Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.Inleiding
3.Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft in de hoofdzaak een beroep gedaan op de mogelijkheden die artikel 2 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) biedt tot het verkrijgen van rechtsherstel. Op de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 bleek echter dat de rechter dit artikel en andere bepalingen uit verschillende mensenrechtenverdragen niet wilde toepassen. Verzoeker kreeg het idee dat de rechter daar onderuit wilde.
Hierbij komt dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2025 verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om bepaalde in de hoofdzaak van belang zijnde zaken uit te leggen.
4.Het standpunt van de rechter
5.De beoordeling
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Dit is de zogenaamde objectieve toets.
Het gaat in deze zaak dus alleen om de objectieve toets.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking van de rechter daarom afwijzen.
6.Beslissing
mr. J.M. Jongkind, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.[concipiënt_initialen]