ECLI:NL:RBNHO:2025:4476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/15/358600 / KG ZA 24-647
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de ontruiming van de voormalige echtelijke woning. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. De vrouw heeft de woning verlaten na de ontbinding van hun samenlevingsovereenkomst in 2021. In een eerder vonnis van 7 december 2022 is bepaald dat de woning moet worden verkocht en dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de verkoop. De man heeft echter geweigerd om de woning te verlaten, waardoor de vrouw niet in staat is om het verkooptraject te starten. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2024 zijn afspraken gemaakt, maar de man heeft deze niet nageleefd. De vrouw heeft daarom gevorderd dat de man de woning binnen 72 uur na betekening van het vonnis verlaat. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man zijn verplichtingen uit het eerdere vonnis niet is nagekomen en dat de vrouw belang heeft bij ontruiming. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om de woning binnen een week te verlaten en de vrouw te machtigen om de ontruiming zo nodig zelf te bewerkstelligen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/358600 / KG ZA 24-647
Vonnis in kort geding van 24 april 2025
in de zaak van
[de vrouw],
briefadres hebbende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. L. Schellevis te Wognum,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 1],
gedaagde,
advocaat mr. C.G.A. van Stratum te Den Haag.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 9 van de vrouw
  • de aanvullende producties 10 tot en met 12 van de vrouw
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 14 van de man
  • de mondelinge behandeling op 5 december 2024, tijdens welke zitting de vrouw het woord gevoerd heeft aan de hand van spreekaantekeningen en van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden van hetgeen is besproken
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 december 2024 waarin de tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd
  • de brief van 20 januari 2025 met de aanvullende producties 13 tot en met 24 van de vrouw
  • de brief van 24 januari 2025 met de (aanvullende) producties 1 tot en met 4 van de man
  • de brief van 12 maart 2025 van de voormalig advocaat van de man, waarin zij zich onttrekt als advocaat van de man
  • de brief van 12 maart 2025 van de (huidige) advocaat van de man, waarin zij zich stelt als advocaat van de man
  • de brief van 7 april 2025 houdende wijziging eis met de aanvullende producties 25 t/m 27 van de vrouw
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling van 10 april 2025 van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden van hetgeen is besproken.
1.2.
Voor de voortzetting van de mondelinge behandeling op 10 april 2025 zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Schellevis voornoemd, en de man bijgestaan door mr. Van Stratum voornoemd.
1.3.
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en in oktober 1993 een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2.
Uit de relatie tussen partijen zijn twee dochters geboren: [betrokkene 1] (21 jaar oud) en [betrokkene 2] (17 jaar oud).
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan het [adres] in ([postcode]) [plaats 1] (hierna: de woning), en hebben met hun dochters in de woning gewoond.
2.4.
De samenlevingsovereenkomst is ontbonden op 6 november 2021. De vrouw heeft op die datum de woning verlaten. Bij vonnis van deze rechtbank van 7 december 2022 in een tussen partijen gevoerde bodemprocedure (hierna ook: het vonnis) heeft de rechtbank onder meer het volgende beslist:
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 1] moet worden verkocht en dat partijen beiden gerechtigd zijn tot de helft van de netto verkoopopbrengst:
5.2.
veroordeelt gedaagde zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de zo spoedig mogelijke verkoop van voornoemde woning door bemiddeling van een door eiseres aan te wijzen makelaar en bepaalt dat gedaagde zich moet houden aan het advies van deze makelaar en veroordeelt gedaagde om alles te doen wat in het kader van een verkoop van de woning door deze makelaar gewenst wordt geacht, waaronder:
- potentiële kopers/kijkers toelaten in de woning zodat bezichtigingen kunnen plaatsvinden,
al dan niet via open huis waarbij gedaagde zelf gedurende de bezichtiging de woning
verlaat;
- de woning en tuin goed schoon te houden, te onderhouden en te zorgen dat de woning in
goede staat is, ter bevordering van de verkoop;
- zich te houden aan het advies van de makelaar ten aanzien van de vraag- en verkoopprijs
en indien een bod wordt gedaan en de makelaar adviseert dat bod te accepteren, het bod te
accepteren;
- zich te houden aan het advies ten aanzien van de levertijd van de makelaar en de
koopovereenkomst te ondertekenen;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag dat gedaagde na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 10.000.-;
5.3.
bepaalt dat als gedaagde na betekening van dit vonnis niet meewerkt aan het verrichten van rechtshandelingen, te weten het verlenen van een verkoopopdracht aan de makelaar, het op eerste verzoek van de makelaar ondertekenen van de koopovereenkomst en het op eerste verzoek van de notaris meewerken aan het passeren van de akte van levering aan koper(s), dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van gedaagde en eiseres conform artikel 3:300 BW;
5.4.
bepaalt dat partijen de inboedel in onderling overleg bij helfte en met gesloten beurzen verdelen;
(…)
5.7.
bepaalt dat alle gebruikerslasten van de woning met ingang van 6 november 2021 volledig door gedaagde gedragen moeten worden;
5.8.
bepaalt dat gedaagde met ingang van 6 november 2021 tot en met de datum van
verdeling van de woning aan eiseres een gebruiksvergoeding per maand verschuldigd is
gelijk aan het aandeel van eiseres in de maandelijkse eigenaarslasten voor de woning:
5.9
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
Het vonnis is op 29 december 2022 aan de man betekend.
2.5.
De man heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof in Amsterdam (hierna: het hof). De vrouw heeft op haar beurt incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft – voor zover voor dit kort geding van belang – bij arrest van 22 oktober 2024 in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk verklaard en in het incidenteel hoger beroep onder meer de onder 2.4 aangehaalde beslissingen uit het vonnis bekrachtigd.
2.6.
Het is nog niet gekomen tot verkoop of verdeling van de woning. De man heeft op verschillende momenten te kennen gegeven dat hij wenst dat de woning aan hem wordt toegedeeld. Hierover zijn partijen, ook na het vonnis, nog met elkaar in gesprek geweest, echter nog zonder resultaat.
2.7.
De vrouw heeft eind vorig jaar het onderhavige kort geding aanhangig gemaakt en onder meer gevorderd dat de man wordt veroordeeld de woning te ontruimen, zodat het verkooptraject kan worden gestart. Tijdens de eerste mondelinge behandeling, op 5 december 2024, hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal (hierna ook: het proces-verbaal). In het proces-verbaal staat:
Om een einde aan deze rechtszaak te maken, hebben partijen de volgende afspraken
gemaakt:
1. De man zal uiterlijk 4 januari 2025 voorlopig zijn intrek hebben genomen in de aan hem
in eigendom toebehorende woning in [plaats 2]. Hij zal bij de verhuizing naar die woning de inboedelgoederen meenemen die hij nodig heeft om zich voorlopig in zijn alternatieve huisvesting te installeren en zal daarbij de inboedelgoederen die volgens productie E9 in deze procedure eigendom van de vrouw zijn in de woning achterlaten. De man zal op 6 januari 2025 de sleutels aan de vrouw overhandigen.
2. De op die lijst genoemde fotoalbums worden aan de vrouw ter hand gesteld, voor zover deze zich nog in de woning bevinden. De vrouw zal deze dan laten digitaliseren. De man neemt genoegen met de aldus gemaakte kopieën onder de conditie dat de vrouw de kosten voor digitalisering voor haar rekening neemt. Voor zover de foto’s zich op de harde schijf van een bij de man in eigendom/in gebruik zijnde computer bevinden zal de man deze naar een andere digitale informatiedrager kopiëren en aldus aan de vrouw ter hand stellen.
3. De man zegt toe dat hij zo spoedig mogelijk bij zijn bank (NIBC) dan wel bij een andere Nederlandse geldverstrekker een traject in gang gaat zetten dat is gericht op het
verkrijgen van een bindende financieringstoezegging die in beginsel in de eerste helft
van januari 2025 moet afkomen. Hij zal de voortgang in dit traject voor de vrouw
controleerbaar maken en houden door van alle relevante correspondentie (ook via e-mail
en whatsapp) kopieën aan de vrouw te mailen, waar nodig vergezeld van enige uitleg.
4. De man dient zich in het bijzonder in te spannen om te bewerkstelligen dat in de eerste week van januari 2025 een hypotheektaxatie ten behoeve van de financier zal kunnen plaatsvinden. Dat taxatierapport kan voor de volgende stap in dit proces alleen worden gebruikt indien de man daarbij een indicatie van de financier kan overleggen waaruit volgt dat hij de in het rapport genoemde waarde kan financieren. De man is er zich van bewust dat de tussen partijen geldende modus van afrekening moet worden gevolgd en zal aan de vrouw moeten kunnen voorrekenen dat dit gaat gebeuren.
5. Partijen komen overeen dat een aldus verkregen hypotheektaxatie door de vrouw aan Hoekstra en Van Eck ter hand zal worden gesteld om van deze een gemotiveerd oordeel te krijgen over de vraag of de daarin vermelde waarde in het economisch verkeer ook voor de afrekening tussen partijen als een redelijke benadering van de marktwaarde kan worden beschouwd.
6. Indien het advies van Hoekstra en Van Eck bevestigend is geldt de in het taxatierapport van de hypotheektaxateur als bindende waarde voor de afrekening tussen partijen. Indien het advies anders luidt, treden partijen met elkaar in overleg met het doel om een waarde vast te stellen waarmee zij hun verdeling tot een einde kunnen brengen. De man is bereid om de argumenten van Hoekstra en Van Eck in dat overleg op waarde te wegen.
7. Indien dit traject niet leidt tot overeenstemming over de afwikkeling kunnen partijen het oordeel van de voorzieningenrechter vragen door beide een brief met hun standpunt ter zake in het geding te brengen. De zaak wordt daartoe pro forma aangehouden. Indien een van partijen de hiervoor genoemde brief inzendt met een verzoek om voortzetting zal de andere partij binnen een week op die brief reageren. De voorzieningenrechter zal na ontvangst van beide brieven zo spoedig mogelijk beslissen.
8. Indien het hiervoor omschreven traject voortijdig door de man wordt afgebroken en/of leidt tot de conclusie dat de man de overname van de woning niet kan financieren zal de woning door de vrouw te koop worden gezet door Hoekstra en Van Eck op grond van het tussen partijen geldende vonnis uit 2022. De man zal niet meer in de woning terugkeren.
9.
9. Indien uit dat traject blijkt dat de man de woning wel kan financieren zal hij ervoor zorgen dat binnen een maand nadat de daartoe strekkende bindende financieringstoezegging is afgekomen, het transport bij de notaris heeft plaatsgevonden.
2.8.
In opdracht van de man heeft op 12 december 2024 een taxatie van de woning plaatsgevonden, waarbij de woning is getaxeerd op een marktwaarde per die datum van € 775.000,-.
2.9.
In haar brief van 20 januari 2025 heeft de advocaat van de vrouw namens de vrouw meegedeeld dat de man de gemaakte afspraken niet volledig is nagekomen en heeft zij verzocht vonnis te wijzen en de vorderingen sub I en II uit de dagvaarding, strekkende tot ontruiming van de woning en veroordeling van de man in de proceskosten, toe te wijzen.
2.10.
In haar brief van 24 januari 2025 heeft de toenmalige advocaat van de man namens de man op haar beurt meegedeeld dat de vrouw de gemaakte afspraken niet is nagekomen en heeft zij verzocht de waarde waartegen de man de woning kan overnemen te bepalen op € 775.000,-.
2.11.
In haar brief van 7 april 2025 heeft de advocaat van de vrouw haar vordering onder I gewijzigd.
2.12.
De voorzieningenrechter heeft een nieuwe mondelinge behandeling bepaald om te proberen partijen alsnog tot een goede oplossing te brengen. Deze mondelinge behandeling heeft er niet toe geleid dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
I. de man gebiedt om de woning binnen 72 uur na betekening van het vonnis te verlaten en te ontruimen met alle persoonlijke zaken die hem in eigendom toebehoren, en de fotoalbums van partijen dan wel een digitale informatiedrager met de foto’s van partijen in de woning achter te laten, onder gelijktijdige afgifte van alle bij de woning behorende sleutels aan de vrouw en in behoorlijke staat ter vrije beschikking te stellen van de vrouw en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, met machtiging van de vrouw om de nakoming van de veroordeling desnodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm en op kosten van de man,
II. met veroordeling van de man in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat het verkooptraject van de woning niet kan beginnen omdat de man daaraan niet wil
meewerken terwijl zijn verplichting daartoe volgt uit het vonnis (van 7 december 2022), welk vonnis aan de man is betekend en op 22 oktober 2024 is bekrachtigd door het hof. De man verblijft nog in de woning en weigert iedere medewerking, waardoor het voor de vrouw niet mogelijk is om zelf de woning verkoopklaar te maken, de makelaar toegang te verlenen en uitvoering te geven aan het verkooptraject. Daarom is het volgens de vrouw voor het verkopen van de woning noodzakelijk dat de man de woning verlaat. De vrouw benadrukt hierbij dat zij al drie jaar uit de onverdeeldheid probeert te komen en dat zij veel coulance heeft betracht, onder meer op de zitting van 5 december 2024 door afspraken te maken op grond waarvan de man (alsnog) in de gelegenheid werd gesteld de woning aan zich te laten toedelen. De man is de gemaakte afspraken echter niet (volledig) nagekomen. Hij heeft om te beginnen niet voldaan aan de afspraak in punt 1 van het proces-verbaal dat hij de woning uiterlijk 4 januari 2025 zou verlaten en de sleutels aan de vrouw zou overhandigen, hoewel dit uitvoerig was besproken tijdens de mondelinge behandeling van 5 december 2024. Ook heeft de man nagelaten het traject voor de vrouw controleerbaar te maken zoals was afgesproken in punt 3 van het proces-verbaal. De vrouw betwist dan ook dat de man de woning zal kunnen financieren en er bestaat bovendien geen overeenstemming over de waarde van de woning. Nu de man zich niet aan de afspraken uit het proces-verbaal heeft gehouden en houdt, nog in de woning verblijft en daarmee opnieuw heeft geweigerd om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen, heeft de vrouw belang bij een snelle ontruiming. Zolang de man in de woning verblijft, kan hij volgens de vrouw blijven tegenwerken, rekken en frustreren.
De vrouw vindt verder dat er in dit geval aanleiding is om de man te veroordelen in de proceskosten. Zij vindt namelijk dat ze door de man onnodig op kosten wordt gejaagd doordat hij stelselmatig blijft weigeren om beslissingen, en in dit geval ook afspraken, na te komen en zich constructief op te stellen.
3.3.
De man voert verweer. Hij voert onder meer aan dat hij op 4 januari 2025 met vrienden in een busje zijn spullen heeft verhuisd naar [plaats 2], maar dat het in die tijd niet goed met hem ging door de angst om de woning te verliezen. Hij verklaart dat hij met de vrouw gebeld heeft en dat zij had verteld waar de sleutel van de woning achtergelaten moest worden. Toen hij in nacht van 6 op 7 januari 2025 naar de woning terugging om te kijken of de vrouw de sleutel had meegenomen, lag de sleutel nog steeds op tafel en heeft hij besloten nog in de woning te blijven omdat hij zich daar het beste voelt. Ook voert hij aan dat hij had begrepen dat hij in de woning mocht terugkeren als hij voldoende zekerheid had gekregen dat hij een financiering zou kunnen krijgen en dat hem door zijn hypotheekadviseur is verzekerd dat hij de financiering zou kunnen krijgen. Volgens de man heeft juist de vrouw de nakoming van de afspraken uit het proces-verbaal gefrustreerd door de afspraak die voor 6 januari 2025 met de makelaar was gemaakt te annuleren. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen en verzoekt de waarde van de woning te bepalen op € 775.000,-.
3.4.
Op de stellingen van partijen gaat de voorzieningenrechter hierna, voor zover van belang, nader in.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering en is bovendien niet betwist.
Gang van zaken na 5 december 2024
4.2.
Tijdens de zitting van 10 april 2025 is voldoende aannemelijk geworden dat de man de afspraken uit het proces-verbaal van 5 december 2024 niet volledig is nagekomen. Aan de man kan worden nagegeven dat hij snel na de zitting van 5 december 2024 de nodige stappen heeft gezet om een bindende financieringstoezegging te krijgen, zoals het laten uitvoeren van een taxatie en het geven van een opdracht aan een hypotheekadviseur, maar bij dit alles lijkt hij zijn eigen koers te hebben gevaren en onvoldoende oog te hebben gehad voor de positie van de vrouw en de afspraken die in haar belang zijn gemaakt en vastgelegd in het proces-verbaal. Aannemelijk is namelijk dat de man niet heeft voldaan aan de verplichting (vastgelegd onder 1 van het proces-verbaal) om de woning uiterlijk per 4 januari 2025 te verlaten en voorlopig zijn intrek te nemen in de woning in [plaats 2]. Hoewel de man betwist dat hij tussen 4 en 6 januari 2025 in de woning verbleef, is tussen partijen immers niet in geschil dat de man op 6 januari 2025 in de woning was en daar op dit moment nog verblijft. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven waar de man tussen 4 en 6 januari verbleef. Ook is voldoende aannemelijk dat de man de sleutels van de woning niet op 6 januari 2025 aan de vrouw heeft overhandigt zoals afgesproken onder 1 van het proces-verbaal. Verder heeft de vrouw – onder verwijzing naar de overgelegde correspondentie – voldoende aannemelijk gemaakt dat de man de afspraken als vastgelegd onder 3 van het proces-verbaal niet volledig en tijdig is nagekomen.
Tijdens de mondelinge behandeling van 10 april 2025 heeft de voorzieningenrechter de indruk gekregen dat bepaalde dingen niet landen bij de man, dat hij zijn eigen beleving heeft van de hele kwestie en dat hij zich door emoties laat leiden. Dit doet echter niet af aan het belang van de vrouw bij nakoming van
allein aanwezigheid van advocaten van beide partijen gemaakte afspraken, zodat ook haar belangen gewaarborgd zouden zijn. Aan de vrouw kan in de gegeven situatie, waarin de man zijn deel van de afspraken niet alle nakwam, niet worden verweten dat zij niet, zoals was afgesproken, op 6 januari 2025 met makelaar Hoekstra & Van Eck de woning heeft bekeken om te laten beoordelen of de taxatie die de man heeft laten opstellen uitgaat van een reële marktwaarde voor de woning. Ook is het niet in lijn met de gemaakte afspraken dat de man zelf contact gezocht heeft met Hoekstra & Van Eck. Afgesproken was immers (onder 5 van het proces-verbaal) dat de vrouw de hypotheektaxatie aan Hoekstra & Van Eck ter hand zou stellen. Doordat de man het in het proces-verbaal vastgelegde stappenplan selectief en onvolledig doorliep, had de vrouw geen vertrouwen meer in het hele traject en zijn partijen er niet aan toegekomen om bindende afspraken te maken over de waarde van de woning bij een toedeling aan de man. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat de vrouw ook na 6 januari 2025 de man nog ongeveer een week de tijd heeft gegeven om de woning te verlaten zodat aan de afspraken alsnog uitvoering kon worden gegeven, maar dat de man de woning ook toen niet heeft verlaten. Bij deze stand van zaken kan van de vrouw niet worden gevergd alsnog mee te werken aan toedeling van de woning aan de man op de wijze als voorzien in het proces-verbaal.
Gang van zaken tijdens de zitting van 10 april 2025
4.3.
Hoewel de vrouw aanvankelijk op 10 april 2025 de man geen enkele kans meer wilde geven omdat zij vindt dat zij al genoeg geduld heeft gehad, zeker met het oog op het vonnis uit 2022, heeft zij na een constructief betoog van de advocaat van de man, de man alsnog een recht van eerste koop willen gunnen bij verkoop van de woning, in die zin dat de man het recht zou krijgen het hoogste bod in een verkooptraject te verhogen met € 1.000,- om de woning alsnog toegedeeld te krijgen. De man heeft, ondanks het feit dat dit voorstel namens hem was gedaan, hierover uiteindelijk echter toch geen afspraken willen maken en vonnis gevraagd. Als reden hiervoor heeft hij gegeven dat het voor hem voelt alsof hij de woning die hij helemaal heeft opgebouwd en waaraan hij veel heeft gefinancierd opnieuw moet gaan kopen, waarbij ook de hoogte van het bedrag nog onzeker is.
Ook nadat aan de man was voorgehouden dat in een vonnis alleen beslist zal worden over de gevorderde ontruiming en dat zijn verzoek om de waarde van de woning vast te stellen op € 775.000,- niet zo kansrijk is gelet op de feitelijke gang van zaken en omdat er geen eis in reconventie is ingesteld, heeft hij verklaard dat hij zich dat realiseert maar dat hij toch vonnis wil.
Beoordeling vorderingen
Vordering tot ontruiming is toewijsbaar, de man moet de fotoalbums van partijen dan wel een digitale informatiedrager met de foto’s van partijen in de woning achterlaten, alle bij de woning behorende sleutels aan de vrouw overhandigen en de voorzieningenrechter zal niet de waarde waartegen de man de woning kan overnemen bepalen op € 775.000,-
4.4.
Afweging van de belangen van beide partijen leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de gevorderde ontruiming toewijsbaar is. De voorzieningenrechter licht dit hierna toe.
4.5.
De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 7 december 2022 in een bodemprocedure tussen partijen al geoordeeld dat de woning moet worden verkocht en dat partijen beiden gerechtigd zijn tot de helft van de netto verkoopopbrengst. Deze beslissing is aan de man betekend en is in hoger beroep bekrachtigd. In het vonnis is de man veroordeeld zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de zo spoedig mogelijke verkoop van de woning door bemiddeling van een door de vrouw aan te wijzen makelaar. Tot op heden heeft de man hier niet aan meegewerkt. Ook aan het ter zitting van 5 december 2024 overeengekomen stappenplan – dat ertoe strekte de man alsnog een – laatste – kans te geven de woning aan zich te laten toedelen – heeft de man niet voldoende meegewerkt. Dit heeft ertoe geleid dat het niet is gekomen tot een bindende afspraak over de waarde van de woning bij een toedeling aan de man. Bovendien heeft de man ook ter zitting van 10 april 2025 niet met bijvoorbeeld een hypotheekofferte concreet onderbouwd dat hij de woning op korte termijn aan zich kan laten toedelen voor de door hemzelf voorgestelde waarde met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Tot slot heeft de man niet willen meewerken aan de onder 4.3 omschreven regeling van eerste koop. Bij dit alles is verder duidelijk geworden dat de man vaak een eigen interpretatie geeft aan bepaalde gebeurtenissen en afspraken selectief (zonder genoeg oog voor de belangen van de vrouw) uitlegt. Nu de man inmiddels meer kansen om de woning – ondanks het vonnis van 7 december 2022 – alsnog aan zich te laten toedelen onbenut heeft gelaten, moet aan het belang van de vrouw om uit de onverdeeldheid te raken door verkoop van de woning op grond van het vonnis van 7 december 2022 meer gewicht worden toegekend dan aan het belang van de man om de woning alsnog aan zich te laten toedelen. Van de vrouw kan niet langer gevergd worden dat zij in een onverdeeldheid blijft.
Uit de feitelijke gang van zaken is bovendien voldoende aannemelijk geworden dat het verkooptraject niet op gang kan komen zolang de man in de woning verblijft. Bovendien was ook het uitgangspunt van het op 5 december 2024 overeengekomen stappenplan dat de man tijdens het verkooptraject niet in de woning verblijft. De vrouw heeft daarom voldoende belang bij toewijzing van de gevraagde ontruiming, zonder welke nakoming van het vonnis van 7 december 2022 immers niet reëel is. In dit verband weegt de voorzieningenrechter mee dat de man beschikt over alternatieve woonruimte en dat hij er al langer mee bekend is dat hij de woning (in ieder geval tijdelijk) moet verlaten. De voorzieningenrechter heeft bij dit alles oog voor de belangen van de man bij psychologische en morele ondersteuning. Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd is echter voldoende aannemelijk dat deze ondersteuning ook in [plaats 2] verleend kan worden door familie en professionals.
4.6.
De belangen van partijen afwegend ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevorderde termijn voor de ontruiming te bepalen op één week na betekening van dit vonnis. Die termijn komt de voorzieningenrechter in dit geval redelijk voor.
4.7.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van Justitie, volgt reeds uit artikel 556 lid 1 en artikel 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar zal de voorzieningenrechter volledigheidshalve ook vermelden in de beslissing.
4.8.
De voorzieningenrechter zal niet de waarde waartegen de man de woning kan overnemen bepalen op € 775.000,-. Nog afgezien van het feit dat hiertoe geen vordering in reconventie is ingesteld, is het – zoals hierboven overwogen – niet gekomen tot een bindende afspraak over de waarde van de woning bij een toedeling aan de man. Bij die stand van zaken valt men terug op het vonnis van 7 december 2022 en is het niet aan de voorzieningenrechter om te bepalen dat de man de woning kan overnemen voor dit bedrag.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de man ook veroordelen de fotoalbums van partijen dan wel een digitale informatiedrager met de foto’s van partijen in de woning achter te laten en alle bij de woning behorende sleutels aan de vrouw te overhandigen. Tegen dit deel van het gevorderde heeft de man geen verweer gevoerd en het komt de voorzieningenrechter bovendien niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Proceskosten worden gecompenseerd
4.10.
Omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren. Hoewel de vrouw er om heeft gevraagd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding af te wijken van dit uitgangspunt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om de woning aan het [adres] in ([postcode]) [plaats 1] binnen één week na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met alle persoonlijke zaken die hem in eigendom toebehoren - daarbij de fotoalbums van partijen dan wel een digitale informatiedrager met de foto’s van partijen in de woning achter te laten - en de woning, onder gelijktijdige afgifte van alle bij de woning behorende sleutels in behoorlijke staat aan de vrouw ter vrije beschikking te stellen en de woning vervolgens verlaten en ontruimd te houden,
5.2.
machtigt de vrouw om, indien de man na verloop van één week na betekening van dit vonnis met de ontruiming in gebreke blijft de ontruiming zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm van Justitie en politie en veroordeelt de man in dat geval de daaraan verbonden kosten te voldoen op vertoon van de stukken waaruit het verschuldigde bedrag blijkt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 24 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155