ECLI:NL:RBNHO:2025:4357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/15/361386/ KG RK 25/71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure tegen het UWV

Op 4 april 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechter mr. L.M. de Vries, ingediend door verzoeker, wonende te Schoorl. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechter die de hoofdzaak behandelde, waarin verzoeker een beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV over zijn WAZ-uitkering. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2025 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat het niet aan hen was om de juistheid van de oordelen van de rechter in de hoofdzaak te toetsen, maar dat de rechter in de hoofdzaak verantwoordelijk is voor het juridische oordeel over het geschil. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter voldoende gelegenheid heeft gegeven aan verzoeker om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de schijn van vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak bevolen voort te zetten. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/361386/ KG RK 25/71
Beslissing van 4 april 2025
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Schoorl,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L.M. de Vries,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 27 januari 2025 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht Algemeen en Belasting, locatie Alkmaar aanhangige zaak met zaaknummer HAA 19/2946 WAZ A6, hierna te noemen: de hoofdzaak. De hoofdzaak is aanhangig tussen verzoeker als eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen als verweerder (hierna: het UWV).
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Het UWV heeft niet gereageerd.
1.3.
Verzoeker heeft schriftelijk gereageerd op de reactie van de rechter.
1.4.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 28 maart 2025. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen en heeft bij deze gelegenheid een pleitnota overgelegd. De rechter is met afbericht niet verschenen op de mondelinge behandeling.

2.Inleiding

2.1.
Verzoeker heeft beroep aangetekend tegen een door het UWV genomen besluit over de aan verzoeker verstrekte WAZ-uitkering.
2.2.
Op 27 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking gedaan.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Verzoeker heeft in de hoofdzaak een beroep gedaan op de mogelijkheden die artikel 2 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) biedt tot het verkrijgen van rechtsherstel. Op de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 bleek echter dat de rechter dit artikel en andere bepalingen uit verschillende mensenrechtenverdragen niet wilde toepassen. Verzoeker kreeg het idee dat de rechter daar onderuit wilde.
Hierbij komt dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2025 verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om bepaalde in de hoofdzaak van belang zijnde zaken uit te leggen.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft het volgende naar voren gebracht. De rechter heeft verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld om op de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 zijn standpunt naar voren te brengen. De rechter heeft daarbij verzoeker herhaald gewezen op zijn toon en verzoeker gewaarschuwd dat wanneer verzoeker zijn toon niet zou aanpassen, de rechter de zitting zou beëindigen. Omdat verzoeker zijn toon desondanks niet aanpaste, heeft de rechter na de derde waarschuwing aangekondigd de zitting te gaan beëindigen, waarop verzoeker de rechter heeft gewraakt.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Dit is de zogenaamde subjectieve toets.
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Dit is de zogenaamde objectieve toets.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt.
5.3.
Uit de door verzoeker op de mondelinge behandeling van 28 maart 2025 ten overstaan van de wrakingskamer afgelegde verklaring, blijkt dat de reden van de wraking niet ligt in de persoon van de rechter, maar dat de rechter bij hem (de schijn van) vooringenomenheid heeft gewekt door de wijze waarop zij de zaak tijdens de zitting heeft behandeld.
Het gaat in deze zaak dus alleen om de objectieve toets.
5.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd over het door hem in de hoofdzaak gedane beroep op verschillende mensenrechtenverdragen en de reactie daarop van de rechter, leidt niet tot wraking van de rechter. Het is niet aan de wrakingskamer maar aan de rechter in de hoofdzaak om een juridisch oordeel te vellen over (de omvang van) het geschil tussen verzoeker enerzijds en het UWV anderzijds. Voor zover de rechter in de hoofdzaak al een oordeel over het voorgaande heeft gegeven, gaat de wrakingskamer niet over de juistheid van dit oordeel. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Indien mocht blijken dat verzoeker zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechter, kan hij een rechtsmiddel instellen tegen de in de hoofdzaak op termijn te verwachten einduitspraak.
5.4.
Over de gang van zaken gedurende de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt, de regie voert en verantwoordelijk is voor de orde in de zittingszaal. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. De rechter heeft in deze regierol een aanzienlijke vrijheid.
5.5.
De wrakingskamer vindt niet dat de rechter door haar wijze van optreden tijdens de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 objectief gezien de schijn van vooringenomenheid bij verzoeker heeft kunnen wekken. Uit de door verzoeker en de rechter geschetste gang van zaken blijkt van een tamelijk langdurige mondelinge behandeling waarbij verzoeker uitgebreid het woord heeft gekregen en door de rechter kritische vragen zijn gesteld aan verzoeker, maar ook aan het UWV. Duidelijk is geworden dat verzoeker op bepaalde momenten op stevige toon zijn standpunt naar voren heeft gebracht en meermalen de rechter dan wel de gemachtigde van het UWV heeft geïnterumpeerd. Verzoeker heeft dit met zoveel woorden erkend in zijn in 1.3. genoemde schriftelijke reactie. Het behoort tot de taak van de rechter om daarop – zo nodig – in te grijpen, wat de rechter ook heeft gedaan. Zo blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling dat de rechter verzoeker herhaaldelijk heeft aangesproken over zijn toonzetting en heeft gewaarschuwd dat bij voortduring de mondelinge behandeling zou worden beëindigd. Tot slot heeft de rechter aanleiding gezien om de mondelinge behandeling te staken, waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft ingediend.
5.6.
Gelet op het voorgaande zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking van de rechter daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en het UWV een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. Gisolf, voorzitter, mr. D.D.M. Hazeu en
mr. J.M. Jongkind, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.