ECLI:NL:RBNHO:2025:4402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
15/150055-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, poging tot zware mishandeling en wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner, poging tot zware mishandeling van haar nieuwe partner, en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en pepperspray. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner door haar te volgen, ongewenst contact te zoeken en haar locatiegegevens te achterhalen via de applicatie 'Find My Phone'. Daarnaast heeft hij op 29 april 2024 zijn ex-partner's nieuwe vriend, [slachtoffer 2], zwaar mishandeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

worRECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/150055-24
Uitspraakdatum: 13 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr I. Hermans en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort en zakelijk weergegeven, na wijziging van de tenlastelegging tijdens de zitting van 27 februari 2025, verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
feit 1:het wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 in Beverwijk en/of Heemskerk;
feit 2:het meermalen opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen van een geautomatiseerd werk, te weten de applicatie Find My Phone en/of het Google account van [slachtoffer 1], in de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 in Beverwijk;
feit 3:het opzettelijk brandstichten aan de auto van [slachtoffer 2], waarbij gemeen gevaar werd veroorzaakt voor meerdere op de openbare weg geparkeerde auto's, op 27 april 2024 in Beverwijk;
feit 4 primair:het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] op 29 april 2024 in Beverwijk;
feit 4 subsidiair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] op 29 april 2024 in Beverwijk;
feit 5:het voorhanden hebben van een wapen, te weten een busje pepperspray, in de periode van 29 april 2024 tot en met 30 april 2024 in Heemskerk;
feit 6:het voorhanden hebben van een voorwerp dat lijkt op een wapen, te weten een (semi-)automatisch vuurwapen, in de periode van 29 april 2024 tot en met 30 april 2024 in Heemskerk.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten. Het verweer van de raadsman ten aanzien van die feiten zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
Wat betreft de onder 4 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 3 (het opzettelijk brandstichten op 27 april 2024)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 28 april 2024 omstreeks 04:15 uur kreeg de politie een melding dat een voertuig in brand stond op de parkeerplaats aan de [adres 2] in Beverwijk. Bij aankomst bleek het te gaan om een Honda Civic met kenteken [kenteken]. Dit voertuig was van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), de nieuwe partner van de ex-vrouw van de verdachte. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de meest aannemelijke oorzaak van de brand is dat de Honda aan de voorzijde van de motorkap met een brandbare vloeistof is overgoten en vervolgens in brand is gestoken. De vlammen sloegen daarna over naar een Volkswagen en een Ford, die naast de Honda geparkeerd stonden.
De verdachte wordt onder feit 3 verweten de brand te hebben gesticht. De verdachte ontkent dit feit. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 28 april 2024 bij het Poppodium in Beverwijk was, waar een Pools feest werd gehouden. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte de persoon is die de brand heeft gesticht.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die de brand heeft gesticht. Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte blijkt dat zijn telefoon op 28 april 2024 tussen 04:14 en 04:18 uur zowel in de nabijheid van de plaats delict als bij horecagelegenheid het Poppodium is geregistreerd. De plaats delict is weliswaar op enkele minuten loopafstand van die horecagelegenheid maar dat verklaart niet waarom de locatiegegevens van de telefoon op exact dezelfde tijdstippen (te weten: 4.14.53 uur en 4.18.30 uur) aangeven dat de (telefoon van de) verdachte op twee verschillende locaties is geregistreerd. Er is navraag gedaan bij de afdeling Digitale Recherche maar men kon hiervoor geen verklaring geven. Aangezien verder geen ander bewijs aanwezig is dat de verdachte op het tijdstip van de brand daadwerkelijk op de plaats delict is geweest, kan niet geconcludeerd worden dat de verdachte de persoon is die de brand heeft gesticht.
3.3.2.
Vrijspraak feit 4 primair (het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan
[slachtoffer 2] op 29 april 2024)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 4 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft toegegeven dat hij [slachtoffer 2] meerdere keren heeft geslagen en geschopt en met een hondenriem heeft geslagen. De rechtbank is net als de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit de medische stukken onvoldoende blijkt dat het letsel dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen, als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden gekwalificeerd. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van de primair tenlastegelegde zware mishandeling, maar wel veroordeeld wegens de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 4 subsidiair).
3.3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de
bijlage 2bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4.
Bewijsmotivering en bespreking van de verweren
3.3.4.1. Ten aanzien van feit 1 (belaging van [slachtoffer 1] in de periode van
1 januari 2024 tot en met 29 april 2024)
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]. De verdachte ontkent dit feit. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte zijn ex-partner heeft belaagd.
Van belaging is sprake als een verdachte wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het voor de verdachte vanaf begin januari 2024 duidelijk was dat de aangeefster geen contact meer met hem wilde. Dit heeft de verdachte ter terechtzitting ook erkend. Desondanks is de verdachte daarna doorgegaan met het op verschillende manieren zoeken van contact met de aangeefster. Zo is de verdachte op 4 februari 2024 naar de camping gegaan waar de aangeefster en haar nieuwe partner in een caravan wonen, en heeft daar een video van de binnenkant van hun caravan gemaakt.
Op 5 februari 2024 is de verdachte nog een keer op de camping geweest en heeft hij tegen de aangeefster geschreeuwd. Vervolgens kwamen de verdachte en de aangeefster elkaar op 6 februari 2024 tegen in de Dekamarkt. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met de aangeefster wilde praten, maar dat zij niet met hem wilde praten. Hij was boos omdat de aangeefster hem had verlaten voor een nieuwe partner en heeft op haar gespuugd.
Op 26 april 2024 kwam de verdachte de aangeefster en haar nieuwe partner tegen in een Poolse winkel. De verdachte heeft de telefoon uit de handen van de aangeefster geslagen en de nieuwe partner van de aangeefster geschopt op het moment dat hij de telefoon wilde oppakken.
Op 29 april 2024 kwam de verdachte de aangeefster en haar nieuwe partner tegen in het park. Hij heeft verklaard dat hij zo boos was op dat moment, dat hij haar nieuwe partner meerdere keren tegen het hoofd en lichaam heeft getrapt en hem herhaaldelijk met een hondenriem heeft geslagen.
Verder is de verdachte in de relevante periode regelmatig via de applicatie Find My Phone in de telefoon van de aangeefster binnengedrongen zodat hij kon zien waar zij zich op dat moment bevond. Van deze locaties heeft de verdachte screenshots gemaakt en in zijn eigen telefoon opgeslagen.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de verdachte de aangeefster meerdere WhatsApp-berichten heeft gestuurd, waarin hij de aangeefster en haar nieuwe vriend uitscheldt, terwijl zij had aangegeven geen contact met hem te willen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn gedrag, zoals hiervoor besproken, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beoordelingsfactoren, zoals hiervoor omschreven, geen van allen op zichzelf doorslaggevend zijn, maar in samenhang moeten worden beoordeeld. De frequentie van de door de verdachte verrichte gedragingen is niet zodanig dat daaruit zonder meer volgt dat van belaging sprake is. Echter, de aard, de duur en de intensiteit van de gedragingen maken dat er wel degelijk sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 met zijn handelen wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster met het oogmerk om haar ertoe te bewegen haar nieuwe partner te verlaten, haar te dwingen het contact met hem te dulden en om haar vrees aan te jagen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 4 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1
hij in de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], door meermalen:
- de locatie van de telefoon van [slachtoffer 1] te volgen en vast te leggen,
- in te loggen op het Google account en de Find my Phone applicatie van die [slachtoffer 1],
- zich op locaties te bevinden waar die [slachtoffer 1] was,
- die [slachtoffer 1] te benaderen,
- in de caravan van die [slachtoffer 1] binnen te dringen en
- die [slachtoffer 1] Whatsapp-berichten te sturen,
met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
feit 2
hij in de periode van 8 maart 2024 tot en met 28 april 2024 in Nederland, meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten een of meerdere servers toebehorende aan Google of een ander dan de verdachte waarop de applicatie Find My Phone en het Google account van [slachtoffer 1] wordt gehost, althans bereikbaar is en de telefoon van [slachtoffer 1] is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, te weten door:
- het telkens onbevoegd gebruik te maken van één gebruikersnaam en wachtwoord behorende bij het Google account en de Find My Phone applicatie van die [slachtoffer 1],
- vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk, waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor hemzelf over te nemen en op te slaan;
feit 4 subsidiair
hij, op 29 april 2024, te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, meermalen:
- tegen zijn hoofd en zijn lichaam heeft getrapt en
- met een hondenriem heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5
hij op 30 april 2024, te Heemskerk, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
feit 6
hij op 30 april 2024, te Heemskerk, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een (semi) automatisch vuurwapen (merk: Specna Arms, serienummer: SA 2689) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:belaging en
feit 2:computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die worden verwerkt door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor
zichzelf of een ander overneemt, meermalen gepleegd;
feit 4 subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 5:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 6: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie I.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 261 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden en de officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast moet aan de verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van drie jaar, met een vervangende hechtenis van vijf dagen per overtreding.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eis van de officier van justitie enigszins te matigen, gelet op de door hem gevoerde verweren ten aanzien van de feiten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr niet op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich binnen een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het belagen van zijn ex-partner door de locatie van haar telefoon in de gaten te houden, zich telkens te bevinden op locaties waar zij aanwezig was, haar te benaderen, haar caravan binnen te dringen en haar Whatsapp-berichten te sturen. De verdachte heeft veelvuldig en op verschillende manieren geprobeerd contact af te dwingen met zijn ex-partner, ondanks het feit dat zij kenbaar heeft gemaakt geen contact meer te willen.
Belaging is een ernstig strafbaar feit dat voor slachtoffers grote impact kan hebben. Uit de ingediende vordering blijkt ook dat het slachtoffer veel last heeft gehad van het gedrag van de verdachte en nog steeds kampt met gevoelens van angst en onveiligheid. Zij heeft langdurig het gevoel gehad dat zij werd gevolgd door de verdachte, hetgeen ook het geval was, aangezien hij haar locatiegegevens via zijn telefoon bekeek. Daarnaast is de verdachte ongevraagd de caravan binnengedrongen waarin zij op dat moment woonde en daar een filmpje gemaakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij juist de plek is binnengedrongen waar iemand zich veilig zou moeten kunnen voelen.
De onvrede van de verdachte over het verbreken van de relatie heeft zich niet beperkt tot het belagen van zijn ex-partner. De verdachte heeft ook geprobeerd haar nieuwe vriend, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] in het openbaar meerdere keren tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en met een hondenriem geslagen. Het slachtoffer heeft als gevolg van het geweld meerdere ribben en een vinger gebroken. Daarnaast is een eerder in de schouder geplaatste prothese door het geweld beschadigd, wat veel ongemak en pijn voor het slachtoffer heeft veroorzaakt. Er was sprake van een heftige en doelbewuste geweldsexplosie en de verdachte is pas is gestopt met het geweld toen hij moe werd. Dit rekent de rechtbank de verdachte zeer aan.
De verdachte heeft verder een nepvuurwapen en pepperspray voorhanden gehad. De rechtbank is van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens het risico op een geweldsdelict verhoogt en kan leiden tot maatschappelijke onveiligheid. Daarom moet er opgetreden worden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 20 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de reclasseringsrapporten die over de verdachte zijn opgemaakt. Hieruit blijkt dat nog steeds veel woede bestaat bij de verdachte ten aanzien van zijn ex-partner en haar nieuwe vriend, hetgeen de rechtbank zorgelijk vindt. Uit het rapport blijkt verder dat het risico op recidive door de reclassering wordt ingeschat als laag tot gemiddeld. De reclassering adviseert om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, zodat nieuw delictgedrag in de toekomst kan worden voorkomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden, maar dat hij niet begrijpt waarom hij gesprekken met een psycholoog zou moeten voeren.
Verder heeft de rechtbank gezien dat de verdachte zorg draagt voor zijn zoon, die van hem afhankelijk is.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dergelijke feiten op slachtoffers hebben, zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar het aantal feiten, de straffen die door rechtbanken in vergelijkbare zaken worden opgelegd, en hetgeen is opgenomen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 200 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat 100 dagen daarvan vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd. De verdachte heeft 100 dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis. De tijd die is doorgebracht in voorlopige hechtenis wordt in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat betekent dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken en de zorg voor zijn zoon kan voortzetten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaar, om de verdachte ervan te weerhouden voor het einde van die proeftijd opnieuw een nieuw strafbaar feit te begaan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een langere proeftijd, aangezien in het reclasseringsrapport onvoldoende is gemotiveerd waarom dit nodig is. Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
Ten aanzien van het contactverbod zal de rechtbank bepalen dat de verdachte geen contact mag hebben met zijn ex-partner, tenzij dit contact noodzakelijk is voor de omgang met hun zoon of het afronden van de echtscheiding, en dit enkel met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de reclassering.
Nu er bij de verdachte nog steeds woede en onvrede bestaat ten aanzien van zijn ex-partner, moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk zijn ex-partner of haar nieuwe vriend. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden daarom dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Om recht te doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten, zal de rechtbank de verdachte daarnaast een taakstraf van 240 uren opleggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en de bespreking ter zitting onvoldoende de noodzaak is gebleken om in aanvulling op het contactverbod dat als bijzondere voorwaarde is opgelegd en direct uitvoerbaar is verklaard, ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, op te leggen.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een bus pepperspray en een airsoftwapen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. I.D. Degenaar-Kuijpers, advocaat te Haarlem, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 1], een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering, bij bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en daarmee immateriële schade zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval, waarin sprake is van belaging, aan de orde. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag rekening gehouden met de aard en de ernst van de belaging. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in (tot op zekere hoogte) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- billijk. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] ten aanzien van feit 3
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 100,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
8.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van feit 4
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. I.D. Degenaar-Kuijpers, advocaat te Haarlem, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 2], een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de schadevergoeding willekeurig is gekozen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder andere wanneer de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier en de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft opgelopen. Er is daarom een wettelijke grondslag voor de vordering en dan mogen ook niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag rekening gehouden met de aard en ernst van het onder 4 bewezen verklaarde feit, de onderbouwing van de vordering en de bedragen die in (tot op zekere hoogte) vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 3.000,- billijk. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen, ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding, steeds de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Tot slot dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden door hen gemaakte kosten worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 45, 55, 57, 60a, 138ab, 285b, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 en 4 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 4 subsidiair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
200 [tweehonderd] dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
100 [honderd] dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt bij GGZ reclassering Fivoor op het adres [adres 3] De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door het Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met:
[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1], tenzij de verdachte schriftelijke toestemming van de reclassering heeft gekregen om over de echtscheiding of de omgang met hun zoon te communiceren; en
[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2],
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 [honderdtwintig] dagenhechtenis.
Onttrekt aan het verkeer:
bus pepperspray (omschrijving: PL1100-2024091438-1600264, zwart, merk: Husaria);
1 stuk wapen (omschrijving: PL1100-2024091438-1600261, airsoftwapen).
Vordering benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 [vijfentwintig] dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3] niet-ontvankelijkin de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij Schoonakker en de verdachte ten aanzien van deze vordering ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 [veertig] dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2025.
Bijlage 1
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 te Beverwijk en/of Heemskerk, althans op locaties in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], door meermalen:
- de locatie van de telefoon van [slachtoffer 1] te volgen en/of vast te leggen,
- in te logggen op het Google account en/of de Find my Phone applicatie van die [slachtoffer 1],
- die [slachtoffer 1] te volgen en/of op te wachten, althans zich op locaties te bevinden waar zij was of verbleef,
- die [slachtoffer 1] (ongewenst) te benaderen,
- in de caravan van die [slachtoffer 1] in te breken en/of ongewenst binnen te dringen en/of
- die [slachtoffer 1] What's app berichten en/of e-mails te sturen,
met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 april 2024 te Beverwijk, althans in Nederland, meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten een of meerdere servers toebehorende
aan Google of een ander dan de verdachte waarop de applicatie Find My Phone en/of het Google account van [slachtoffer 1] wordt gehost, althans bereikbaar is en/of de telefoon van [slachtoffer 1] is binnengedrongen
a. door het doorbreken van een beveiliging,
b. door een technische ingreep,
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel,
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid,
te weten door:
- het (telkens) onbevoegd gebruik te maken van één of meerdere gebruikersna(a)m(en) en/of wachtwoord(en) behorende bij het Google account en/of de Find My Phone applicatie van die [slachtoffer 1],
- ( vervolgens) de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk, waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf/hemzelf over te nemen, te tappen, op te slaan en/of op te nemen;
feit 3
hij, op of omstreeks 27 april 2024, te Beverwijk, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (toebehorende aan [slachtoffer 2]) door:
- een ontbrandbare vloeistof over en/of bij die auto te gieten / aan te brengen en vervolgens
- ( open) vuur in aanraking te brengen met die vloeistof,
(althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof)
ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer op de openbare weg geparkeerde auto's (van [slachtoffer 3] en Hans van Weenen B.V.), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 4 primair
hij, op of omstreeks 29 april 2024, te Beverwijk, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere gebroken ribben, een gebroken vinger en/of (een) verschoven implantaat / schroeven in zijn borstkas) heeft toegebracht door die [slachtoffer 2], terwijl die op de grond lag, opzettelijk en meermalen:
- tegen/op het hoofd en/of het lichaam te trappen en/of
- met een hondenriem te slaan;
feit 4 subsidiair
hij, op of omstreeks 29 april 2024, te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, meermalen:
- tegen/op zijn hoofd en/of zijn lichaam heeft getrapt en/of
- met een hondenriem heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5
hij, in of omstreeks de periode van 29 april 2024 tot en met 30 april 2024, te Heemskerk, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
feit 6
hij, in of omstreeks de periode van 29 april 2024 tot en met 30 april 2024, te Heemskerk, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een (semi) automatisch vuurwapen (merk: Specna Arms, serienummer: SA 2689) voorhanden heeft gehad.
Bijlage 2
De bewijsmiddelen
(..)