Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
De ratio van toekenning van de schone lei aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling staat in de weg aan analoge toepassing van art. 6:131 lid 1 BW op de in art. 358 lid 1 FW bedoelde vordering. De in art. 6:131 lid 1 BW neergelegde regel dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering, brengt dus geen verandering in het hiervoor genoemde uitgangspunt dat na toekenning van de schone lei de schuldenaar van degene aan wie de schone lei is toegekend niet bevoegd is om zich op verrekening te beroepen.” [2]
5.De beslissing
- a) het totaal aan waarde onroerend goed, banksaldi, aandelen of certificaten, contanten en verzekeringsgelden bedraagt € 378.772,00,
- b) voornoemd bedrag onder a. wordt verminderd met € 141.168,00 aan schenkingen en legaten,
- c) voornoemd bedrag onder a. wordt verminderd met € 9.203,00 aan notaris- en uitvaartkosten,
- d) tussen partijen is aldus € 228.400,00 te verdelen, waarvan aan een ieder de helft (€ 114.200,00) toekomt,
- e) ieder van partijen betaalt uit diens eigen verkrijging naar rato de eigen aanslag erfbelasting,
- f) ieder van partijen dient de kosten van bijstand voor diens eigen rekening te nemen,
- g) voor zover door rente, bankkosten enzovoort de onder a. en d. genoemde bedragen verminderd of vermeerderd zijn, komt ieder de helft daarvan toe of neemt ieder de helft voor diens rekening.