ECLI:NL:RBNHO:2025:443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
HAA 24/7150
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewet-uitkering

Op 9 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening inzake de Ziektewet. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin hem werd medegedeeld dat hij geen recht had op een Ziektewet-uitkering. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij in financiële nood verkeerde en dreigde te worden uitgezet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld, maar zowel verzoeker als verweerder waren niet aanwezig op de zitting. Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd vastgesteld dat verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeerde, noch dat hij niet in staat was om bijstand aan te vragen bij de gemeente. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat er onvoldoende grond was om een voorlopige voorziening te treffen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. de Vries, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7150
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 januari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake het besluit van verweerder dat verzoeker geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Verweerder heeft verzoeker met het besluit van 14 oktober 2024 medegedeeld dat hij geen recht heeft op een ZW-uitkering. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. V.C.D. Klaassen als waarnemer van de gemachtigde van verzoeker. Verzoeker en verweerder waren niet aanwezig.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

3. Aan verzoeker is met ingang van 14 januari 2023 een ZW-uitkering toegekend. Verzoeker is op 1 maart 2023 ziek uit dienst gegaan bij [bedrijf] B.V. (de (ex-)werkgever). De betaling van de ZW-uitkering is verricht namens (ex) werkgever door Achmea Diensten. Verzoeker is per 13 augustus 2024 arbeidsgeschikt geacht.
In een beslissing van verweerder van 17 september 2024 staat dat verzoeker zich per 14 januari 2023 heeft ziek gemeld en dat de ZW-uitkering per 13 augustus 2024 is beëindigd en dat in verband met onduidelijkheid over deze beëindiging hier opnieuw naar gekeken wordt. In deze beslissing is onder meer vermeld: “
Uw (ex-)werkgever is eigen risicodrager voor de uitvoering van de Ziektewet. Dit betekent, dat niet UWV, maar uw (ex-)werkgever voor bepaalde groepen van werknemers de Ziektewet uitvoert. Uw (ex-)werkgever mag echter niet alle ziektewet-taken zélf uitvoeren, bijvoorbeeld het afgeven van een beschikking. Een beschikking is een officiële bekendmaking van een beslissing welke in het kader van de sociale verzekeringswetgeving wordt afgegeven. Vandaar dat u de beschikking hierbij niet van uw (ex-)werkgever maar van ons ontvangt.(…) Er is meer tijd nodig om te beslissen. U ontvangt daarom later bericht of uw Ziektewet-uitkering definitief doorloopt. Vanaf 14 augustus 2024 wordt daarom een voorschot betaald van € 101,77 bruto per dag.
Uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften blijkt dat dit “voorschot onder voorbehoud” in september 2024 is betaald door Achmea Diensten.
3.1.
Bij beslissing van 25 september 2024 heeft verweerder verzoeker vervolgens bericht dat hij op en na 14 augustus 2024 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij vanaf die datum daarom geen recht (meer) heeft op ziekengeld. In dit besluit is onder meer vermeld: “
Uw (ex-)werkgever betaalt de Ziektewet-uitkering voor (ex-)werknemers die daar recht op hebben omdat uw (ex-)werkgever ‘eigenrisicodrager’ is voor de Ziektewet. Maar beslissingen over uw uitkering worden door UWV genomen. Daarom ontvangt u deze beslissing niet van uw (ex-)werkgever maar van UWV.
Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel ingesteld.
3.2.
Op 7 oktober 2024 is verzoeker bij verweerder ziekgemeld per 15 augustus 2024. Hierop heeft verweerder verzoeker bij besluit van 14 oktober 2024 medegedeeld dat hij geen ZW-uitkering kan krijgen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat verzoekers aanvraag om een Werkloosheidswet(WW)-uitkering is afgewezen en dat verzoekers (ex-)werkgever eigenrisicodrager is.
4. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verweerder hem met ingang van 14 oktober 2024, dan wel de datum van de te deze wijzen beschikking, dan wel de datum die de voorzieningenrechter redelijk en juist acht, een voorschot op grond van de ZW toekent.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij hier niet toe gehouden is omdat er geen spoedeisend belang is. Verzoeker kan bijstand aanvragen bij de gemeente. Het is verweerder niet duidelijk waarom geen bijstand zou worden verstrekt.
6. Volgens verzoeker is er sprake van een spoedeisend belang omdat hij al sinds 26 september 2024 geen stabiel inkomen meer heeft en zijn reserves zo goed als op zijn. Verzoeker heeft geen recht op een bijstandsuitkering, omdat hij momenteel geen postadres heeft. Het voorgaande maakt dat huisuitzetting dreigt. Gedurende de periode september 2024 tot en met begin november 2024 heeft hij enkele bedragen van zijn vader ontvangen, maar deze heeft aan verzoeker te kennen gegeven hiermee onmogelijk te kunnen doorgaan. Verder is er niemand aanwezig in het leven van verzoeker die hem financieel kan ondersteunen. Verzoeker heeft achterstanden opgelopen bij onder meer zijn zorgverzekering en hij heeft afgelopen maand zijn huur niet kunnen voldoen.
7. Uit artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de voorzieningenrechter pas een voorlopige voorziening kan treffen indien in redelijkheid van verzoeker niet kan worden verwacht dat het besluit op bezwaar wordt afgewacht. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn indien er voor verzoeker een spoedeisend belang bestaat. In deze zaak betreft het een financieel belang, aangezien de zaak over een uitkering gaat. Bij een financieel belang is over het algemeen pas sprake van spoedeisendheid zoals hier bedoeld, als verzoeker met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie dreigt te geraken van acute financiële nood of dat hij anderszins in een onomkeerbare situatie dreigt te komen, zoals een dreigend faillissement of een huisuitzetting.
7.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening, namelijk een voorschot te betalen door verweerder. Niet alleen is niet gebleken van een financiële noodsituatie zoals hiervoor omschreven, tevens is onduidelijk gebleven waarom verzoeker geen bijstandsuitkering kan aanvragen. Voor zover hij geen briefadres heeft en niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), blijft dat voor zijn rekening. Van omstandigheden waaruit volgt dat dit niet hem kan worden gevergd is niet gebleken. Voorts heeft te gelden dat uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften niet kan worden afgeleid dat sprake is van een onomkeerbare situatie die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. Van enige betaling van vaste lasten blijkt daaruit ook niet. Verzoeker heeft verder enkel gesteld dat er huisuitzetting dreigt, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd.
7.2.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat sprake is van een (financieel) spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening vordert.
7.3.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit, zodat hierin ook geen grond gelegen is om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorziening te treffen. Ter zitting is niet duidelijk geworden op grond waarvan verzoeker van mening is dat het aan verweerder is om een (voorschot op) een ZW-uitkering te verstrekken. Niet gebleken is dat verzoeker een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het besluit over de beëindiging van zijn ZW-uitkering of een deskundigenoordeel heeft aangevraagd, waarbij overigens vaststaat dat de (ex-)werkgever eigenrisicodrager is en tot de hersteldmelding voor betaling van de uitkering heeft zorggedragen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025 door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.