit punt vooralsnog onvoldoende grond om te oordelen dat de gevraagde vergunning had moeten worden geweigerd vanwege de belangen van de bewoners van [adres] Het door verzoekers op dit punt gestelde is daarvoor te weinig concreet, zeker omdat het hier gaat om vervanging van een horecagelegenheid door seniorenwoningen. Dat deze vervanging zal leiden tot een minder prikkelarme omgeving ligt immers niet zonder meer in de rede. Vergunninghouder heeft bovendien aangegeven dat zij in de realisatiefase zoveel mogelijk wil voorkomen dat omwonenden schade of overlast ondervinden. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat er daarbij speciale aandacht is voor de belangen van de bewoners van [adres] , zoals ter zitting aan de orde is gekomen.
Voorlopige conclusie
21. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit op enkele punten in bezwaar van een nadere motivering zal moeten worden voorzien, maar ziet in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geen grond om voor het oordeel dat de verleende vergunning in bezwaar zal moeten worden herroepen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om de belangen van verzoekers bij het tijdelijk schorsen van de vergunning zwaarder te laten wegen dan de belangen van de voortgang van de bouw van 24 woningen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Dat betekent dat de bouw mag starten/doorgaan.
22. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
Griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: Toepasselijke Regelgeving

Omgevingswet

Artikel 5.18 van de Omgevingswet:
1Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.
2Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.
Artikel 5.21 van de Omgevingswet
1Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet.
2De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a.de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels,
b.de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
c.op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:
1°.de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over omgevingsplannen,
2°.de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over omgevingsplannen.
3De regels, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, strekken er ook toe dat als in een op grond van artikel 2.22 gestelde regel toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, een verzoek als bedoeld in laatstbedoeld lid ook kan worden gedaan door Onze Minister die het aangaat.
4Van het tweede lid kan worden afgeweken voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel.
Artikel 16.43, eerste lid, Omgevingswet
1Bij algemene maatregel van bestuur worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen:
a.die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt, en
b.waarvoor moet worden beoordeeld of die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Artikel 16.55 Omgevingswet
7De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend.

Omgevingsbesluit

Artikel 11.6. (aanwijzen mer-(beoordelings)plichtige projecten)
1Bijlage V, kolom 2 in samenhang met kolom 1, bevat de projecten, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder a, van de wet, die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
2Bijlage V, kolom 3 in samenhang met kolom 1, bevat de projecten, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder b, van de wet, waarvoor moet worden beoordeeld of zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
3Als benodigde besluiten als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, van de wet, die betrekking hebben op de projecten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden aangewezen:
a.een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, met uitzondering van een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap;
b.het opnemen van regels in een omgevingsplan die zijn gericht op het uitvoeren van een project van publiek belang als bedoeld in artikel 5.55 van de wet;
c.de besluiten, bedoeld in bijlage V, kolom 4; en
d.de besluiten, bedoeld in artikel 11.8.
Tabel V (als bedoeld in artikel 11.6, derde lid, aanhef en onder c, van het Omgevingsbesluit.
Kolom 1
Kolom 2
Kolom 3
Kolom 4
Nr.
Projecten
Gevallen waarin de mer-plicht geldt (artikel 16.43, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet)
Gevallen waarin de mer-beoordelingsplicht geldt (artikel 16.43, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet)
Besluiten als bedoeld in artikel 11.6, derde lid, onder c, van dit besluit
Kolom1 Kolom 2 Kolom3 Kolom 4
Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen
Niet van toepassing
Aanleg, wijziging of uitbreiding
Het omgevingsplan

Omgevingsregeling

Artikel 7.4. van de Omgevingsregeling(participatie)
1Bij de aanvraag wordt aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken.
2Als burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Besluit kwaliteit leefomgeving(BKL)

Artikel 8.0a.
1Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
2Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Artikel 8.0b. (doorwerking instructieregels, instructies, voorbereidingsbesluiten en projectbesluiten – buitenplanse omgevingsplanactiviteit, niet van provinciaal of nationaal belang)
1Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, anders dan een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang, zijn op de beoordeling van de aanvraag van overeenkomstige toepassing:
a.de regels van hoofdstuk 5;
b.op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regels over omgevingsplannen; en
c.op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 van de wet gegeven instructies over omgevingsplannen.
2Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als:
a.de omgevingsplanactiviteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van een regel of instructie als bedoeld in het eerste lid;
b.de omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan; of
c.de omgevingsplanactiviteit het uitvoeren van een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie of het Rijk belemmert.
3Het tweede lid, aanhef en onder c, is alleen van toepassing gedurende de termijn, bedoeld in artikel 4.19a, derde lid, van de wet.
4Als in een op grond van artikel 2.22 van de wet gestelde regel over omgevingsplannen toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, van de wet, kan een verzoek om ontheffing van de gestelde regel als bedoeld in dat lid ook worden gedaan door Onze Minister die het aangaat.

Parapluplan parkeren

3.2.1 Reserveren en inrichten ruimte voor parkeren, stallen, laden, lossen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken geldt, dat op eigen terrein in voldoende mate ruimte moet zijn gereserveerd en ingericht en in stand worden gehouden voor het parkeren, stallen, laden en/of lossen van voertuigen overeenkomstig het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer.
3.2.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1:
a. voor wat betreft het parkeren op eigen terrein: indien op andere wijze in voldoende mate ruimte wordt gereserveerd, ingericht en in stand wordt gehouden voor het parkeren, stallen, laden en/of lossen van voertuigen, overeenkomstig het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer;
b. voor wat betreft het in voldoende mate ruimte reserveren, inrichten en in stand houden: indien aanpassing van het (bouw)plan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd. 4.2
De verordening fysiek domein gemeente Haarlemmermeer
Artikel 6.3 van de Verordening luidt als volgt:
Maken, veranderen van een uitweg
1.Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders:
a.een uitweg te hebben naar de weg;
b.een uitweg te maken naar de weg;
c.verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2.Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing:
a.op Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening;
b.op situaties waarbij de uitweg naar de weg reeds bestond voor 1 januari 2000 en waarbij de uitweg vanaf die datum niet is veranderd.
Artikel 2.6 Weigering
Algemene weigeringsgronden
(…)
Maken, veranderen van een uitweg
7.Een vergunning als bedoeld in artikel 6.3 kan alleen worden geweigerd als:
a.door de uitweg een verkeersonveilige situatie ontstaat;
b.de aanleg van de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, waar ter plaatse sprake is van parkeerdruk en niet elders in de straat ter vervanging een parkeerplaats kan worden gerealiseerd;
c.het openbaar groen door de uitweg op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
d.het perceel al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van het openbaar groen of een openbare parkeerplaats.

Voetnoten

1.dit volgt uit de artikelen 22.10 van de Omgevingswet en 8a, tweed lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
2.Van januari 2022
3.Zie bladzijde 35 en verder