ECLI:NL:RBNHO:2025:4405

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
15/150922-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een stiefvader voor ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende twee jaar schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter. De verdachte, die als stiefvader fungeerde, werd beschuldigd van het meermalen betasten van de geslachtsdelen en het zoenen van de minderjarige, die in de periode van 1 september 2021 tot en met 9 september 2023 aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer, de stiefdochter, als betrouwbaar beoordeeld. Zij heeft gedetailleerd verklaard over de ontuchtige handelingen die de verdachte bij haar heeft verricht, en haar verklaringen werden ondersteund door getuigenverklaringen en chatberichten van de verdachte zelf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, de stiefdochter, wegens immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/150922-24
Uitspraakdatum: 13 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. M.G.T. Kramer, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Tijsterman, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, als stiefvader, in de periode van 1 september 2021 tot en met 9 september 2023, te Schagen, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, toevertrouwde minderjarige, [benadeelde] (geboren op [geboortedatum 2]), door
- ( meermaals) de (blote) vagina, althans haar (blote) geslachtsdelen en/of (blote) billen en/of (blote) borsten van die [benadeelde] te betasten en/of aan te raken en/of in te knijpen en/of
- ( meermaals) die [benadeelde] op lippen/mond te zoenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken moet worden van het betasten van de vagina en de borsten en het zoenen met het slachtoffer, omdat het dossier voor deze handelingen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Bewijsminimum in zedenzaken
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat er bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij het ten laste gelegde: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan kan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één persoon (bijvoorbeeld degene die aangifte heeft gedaan). Als er maar één getuigenverklaring is, bijvoorbeeld van degene die aangifte heeft gedaan, moet deze verklaring in de eerste plaats voldoende betrouwbaar zijn. Daarnaast moet sprake zijn van bijkomend steunbewijs dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Niet vereist is dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Voor een bewezenverklaring kan het voldoende zijn dat de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Daarnaast is van belang dat de rechtbank uit het dossier en de zitting de overtuiging krijgt dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd.
De verdachte ontkent dat hij de vagina en borsten van de aangeefster heeft aangeraakt en ontkent met haar te hebben gezoend. Er waren op de momenten die de aangeefster heeft beschreven geen getuigen aanwezig. De rechtbank zal aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen of de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar is en of het dossier steun biedt aan haar verklaring.
De verklaring van de aangeefster
[benadeelde] (hierna: [benadeelde]) heeft op 30 november 2023 aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte. [benadeelde] heeft verklaard dat de verdachte meerdere keren ontuchtige handelingen bij haar heeft verricht in de periode van haar elfde tot en met haar dertiende jaar. De ontuchtige handelingen door de verdachte bestonden onder andere uit het betasten en het knijpen in haar billen en borsten en het betasten van haar vagina. Daarnaast heeft [benadeelde] verklaard dat de verdachte haar een keer op haar mond heeft gezoend.
[benadeelde] heeft over een specifieke gebeurtenis verklaard dat zij, toen zij dertien jaar oud was, op de bank in de woonkamer lag. Ze lag onder een kleed, met haar rug tegen de rugleuning. Zij droeg een korte broek en een shirt. De verdachte kwam bij haar liggen, met zijn gezicht naar haar gericht. Hij sloeg zijn armen om haar heen en knuffelde haar. Vervolgens ging zijn hand steeds verder naar beneden. [benadeelde] probeerde zich los te wurmen. Ze voelde zich ongemakkelijk en veranderde voortdurend van houding in de hoop dat de verdachte zou stoppen, maar dat gebeurde niet. [benadeelde] werd bang en bevroor. Het enige wat ze kon doen, was in haar hoofd om hulp roepen. De verdachte heeft meerdere keren haar billen betast en daarin geknepen. Hij probeerde ook haar vagina aan te raken, maar dat is niet gelukt omdat toen de moeder van [benadeelde] de woonkamer binnenkwam.
Verder heeft [benadeelde] verklaard over een incident waarbij zij in bed aan het lezen was. De verdachte kwam haar slaapkamer binnen. [benadeelde] zat in het midden van haar bed in kleermakerszit, en de verdachte ging achter haar zitten. Hij zat met zijn zij tegen haar rug en sloeg zijn armen om haar heen. [benadeelde] en de verdachte waren aan het praten over haar favoriete
boyband, omdat er een poster in haar kamer hing. Vervolgens ging hij met zijn hand naar beneden. [benadeelde] probeerde de hand van de verdachte tegen te houden, maar hij bleef doorgaan. [benadeelde] heeft verklaard dat zij bevroor en niets meer kon doen. De verdachte heeft toen met zijn hand de vagina van [benadeelde] aangeraakt en zijn vinger in een cirkelende beweging bewogen. [benadeelde] beschreef dat dit een drukkend en pijnlijk gevoel veroorzaakte. Hierna heeft [benadeelde] de hand van de verdachte weggetrokken.
[benadeelde] heeft verklaard dat zij in de ochtend na een avond waarop de verdachte haar had aangeraakt, er erg veel moeite mee had en dat zij naar haar broer [betrokkene 1] is gegaan en een paniekaanval kreeg. Zij kon niets zeggen en heeft het voor [betrokkene 1] opgeschreven, over het aanraken. [betrokkene 1] heeft het vervolgens aan de verdachte verteld. [benadeelde] verklaarde dat de verdachte even later haar kamer binnenkwam en vroeg wie het tegen haar moeder [getuige] zou zeggen: “ik of wij samen”. [benadeelde] verklaarde dat zij heeft gezegd dat de verdachte het aan haar moeder moest vertellen, omdat het zijn schuld was.
De betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde] betrouwbaar is. Zij heeft op essentiële punten consistent, specifiek en gedetailleerd verklaard over de aard van de ontuchtige handelingen die de verdachte bij haar zou hebben uitgevoerd en de omstandigheden waaronder die handelingen plaatsvonden.
Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] draagt bij dat zij duidelijk heeft aangegeven welke seksuele handelingen niet hebben plaatsgevonden (zoals het binnendringen van de vagina). De rechtbank leidt hieruit af dat zij niet heeft overdreven in haar aangifte. Dat [benadeelde] een verborgen motief zou hebben om een deels valse aangifte te doen, zoals de verdachte ter zitting heeft gesuggereerd, acht de rechtbank op basis van het onderhavige strafdossier niet aannemelijk geworden.
Het is de rechtbank, evenals de verdediging, niet ontgaan dat uit de verklaring van [benadeelde] niet duidelijk blijkt hoe vaak de ontuchtige handelingen in de ten laste gelegde periode hebben plaatsgevonden. Maar dit maakt de verklaringen van [benadeelde] niet onbetrouwbaar. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de door de raadsman gestelde onduidelijkheden in de verklaringen van [benadeelde], omdat deze gezien de beperkte betekenis geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen op wezenlijke onderdelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [benadeelde] betrouwbaar. De rechtbank zal haar aangifte daarom als uitgangspunt voor de bewijsvoering nemen.
Aanwezigheid van steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [benadeelde] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv wordt voldaan en overweegt daartoe het volgende.
1. Het bericht van de verdachte aan [gamenaam 1]
De aangifte vindt in de eerste plaats steun in het chatbericht dat de verdachte heeft verstuurd onder de naam '[gamenaam 2]' naar zijn gamevriend '[gamenaam 1]'. In dit bericht zegt de verdachte dat hij weet dat [getuige] (de moeder van [benadeelde]) aan [gamenaam 1] heeft verteld wat er gebeurd is en dat hij dat niet gaat ontkennen, omdat het is gebeurd. Verder zegt de verdachte in dit bericht dat [benadeelde]’s lichaam heel volwassen was voor haar leeftijd en dat hij, op een moment dat hij met [benadeelde] aan het knuffelen was, de controle verloor en haar op een verkeerde plek heeft aangeraakt en dat dit over de jaren nog een paar keer gebeurde. De verdachte beschrijft dit tegenover [gamenaam 1] als de ergste fout van zijn leven.
2. De verklaring van de verdachte
De aangifte van [benadeelde] wordt ook ondersteund door de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij drie keer de billen van [benadeelde] heeft betast en daarin heeft geknepen. De momenten op de bank in de woonkamer en in de slaapkamer die [benadeelde] in haar aangifte heeft beschreven, worden ook door de verdachte bevestigd. De verdachte heeft verklaard dat hij, zowel in de woonkamer als in haar slaapkamer, haar billen heeft betast en daarin heeft geknepen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij geprobeerd heeft de vagina van [benadeelde] aan te raken, maar dit niet gelukt is omdat [benadeelde] zijn hand weghaalde.
3. De verklaringen van [getuige]
De moeder van [benadeelde], [getuige] (hierna: [getuige]) heeft op 17 september 2023 een informatief gesprek met de politie gevoerd. [getuige] verklaart in dat gesprek dat ze op 9 september 2023 werd gewekt door de verdachte en dat hij zei dat hij haar iets moest vertellen. De verdachte vertelde aan [getuige] dat hij haar dochter, [benadeelde], had aangeraakt bij haar borsten, vagina en billen, en dat hij dat haar moest vertellen van [benadeelde]. [getuige] heeft hem toen gezegd te vertrekken. Daarna heeft ze hem nog één keer telefonisch gesproken en toen heeft de verdachte toegegeven dat het al langer speelde.
Op 27 februari 2024 heeft [getuige] een getuigenverklaring afgelegd. Daarin verklaart zij dat de verdachte in de ochtend van 9 september 2023 zei dat hij haar iets moest vertellen. De verdachte vertelde dat hij [benadeelde] had aangeraakt bij haar billen. [getuige] verklaart dat ze het vanaf dat moment niet meer zo goed weet omdat ze ontzettend boos werd. [getuige] is naar boven gegaan naar [benadeelde], zij was namelijk erg aan het huilen op haar slaapkamer. [getuige] heeft toen aan haar gevraagd of het waar was en daarop antwoordde [benadeelde] met ja. [getuige] verklaart dat [benadeelde] heel erg overstuur en bang was. [getuige] heeft ook verklaard dat [benadeelde] in de ochtend huilend naar haar broer [betrokkene 1] is gegaan en het heeft verteld en dat ze toen een paniekaanval kreeg. [getuige] verklaart ten slotte dat zij de verdachte na die ochtend nog een aantal keer telefonisch heeft gesproken over het aanraken van [benadeelde] en dat de verdachte niet ontkende dat het meerdere keren is gebeurd.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, voldoende ondersteuning voor de aangifte om het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te achten.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
hij in de periode van 1 september 2021 tot en met 9 september 2023, te Schagen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, [benadeelde] (geboren op [geboortedatum 2]), door
- de blote vagina, en meermaals de billen en de (blote) borsten van die [benadeelde] te betasten en/of in te knijpen en
- die [benadeelde] op de mond te zoenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. In aanvulling hierop heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarde om contact met minderjarigen te vermijden, zodanig wordt aangepast dat de verdachte, na overleg met de reclassering, de mogelijkheid behoudt om contact te hebben met zijn minderjarige biologische dochter en neefje.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gevraagd een taakstraf op te leggen naast een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende twee jaar schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter [benadeelde]. Zij was in die periode minderjarig (tussen de 11 en 13 jaar oud) en aan zijn zorg toevertrouwd. De ontuchtige handelingen bestonden uit het betasten van de billen, de borsten en de vagina van [benadeelde], en zoenen op haar mond. De verdachte heeft met deze gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde], die vanwege haar leeftijd en relatie tot de verdachte in een zeer afhankelijke positie verkeerde. De advocaat van [benadeelde] heeft tijdens de zitting toegelicht welke gevolgen het handelen van de verdachte voor haar heeft gehad en tot op heden heeft. [benadeelde] beschouwde de verdachte als haar vader. De verdachte is in zeer ernstige mate tekortgeschoten in zijn rol als stiefvader en heeft het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had moeten kunnen stellen ernstig beschadigd. Het misbruik heeft plaatsgevonden in de woning waar zowel [benadeelde] als de verdachte woonden. Dit was een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en beschermd had moeten kunnen opgroeien. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen rekening heeft gehouden met het welzijn van [benadeelde] en voorrang heeft gegeven aan de bevrediging van zijn eigen (lust)gevoelens.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het strafblad van de verdachte (van 20 januari 2025). Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 5 november 2024 van Reclassering Nederland. Uit dit advies blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan onderstaande bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod; en
  • vermijden contact met minderjarigen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde ‘vermijden contact met minderjarigen’. De verdachte zou graag willen dat deze voorwaarde wordt aangepast, zodat er een mogelijkheid blijft om contact te hebben met zijn minderjarige biologische dochter en neefje.
Op te leggen straf
Gezien de aard en de ernst van het gepleegde feit, acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in (tot op zekere hoogte) vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedenfeit, hij inmiddels zelf vrijwillig professionele hulp heeft gezocht om strafbaar gedrag in de toekomst te voorkomen, hij als gevolg van deze veroordeling waarschijnlijk zijn woning en werk zal verliezen en gezien de (beperkte) frequentie van de gepleegde ontuchtige handelingen, ziet de rechtbank aanleiding om een kortere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat zes maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk, met uitzondering van de voorwaarde “vermijden contact met minderjarigen”. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte zich ten opzichte van andere minderjarigen seksueel grensoverschrijdend zal gedragen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De raadsman van de benadeelde partij, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, heeft namens de benadeelde partij [benadeelde], een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij
kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en daarmee immateriële schade zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval, waarin sprake is van seksueel misbruik van een jong slachtoffer, aan de orde. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag rekening gehouden met de aard en de duur van het seksueel misbruik en de jeugdige leeftijd van het slachtoffer. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 3.000,- billijk. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht plegen met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 [twaalf] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 [zes] maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Maastricht te Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht, op het telefoonnummer 088 804 1502. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de behandeling bij “MET-GGZ” of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voortzet. De behandeling bij MET-GGZ is reeds gestart en zal de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt duren. De behandeling zal gericht moeten zijn op het verkrijgen van inzicht in verdachtes delict gedrag, het behandelen van risico factoren en daarmee op het verminderen van de kans op recidive. Indien de huidige behandeling daartoe ontoereikend blijkt zal zo spoedig mogelijk behandeling bij een geschikte zorgverlener starten. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2] in Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.000,- bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. P. Reemst en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)