ECLI:NL:RBNHO:2025:4348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/15/361793 / JU RK 25-190
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar toegewezen. De moeder van [de minderjarige] heeft het ouderlijk gezag, maar de vader heeft [de minderjarige] niet erkend. De moeder heeft een verleden van verslaving en psychische problemen, wat heeft geleid tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder, de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk blijven voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de GI de regie toevertrouwd en benadrukt dat er verdere hulpverlening en ondersteuning moet komen voor zowel [de minderjarige] als de moeder en pleegouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/361793 / JU RK 25-190
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdamte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. G. Öntas, kantoorhoudende te Amsterdam,
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 27 januari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2025;
  • de brief van de GI van 7 februari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het bericht van de GI met als bijlage de adviesbrief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), binnengekomen bij de rechtbank op 19 maart 2025;
  • een brief van de pleegouders, ter zitting overgelegd.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de pleegouders;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.
De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De vader van [de minderjarige] heeft [de minderjarige] niet erkend.
2.2.
[de minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling daarna is verlengd en nu nog voortduurt tot 30 maart 2025.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] bij een pleeggezin, welke machtiging daarna is verlengd en nu nog voortduurt tot 30 maart 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft de verzoeken, met een beschrijving van de gebeurtenissen van de afgelopen jaren, als volgt toegelicht. [de minderjarige] wordt nog altijd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Tijdens de zwangerschap van [de minderjarige] is de moeder positief getest op drugs en moest de moeder vanwege een psychose worden opgenomen. De moeder was ernstig getraumatiseerd en kampte met een verslaving aan hard- en softdrugs. Daarnaast was de relatie van de moeder en de vader van [de minderjarige] problematisch, waarbij sprake was van huiselijk geweld en hevige conflicten. Na zijn geboorte is [de minderjarige] in een crisispleeggezin geplaatst. De moeder is meermaals (met een rechterlijke machtiging) opgenomen geweest vanwege haar psychische problematiek en terugvallen in drugsgebruik. Vanuit eigen beweging is de moeder vervolgens naar een afkickkliniek gegaan, volgde zij schema-, EMDR- en systeemtherapie en is zij op zoek gegaan naar een dagbesteding. Helaas was er soms nog sprake van een terugval in haar drugsgebruik. De vader van [de minderjarige] heeft in 2021 in detentie gezeten en is ook gedwongen opgenomen geweest bij InForsa. Hoewel de vader graag omgang wilde met [de minderjarige] , is dit niet van de grond gekomen omdat hij uit de kliniek is weggelopen en weer drugs gebruikte. Sindsdien heeft de vader ook niet meer gereageerd op de contactverzoeken van de GI.
3.3.
In de afgelopen jaren heeft de moeder veel positieve veranderingen teweeg kunnen brengen, waaronder dat zij al drie jaar geen middelen en antipsychotica medicatie meer gebruikt. Er zijn geen Veilig Thuis meldingen gedaan over terugvallen en de hulpverlening – die zicht houdt op de moeder – uit ook geen zorgen over de moeder. Dit neemt niet weg dat de moeder nog altijd last heeft van haar complexe trauma, waarvoor zij twee wekelijks in behandeling is bij een psycholoog. Het is positief dat de moeder een steunend netwerk heeft opgebouwd en dat zij open staat voor adviezen. In 2024 is het grootschalig perspectiefonderzoek van Levvel afgerond. Voor de situatie waarin de moeder en de pleegouders ver uit elkaar wonen is daarbij gekozen om [de minderjarige] bij de pleegouders te laten wonen, waarbij er wordt toegewerkt naar maximaal contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Vervolgens is Levvel Bemiddelt ingezet en in april 2024 is de moeder verhuisd naar [plaats] . Sinds de herfst van 2024 verblijft [de minderjarige] om het weekend en de helft van de vakanties bij de moeder. De moeder en de pleegouders verschillen nog wel van visie over het gedrag van [de minderjarige] rondom deze omgangsmomenten. Volgens de pleegouders is [de minderjarige] na terugkomst van de moeder vaak drie of vier dagen van slag. Zo slaapt hij slechter, is hij niet meer zindelijk, trekt hij zich terug en is hij huilerig. Volgens de moeder verloopt de omgang juist goed, zodat zij wenst dat onderzocht wordt of [de minderjarige] volledig bij haar kan wonen. In november 2024 is Levvel Bemiddelt afgerond en is er een ouderschapsplan ondertekend door de moeder en de pleegouders. De moeder en de pleegouders willen zich inzetten voor een goede samenwerking, maar hierin zijn zij nog zoekende. Binnen Levvel wordt op dit moment dan ook onderzocht hoe zij hierin kunnen worden ondersteund, waarbij er ook meer zicht en ondersteuning kan komen voor wat [de minderjarige] nodig heeft in de huidige situatie. Op verzoek van de moeder zoekt Levvel ook naar een tussenpersoon die kan bemiddelen tussen de moeder en de pleegouders.
3.4.
Gelet op het voorgaande verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Daarbij kan de GI het eindadvies van het perspectiefonderzoek van Levvel blijven uitvoeren in het belang van [de minderjarige] en is er ruimte voor verdere stabilisering en juridische borging van de omgangsregeling. De GI is van plan om het ondertekende ouderschapsplan te laten toetsen door een rechter, zodat er een omgangsbeschikking komt. Zodra deze beschikking er is, zal de GI overwegen om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te laten lopen/niet te verlengen.
3.5.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat de huidige doelen in het kader van de ondertoezichtstelling zijn: 1) het wordt duidelijk hoe de omgang tussen de pleegouders en [de minderjarige] en de moeder en [de minderjarige] er op de lange termijn gaat uitzien, 2) de pleegouders en de moeder zijn in staat om op een passende wijze met elkaar te communiceren over [de minderjarige] , om zo vorm te geven aan de nieuwe vorm van co-ouderschap, zoals geadviseerd door Levvel naar aanleiding van het perspectiefonderzoek en 3) het wordt duidelijk waar het onrustige gedrag van [de minderjarige] vandaan komt en de hulpverlening helpt de moeder/pleegouders/ [de minderjarige] met wat hierin nodig is. Het onderzoek naar het verschillende gedrag dat [de minderjarige] bij de moeder en bij de pleegouders vertoont helpt zowel [de minderjarige] als de moeder en de pleegouders om te begrijpen hoe zij daarmee om kunnen gaan. De toewijzing van de verzoeken is volgens de GI nodig, omdat de moeder een andere regeling wil dan zoals geadviseerd is door Levvel.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het niet eens met de verzoeken, omdat het gedwongen kader volgens de moeder niet nodig is. De situatie kan verbeteren binnen het vrijwillig kader en de gerechtelijke zittingen zorgen juist voor spanningen. De moeder staat al jarenlang open voor het accepteren van hulpverlening en zij heeft veel positieve stappen gezet. Het is voor de moeder van belang dat haar positie als moeder serieus genomen wordt en dat er onderzocht wordt of de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder kan zijn. De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder verloopt namelijk goed en [de minderjarige] moet de kans krijgen om zijn biologische band met de moeder te ontwikkelen. De moeder wil graag samenwerken met de pleegouders om te kijken naar de vraag wat een goede omgangsregeling en verblijfplaats is voor [de minderjarige] , maar deze samenwerking verloopt nog stroef. Binnen het vrijwillig kader kan daaraan gewerkt worden.
4.2.
De pleegouders zijn het eens met de verzoeken van de GI, omdat deze in het belang zijn van [de minderjarige] en aansluiten bij het zorgvuldig uitgevoerde perspectiefonderzoek van Levvel. De in het perspectiefbesluit geadviseerde uitbreiding van de omgangsregeling is direct uitgevoerd, maar deze uitbreiding heeft een grote impact op [de minderjarige] (net als toen [de minderjarige] als negen maanden oude baby bij de pleegouders werd geplaatst). Voor en na de omgangsmomenten laat [de minderjarige] angstig en verdrietig gedrag zien. Ook trekt hij zich terug, is hij daarna niet meer zindelijk en heeft hij verlatingsangst. De onzekerheid van de afgelopen jaren is van invloed op [de minderjarige] , de moeder, de zusjes en de pleegouders. Het is daarom van belang dat [de minderjarige] niet opnieuw geconfronteerd wordt met grote veranderingen. De pleegouders hopen dat [de minderjarige] zonder loyaliteitsproblemen of spanningen tussen beide gezinnen kan leven.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de stukken en de zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreigingen bestaan eruit dat [de minderjarige] direct na de geboorte uit huis is geplaatst, met name vanwege de verslavings- en psychische problematiek van de moeder. Ook was er sprake van huiselijk geweld en hevige conflicten binnen de relatie van de moeder en de biologische vader van [de minderjarige] . De biologische vader van [de minderjarige] is uiteindelijk uit beeld geraakt. De moeder heeft een verslavingsverleden en zij heeft een complex trauma, waarvoor zij nog onder behandeling is bij een psycholoog. Het is positief dat de moeder in de afgelopen jaren veel stappen heeft gezet, waarbij er weer sprake is van omgang tussen [de minderjarige] en de moeder. Ook is het positief dat [de minderjarige] zich goed hecht bij het pleeggezin. In maart 2024 heeft Levvel een grootschalig perspectiefonderzoek afgerond waarbij gezien de hechting en de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] bij de pleegouders ervoor is gekozen dat de zwaarte van de opvoeding bij de pleegouders ligt met het daarbij toewerken naar een maximaal contact met de moeder. In november 2024 is er een ouderschapsplan opgesteld tussen de moeder en de pleegouders. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] is uitgebreid tot een co-ouderschapsregeling. Dit neemt niet weg dat de moeder en de pleegouders nog verschillen ervaren over de invloed van de co-ouderschapsregeling op het welzijn en gedrag van [de minderjarige] . Er moet daarom onderzocht worden hoe [de minderjarige] op deze regeling reageert en welke hulpverlening mogelijk moet worden ingezet. Ter zitting is verder gebleken dat de moeder moeite heeft met het accepteren van de uitkomsten van het perspectiefonderzoek van Levvel.
5.2.
De kinderrechter complimenteert zowel de moeder als de pleegouders voor hun inzet voor een goede samenwerking. Hoewel de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval voldoende lijkt te worden geaccepteerd, is er nog sprake van een prille en kwetsbare situatie. Het is dan ook noodzakelijk dat de GI de regie blijft voeren en de nodige hulpverlening inzet en borgt. Daarbij is het van belang dat de GI in overleg met de moeder en de pleegouders onderzoekt wat het meest in het belang is van [de minderjarige] .
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Gelet op de aanwezige problematiek, in te zetten hulpverlening en gestelde of te stellen doelen, verlengt de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met één jaar.
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van zijn geestelijke toestand en onderzoek van zijn lichamelijke toestand (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.5.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] verblijft al sinds hij negen maanden oud is bij de pleegouders, waar hij zich veilig hecht en goed ontwikkelt. Op termijn acht de kinderrechter het van belang dat de GI de uitkomsten van het perspectiefonderzoek van Levvel ter toetsing zal voorleggen aan de rechtbank, omdat het in het belang is van [de minderjarige] dat er duidelijkheid komt over zijn woon- en opgroeiperspectief. In de tussentijd dient de rust en stabiliteit bij de pleegouders geborgd te blijven. Vanuit daar kan de huidige omgangsregeling worden uitgevoerd en kan worden gewerkt aan de onder overweging 3.5 genoemde doelen.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]tot 30 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een pleeggezin, te weten bij [pleegouder 1] en [pleegouder 2] (de pleegouders) tot 30 maart 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025 door mr. W.C. Oosterbroek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. F.G. van der Erve als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.