ECLI:NL:RBNHO:2025:4369

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/15/361991 / JU RK 25-224
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 2 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is aangespannen door Jeugdbescherming Regio Amsterdam, die als gezinsvoogd optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] opgroeit in een situatie die haar ontwikkeling ernstig bedreigt. De ouders van [de minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar blijken pedagogisch onmachtig en kunnen niet de nodige grenzen bieden. Er zijn zorgen over de veiligheid van [de minderjarige], die zich in gevaarlijke situaties bevindt en niet goed omgaat met haar gevoelens en gedachten. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen getroffen, waaronder een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, die inmiddels zijn verlengd. De kinderrechter heeft de ouders en de gezinsvoogd gehoord en geconcludeerd dat de situatie van [de minderjarige] nog steeds zorgwekkend is. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing opnieuw te verlengen, beide tot 12 april 2026. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter hoopt dat [de minderjarige] de kans die zij krijgt om zich aan de regels te houden, zal aangrijpen, anders zal er gezocht moeten worden naar een meer gesloten setting voor haar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/361991 / JU RK 25-224
Datum uitspraak: 2 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Jeugdbescherming Regio Amsterdamte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 13 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
[de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een apart gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] op 20 januari 2023 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. De ondertoezichtstelling is vervolgens definitief uitgesproken, daarna verlengd en duurt nu nog tot 12 april 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft op 20 januari 2023 ook een (spoed)machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een crisisopvang. Deze machtiging is vervolgens verlengd en heeft geduurd tot 19 april 2023.
2.5.
Op 24 oktober 2024 heeft de kinderrechter opnieuw een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is daarna verlengd en duurt nu nog tot 12 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tot slot heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat er nog steeds veel zorgen zijn over [de minderjarige] . Sinds april 2024 is er hulp van In Verbinding om te werken aan de verstoorde relatie tussen [de minderjarige] en haar ouders. De zorgen over [de minderjarige] namen echter niet af. Ook maakte zij geen structureel gebruik van de hulp van haar ATOS-begeleider en coach van Qpido. In de zomer van 2024 is [de minderjarige] meerdere malen vermist geweest, soms ook ’s nachts, waardoor de spanningen thuis opliepen. Na een escalatie bleek de thuissituatie niet meer houdbaar, ook omdat het broertje van [de minderjarige] getuige was van de spanningen en ruzies.
De plaatsing bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] verloopt wisselend. In de eerste maand ging [de minderjarige] regelmatig naar school, haalde zij goede cijfers en kwam zij afspraken op de groep goed na. Ook was zij in gesprek met haar ATOS-begeleider en haar mentor. Rond de kerstvakantie is dit echter veranderd. [de minderjarige] komt steeds vaker te laat op de groep en [accommodatie jeugdhulpaanbieder] heeft haar meermalen als vermist moeten opgeven. [de minderjarige] gaat bijna niet naar school, waardoor leerplicht betrokken is. Verder heeft [de minderjarige] in januari 2025 twee dagen een jongen bij haar op de kamer gehad en heeft zij met hem een ander meisje van de groep geslagen. Hiermee heeft [de minderjarige] de veiligheid van zichzelf en anderen op de groep in gevaar gebracht. [de minderjarige] is hierna voor een week geschorst en heeft in die tijd op een andere groep verbleven met strenge voorwaarden.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat haar hoofd erg vol zit met gevoelens en gedachtes. Het lukt haar niet deze te begrijpen. Zij voelt zich niet gelukkig en wil hier wat aan doen. In januari 2025 heeft zij een intake gehad bij Ihub/Care express voor (trauma)therapie. Als zij haar gedachtes en gevoelens meer kan begrijpen en verwerken, zal zij ook meer ruimte krijgen om naar school te gaan en nieuwe vaardigheden te leren. Ook is zij opgenomen in de ROSA aanpak van de gemeente [gemeente] , om inzicht te krijgen waar en met wie zij op straat is. Zij eet namelijk bijna elke avond buiten de deur en anderen betalen het eten voor haar, maar het is niet duidelijk wie dit zijn en hoe zij dit eventueel terugbetaalt.
3.3.
Op de zitting is namens de GI aanvullend naar voren gebracht dat [accommodatie jeugdhulpaanbieder] [de minderjarige] tot eind juni 2025 heeft gegeven om te laten zien dat zij zich aan de regels op de groep kan houden. Als er geen vooruitgang is, moet de GI zoeken naar een andere plek, bijvoorbeeld PINQ of zelfs een gesloten groep. Op dit moment zien de GI en [accommodatie jeugdhulpaanbieder] echter niet dat [de minderjarige] haar best doet om zich aan de voorwaarden te houden. Het lijkt erop dat geen enkele ingang bij haar de juiste is. De begeleiding van ATOS en Qpido zijn inmiddels afgesloten omdat de hulpverleners geen contact kregen met [de minderjarige] . Zij heeft wel een goede klik met de behandelaar van Ihub/Care Express. De traumabehandeling is nu nog in de fase waarin wordt verkend wat voorliggend is.
Het de bedoeling dat [de minderjarige] vanaf de week van de zitting twee dagen per week een paar uur naar school gaat. De eerste dag mist zij echter al vanwege de zitting.

4.De standpunten

De ouders zijn het eens met toewijzing van het verzoek. Zij maken zich erg zorgen om [de minderjarige] en haar gedrag. Hoewel [de minderjarige] van alles belooft, komt zij haar beloftes niet na. De ouders hadden gehoopt dat de groep [de minderjarige] meer regelmaat zou bieden en dat zij naar school zou gaan. Zij ervaren echter dat [de minderjarige] nu veel vrijheid heeft en dat er geen consequenties zijn als zij zich niet aan de regels houdt. Als zij bij de ouders is, brengt zij weinig tijd met hen door. Ook gaat zij vaak weg en komt zij laat thuis. De ouders vinden dat [de minderjarige] nu strenge kaders moet krijgen. Ook moet worden gewerkt aan opleiding en vaardigheden die zij nodig heeft om zelfstandig te zijn. Er moet nu worden doorgepakt, omdat het niet lang meer duurt voordat [de minderjarige] meerderjarig wordt.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] nog steeds zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. De ouders lijken pedagogisch onmachtig en kunnen [de minderjarige] niet de nodige grenzen bieden. Er waren thuis regelmatig escalaties, waarbij ook fysiek geweld werd gebruikt. Haar jongere broertje was daarnaast getuige van de ruzies, en na een escalatie in oktober 2024 bleek de thuissituatie niet meer houdbaar.
Verder brengt [de minderjarige] zichzelf en anderen in gevaarlijke situaties. Op de groep is [de minderjarige] soms weg, ook ‘s nachts, en moet zij als vermist worden opgegeven. Het is dan onduidelijk waar zij is en met wie. Dit was toen zij nog thuis woonde ook het geval.
Tot slot weet [de minderjarige] niet hoe zij moet omgaan met haar gevoelens en gedachten, en voelt zij zich ongelukkig.
5.2.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd, omdat [de minderjarige] in het verleden niet openstond voor hulpverlening. Hoewel zij soms zegt open te staan voor hulp, lukt het haar vervolgens niet met de aangeboden hulpverlening aan de slag te gaan. Ook nu zegt zij dat zij hulp wil, maar het moet nog blijken of zij deze hulp daadwerkelijk zal aangaan.
5.3.
Ten slotte blijkt dat de verwachting vooralsnog gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten is.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de hulpverlening die moet worden ingezet en de gestelde of te stellen doelen, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met twaalf maanden. [1]
De komende periode moet de traumatherapie van [de minderjarige] doorgaan. Ook moet er zicht komen op haar sociale contacten. Tot slot moet er aandacht zijn voor de relatie tussen [de minderjarige] en haar ouders.
5.5.
Verder brengt het voorgaande mee dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding, zodat de kinderrechter de machtiging zal verlengen met een jaar. [2]
[de minderjarige] moet voor eind juni 2025 laten zien dat zij zich kan houden aan de regels en voorwaarden bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . De kinderrechter hoopt dat [de minderjarige] deze kans pakt. Als dit haar niet lukt, zal de GI een vervolgplek voor haar zoeken waar zij minder vrijheid heeft, zoals bij PINQ of zo nodig op een groep voor gesloten jeugdhulp.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]van 12 april 2025 tot 12 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 12 april 2025 tot 12 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 door mr. J. van Beek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.