ECLI:NL:RBNHO:2025:4585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/15/362256 / FA RK 25-907 & C/15/362630 / JU RK 25-306
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige vanwege ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling door de problematiek van de ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [plaats]. De rechtbank oordeelt dat het gezag van de ouders beëindigd moet worden vanwege de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn aanzienlijke zorgen over hun persoonlijke problematiek en de opvoedomgeving die zij de minderjarige kunnen bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De minderjarige is in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld en heeft emotionele en fysieke verwaarlozing ervaren. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken met de jeugdbeschermer en dat hun onderlinge conflicten de ontwikkeling van de minderjarige negatief beïnvloeden. De rechtbank heeft besloten om de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam als voogd aan te stellen, zodat de continuïteit van de zorg voor de minderjarige gewaarborgd kan worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/362256 / FA RK 25-907 & C/15/362630 / JU RK 25-306
Datum uitspraak: 24 april 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over de verlenging ondertoezichtstelling, de verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en de gezagsbeëindiging
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt in deze zaken als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi, kantoorhoudende te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, ontvangen op 19 februari 2025;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 4 maart 2025;
  • de aanvullende stukken van de GI, ontvangen op 3 april 2025;
  • het verweerschrift van de advocaat van de moeder, ontvangen op 4 april 2025;
  • het verweerschrift van de advocaat van de vader, ontvangen op 7 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger accommodatie zorgaanbieder] en [vertegenwoordiger accommodatie zorgaanbieder] namens [accommodatie zorgaanbieder] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 4 oktober 2022 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast waaruit is gebleken dat de vader de biologische vader van [de minderjarige] is. Hierop heeft de rechtbank bij beschikking van 15 februari 2023 onder meer de door [naam] gedane erkenning van [de minderjarige] vernietigd. Vervolgens heeft de vader op 15 juni 2023, met toestemming van de moeder, [de minderjarige] erkend bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 april 2022 [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 24 april 2024 tot 28 april 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 24 april 2024 tot 28 april 2025.
2.5.
[de minderjarige] verblijft sinds november 2022 bij [accommodatie zorgaanbieder] (hierna: [accommodatie zorgaanbieder] ) in [plaats] .

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] is beschadigd geraakt doordat hij in het verleden getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner en tussen de ouders onderling. Ook tijdens de huidige bezoeken is het de ouders meermaals niet gelukt om zich te focussen op [de minderjarige] . Zij zetten ruzies en spanningen voort gedurende de omgang, waardoor bezoek zelfs voortijdig beëindigd moest worden. De ouders vertonen verder een grote weerstand naar zowel de jeugdbeschermer als de uithuisplaatsing, waardoor zij niet in staat zijn structureel te handelen in het belang van [de minderjarige] . De gevolgen hiervan zijn namelijk dat de ouders belangrijke afspraken met bijvoorbeeld het consultatiebureau niet deelden met de begeleiding van [de minderjarige] waardoor hij diverse afspraken heeft gemist. Ook lukt het niet om het tijdig met de ouders te hebben over de aanstaande schoolkeuze van [de minderjarige] .
De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen, doordat het hen beide niet lukt om structureel de samenwerking met, zowel de jeugdbeschermer als de begeleiding van [de minderjarige] , aan te gaan. Dit is belangrijk daar inmiddels al is besloten dat [de minderjarige] niet thuis zal opgroeien. Het is de ouders niet gelukt om binnen een aanvaardbare termijn een gezond opvoedklimaat neer te zetten voor [de minderjarige] . Ook na de uithuisplaatsing heeft de strijd tussen de ouders voortgeduurd met incidenten waarbij ook sprake was van huiselijk geweld en veel spanningen. Nu de moeder haar woning heeft opgezegd en bij de vader is gaan wonen, verwacht de Raad dat de onveiligheid zal voortduren, nu dit al lange tijd een patroon is. De Raad ziet geen mogelijkheden tot het beëindigen van de ondertoezichtstelling, omdat de veiligheid van [de minderjarige] dan onvoldoende geborgd is.
De ouders zien niet in dat [de minderjarige] niet thuis kan wonen. Ook heeft de Raad de gezagsbeëindigende maatregel afgewogen ten opzichte van het voortduren van de ondertoezichtstelling en is tot de conclusie gekomen dat het nodig is [de minderjarige] te beschermen tegen de spanning en onzekerheid van een jaarlijks terugkerende verlenging van een ondertoezichtstelling, waar hij op termijn ook voor opgeroepen gaat worden. Tevens dienen noodzakelijke beslissingen genomen te kunnen worden zonder dat deze vertraging oplopen. Tot nu toe is er voortdurend ruis op de momenten dat er besluiten moeten worden genomen. De ouders hebben laten zien dat zij het belang van [de minderjarige] niet voorop zetten en het voortduren van gezag bij de ouders kan voor hem daarom schadelijk zijn.
3.3.
Het is in het belang van [de minderjarige] dat de GI de voogdij over hem krijgt, omdat de GI al langere tijd betrokken is bij [de minderjarige] en kan zorgen voor continuïteit. Binnen de ondertoezichtstelling zorgt de GI ervoor dat [de minderjarige] de hulp krijgt die hij nodig heeft. Naast de waarborg voor de continuïteit, vertoont de GI ook uiterste inspanningen om de ouders betrokken te laten zijn. De Raad heeft er vertrouwen in dat de GI deze inspanningen zal blijven verrichten om de band tussen [de minderjarige] en zijn ouders vorm te geven.
3.4.
Op de zitting heeft de Raad hier aan toegevoegd dat het gezag niet meer bij de ouders kan liggen, aangezien de ouders hun handen vol hebben aan hun eigen problematiek en daardoor niet in staat zijn het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Daarnaast is de relatie tussen [de minderjarige] en de ouders zodanig beschadigd, dat de omgang bij hem angst oproept.

4.Het verzoek van de GI

4.1.
De GI verzoekt verder de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is nog onvoldoende afgewend en de ouders zullen in het vrijwillig kader onvoldoende meewerken om deze weg te nemen. Het perspectief over [de minderjarige] is inmiddels bepaald waarbij is gesteld dat terug werken naar huis geen mogelijkheid is, omdat dit zou leiden tot een blijvend onveilige opvoedsituatie van [de minderjarige] . Dit blijkt onder meer uit het niet van de grond komen van de juiste zorg voor de ouders zelf om het patroon van geweld tussen hen te kunnen doorbreken. De GI stelt daarbij dat een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is om de directe veiligheid van [de minderjarige] te kunnen waarborgen. [de minderjarige] is nog erg klein en afhankelijk van zijn opvoeders. Het lukt de ouders niet aan te sluiten bij zijn behoefte en zijn belangen hierin voorop te stellen. De ouders zijn gericht op hun eigen behoeften en op de conflicten die zij met elkaar hebben en die hoog kunnen oplopen en leiden tot geweld. Binnen de veiligheid van [accommodatie zorgaanbieder] kan [de minderjarige] zich ontwikkelen en komt hij tot groei.
4.3.
Op de zitting heeft de GI het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders ondersteund. Aangezien de GI niet wist of het verzoek van de Raad tijdig behandeld zou worden, heeft de GI tevens een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ingediend. De GI is nog in afwachting van de verklarende analyse over het lange termijn perspectief van [de minderjarige] . Er is sprake van een moeizame relatie tussen de ouders waarbij zij wisselend wel of niet samenwerken met de GI. De overleggen en gezagsbeslissingen over [de minderjarige] ondervinden daar hinder van. Daarom acht de GI het niet langer in het belang van [de minderjarige] dat de ouders met het gezag zijn belast. De GI is bereid de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden.

5.De standpunten

5.1.
Op de zitting is door en namens de moeder naar voren gebracht dat alleen het feit dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij [accommodatie zorgaanbieder] ligt, onvoldoende is om vast te stellen dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. De moeder stelt zich op het standpunt dat gezagsbeeïndiging schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) oplevert, omdat dit niet noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . De moeder geeft verder aan dat zij toestemming geeft voor de noodzakelijke hulpverlening en voldoende bereikbaar is voor de GI indien gezagsbeslissingen moeten worden genomen. Aldus is gezagsbeëindiging niet noodzakelijk, nu dit niet proportioneel is en een lichter alternatief, te weten een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing of een plaatsing in het vrijwillige kader, nog mogelijk is. De moeder verzoekt de rechtbank om het verzoek van de Raad af te wijzen.
5.2.
Op de zitting is door en namens de vader naar voren gebracht dat het verzoek tot gezagsbeëindiging te vroeg komt. De ouders krijgen op korte termijn hulpverlening en hen moet een kans gegeven worden. Zij accepteren de hulpverlening, evenals de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De vader stelt dat hij de samenwerking met de GI structureel aangaat. De ouders willen onderdeel blijven van het leven van [de minderjarige] en betrokken blijven bij beslissingen over [de minderjarige] . De omgang tussen de vader en [de minderjarige] gaat goed en de vader sluit beter aan bij wat [de minderjarige] nodig heeft. De vader verzoekt de rechtbank om het verzoek van de Raad af te wijzen.

6.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de Raad
6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
6.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging. Het is de rechtbank gebleken dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De rechtbank overweegt daartoe dat [de minderjarige] , nu bijna 4 jaar oud, in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt doordat hij in de thuissituatie ernstig is belast met spanningen en ruzies tussen de moeder en haar ex-partner, en later tussen de ouders. Vermoedelijk is [de minderjarige] ook getuige geweest van seksuele handelingen tussen de moeder en haar ex-partner. [de minderjarige] is in de thuissituatie emotioneel en fysiek verwaarloosd. In november 2022 is [de minderjarige] uithuisgeplaatst en sindsdien verblijft hij bij [accommodatie zorgaanbieder] , waar hij binnen de groep intensieve een-op-eenbegeleiding krijgt. [de minderjarige] heeft baat bij de binnen [accommodatie zorgaanbieder] geboden begeleiding, nabijheid en duidelijkheid en ontwikkelt zich daar goed. Desondanks laat [de minderjarige] nog altijd gedragsproblemen zien, waarbij er zorgen zijn over zijn emotieregulatie en hechtingsproblematiek. Dit benadrukt het belang dat [de minderjarige] opgroeit op een veilige en neutrale plek. Dit kunnen zijn ouders hem niet bieden. Ook tijdens de omgang lukt het de ouders onvoldoende om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Er hebben zich verschillende momenten voorgedaan waarbij de ouders verbaal agressief naar elkaar zijn geweest in het bijzijn van [de minderjarige] . Daarbij beschikt de moeder over onvoldoende vaardigheden om aan te sluiten bij [de minderjarige] . Bovendien wordt gezien dat de omgang met de moeder bij [de minderjarige] tot waarneembare spanning en seksueel afwijkend gedrag leidt.
6.3.
Duidelijk is dat er al lange tijd zorgen zijn over de persoonlijke problematiek van de moeder. Er is sprake van een jarenlang patroon van ernstig huiselijk geweld, waarbij de moeder wisselend in hevig conflict raakt met haar ex-partner of met de vader van [de minderjarige] . De afgelopen jaren zijn aan de ouders voldoende mogelijkheden geboden om stabiliteit en veiligheid in hun thuissituatie te creëren en aan zichzelf te werken, maar dit heeft niet voor voldoende verbetering gezorgd. Er is een patroon zichtbaar waarbij de moeder hulpverlening aangaat, maar vervolgens vroegtijdig stopzet. Er zijn verder zorgen over de beperkte vaardigheden van de moeder om bij [de minderjarige] aan te sluiten.
Gelet op de houding van de moeder richting de noodzakelijke hulpverlening, lijkt zij onvoldoende in te (kunnen) zien wat het effect is van haar handelen op [de minderjarige] .
Hoewel de ouders de plaatsing van [de minderjarige] bij [accommodatie zorgaanbieder] accepteren, leiden hun onderlinge conflicten en hun weerstand tegen de GI er bovendien toe dat het nemen van beslissingen over [de minderjarige] wordt vertraagd of tegengehouden.
6.4.
Concluderend acht de rechtbank, gelet op de zorgen over de (persoonlijke) problematiek van de ouders, de te kort schietende opvoedomgeving die zij [de minderjarige] kunnen bieden, en de onmogelijkheid om door middel van de inzet van hulpverlening meer zicht te krijgen op de moeder en aan de hand daarvan te werken aan haar problematiek, een thuisplaatsing van [de minderjarige] niet (meer) mogelijk. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. Inmiddels is deze termijn dan ook verstreken.
6.5.
Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en op grond van artikel 8 EVRM, wordt er naast de in artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW genoemde criteria, nog een strengere eis gesteld aan beëindiging van het gezag. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. De rechtbank neemt in dit kader het volgende in overweging.
6.6.
Hoewel de ouders aangeven dat zij toestemming geven voor de noodzakelijke hulpverlening en voldoende bereikbaar zijn voor de GI indien gezagsbeslissingen moeten worden genomen, is de rechtbank op basis van de stukken en hetgeen door de GI naar voren is gebracht van oordeel dat er sprake is van een gebrekkige samenwerking van de ouders met de GI. Hierdoor wordt de noodzakelijke hulpverlening aan [de minderjarige] vertraagt. De moeder toont geen tot weinig inzicht in haar eigen handelen en de gevolgen hiervan voor [de minderjarige] waardoor zijn verdere ontwikkeling stagneert. Daarnaast zullen de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing bij [de minderjarige] op termijn onrust en spanning veroorzaken en is een plaatsing in het vrijwillige kader niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gezondheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] wordt geschaad als de ouders het gezag over hem behouden.
6.7.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De rechtbank stelt vast dat de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij op zich te nemen en de Raad van mening is dat een neutrale instelling als de GI het beste met de voogdij over [de minderjarige] kan worden belast. De rechtbank overweegt verder dat het perspectief van [de minderjarige] in ieder geval voor de nabije toekomst ligt bij [accommodatie zorgaanbieder] . Uit de verklarende analyse zal binnenkort blijken waar het perspectief van [de minderjarige] op de lange termijn ligt. De rechtbank kan zich voorstellen, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , dat het voor hem wellicht beter is om op te groeien in een gezinsverband. De rechtbank acht het van belang dat de GI, als neutrale partij, degene is om hierover in de toekomst beslissingen te nemen. De GI kan er daarnaast op toezien dat de omgang tussen [de minderjarige] en zijn ouders blijft gewaarborgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de Raad om de GI te belasten met de voogdij over [de minderjarige] moet worden toegewezen.
6.8.
De rechtbank merkt hierbij op dat deze beslissing niet betekent dat de ouders geen rol meer kunnen spelen in het leven van [de minderjarige] . De ouders zullen altijd de moeder en de vader van [de minderjarige] blijven. De gezagsbeëindiging betekent ook niet dat er geen omgang meer zal zijn tussen hen. De rechtbank gaat ervan uit dat alle betrokkenen zich zullen inzetten voor een betekenisvolle rol van de ouders in het leven van [de minderjarige] , op een manier die passend is bij de ontwikkeling en de belastbaarheid van [de minderjarige] en dat de GI de ouders hierin zal blijven ondersteunen.
6.9.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten aanzien van het verzoek van de GI
6.10.
Gelet op de beslissing van de rechtbank inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de GI afwijzen bij gebrek aan belang.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van:
  • [de moeder], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , en
  • [de vader], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
over de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
7.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister;
7.5.
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, mr. M.M. van Weely en mr. M.H. Simons, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.