ECLI:NL:RBNHO:2025:4327

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
15.290311.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van bedreiging en vuurwapenbezit

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 september 2024 in Nieuw-Vennep, waar de verdachte samen met een medeverdachte een woning heeft bedreigd met een semi-automatisch vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de bedreiging door de medeverdachte naar de woning te rijden en hem te helpen bij de uitvoering van het delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het gebruik van een vuurwapen en de impact op het slachtoffer zwaar zijn meegewogen. De verdachte heeft geen eerdere vergelijkbare feiten gepleegd en er zijn positieve factoren in zijn leven, zoals een stabiele thuissituatie en een opleiding. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte zich moet houden aan verschillende voorwaarden tijdens de proeftijd, waaronder meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de medeverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.290311.24 (P)
Uitspraakdatum: 17 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 december 2024 en 3 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.K. van Ravenzwaaij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Nieuw-Vennep, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van een woning gelegen aan de [adres 2] te Nieuw-Vennep, waaronder [benadeelde], en/of familieleden van die [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (semi) (automatisch) vuurwapen in de richting van de woning lopen en/of het (semi) (automatisch) vuurwapen (meermalen) te richten op die woning en/of vervolgens (meermalen) de trekker van dat (semi) (automatisch) vuurwapen over te halen en/of (meermalen) dat vuurwapen door te laden;
1. subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 9 september 2024 te Nieuw-Vennep, in ieder geval in Nederland, de bewoners van een woning gelegen aan de [adres 2] te Nieuw-Vennep, waaronder [benadeelde], en/of familieleden van die [benadeelde], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (semi) (automatisch) vuurwapen in de richting van de woning lopen en/of het (semi) (automatisch) vuurwapen (meermalen) te richten op die woning en/of vervolgens (meermalen) de trekker van dat (semi)(automatisch) vuurwapen over te halen en/of (meermalen) dat vuurwapen door te laden, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 9 september 2024 te Nieuw-Vennep, in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door
- die [medeverdachte] met de auto in de nachtelijke uren naar (de omgeving van) de woning aan [adres 2] te Nieuw-Vennep te rijden en/of
- die [medeverdachte] in de directe omgeving van voornoemde woning op te wachten en/of
- na de schietpartij de vlucht voor die [medeverdachte] mogelijk te maken;
2.
hij op of omstreeks 9 september 2024 te Nieuw-Vennep, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Zastava, type M72 B1, kaliber 7,62 x 39mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
- munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten 6, patronen van het kaliber 7,62 x 39mm voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 primair en subsidiair (geen dubbel opzet)
De verdachte heeft enkel een auto geleend en zijn medeverdachte opgehaald en rondgereden. De verdachte wist niet dat zijn medeverdachte een wapen had meegebracht en ook niet van de plannen van zijn medeverdachte. De verdachte had dus geen (voorwaardelijk) opzet op de ten laste gelegde bedreiging of op het plegen van een ander strafbaar feit. Dat betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbel opzet (opzet op de bedreiging én op het medeplegen/medeplichtigheid), zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van zowel feit 1 primair als feit 1 subsidiair.
Feit 1 primair (geen medeplegen)
Subsidiair is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en het aandeel van de verdachte in de bedreiging is niet van dusdanig gewicht dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Hooguit kan de rol van de verdachte op medeplichtigheid duiden. De raadsvrouw stelt daarom dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, omdat geen sprake is van medeplegen.
Feit 2
De verdachte wist niet dat er een wapen in de auto lag en had geen beschikkingsmacht over het wapen. Aangezien er geen andere aanknopingspunten zijn om wetenschap van of beschikkingsmacht over het wapen aan te nemen, moet de verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.3.2
Bewijsmotivering feit 1 primair en subsidiair
Feiten en omstandigheden
Met betrekking tot de rol van de verdachte bij de ten laste gelegde bedreiging stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Na een melding van een mogelijke inbraak heeft de politie op 9 september 2024 omstreeks 05.00 uur een personenauto Fiat Punto (kleur zwart, vijfdeurs) gecontroleerd op de [adres 3] in Nieuw-Vennep. De verdachte was de bestuurder en medeverdachte [medeverdachte] de bijrijder. Na doorzoeking van de auto en het aantreffen van een groot (semi)automatisch wapen in de kofferbak, zijn beiden aangehouden. De politie heeft vastgesteld dat het gaat om een Zastava, type M72 B1, kaliber 7,62 x 39mm, een van origine militair vuurwapen, ontworpen en vormgegeven naar het model AK van het merk Kalashnikov, inclusief zes patronen.
Uit onderzoek naar de onder de verdachten aangetroffen mobiele telefoons is naar voren gekomen dat [medeverdachte], de medeverdachte, op 8 september 2024 heeft gevraagd of de verdachte een auto kon regelen en hem die avond op en neer kon rijden. Die nacht, op 9 september 2024 rond 01.00 uur, heeft de verdachte [medeverdachte] met de auto opgehaald. Vervolgens zijn zij naar de [adres 2] in Nieuw-Vennep gereden. Dit adres en de naam van het slachtoffer, [benadeelde], stonden in een notitie die om 02.04 uur was opgeslagen in een telefoon die bij [medeverdachte] is aangetroffen. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat zij in de periode van 03.09 uur tot en met 03.45 uur bij dit adres zijn geweest. De getuige [getuige], die de melding van een mogelijke inbraak had gedaan, heeft verklaard dat om ongeveer 04.30 uur een zwarte vijfdeurs personenauto (“ik denk Volkswagen Polo”) wordt geparkeerd bij de [adres 4] ter hoogte van nummer 1, dat een van de inzittenden uit beeld verdwijnt via de brandgang die, zo begrijpt de rechtbank, toegang geeft tot de [adres 5] en dat diezelfde persoon even later terug komt rennen naar de auto met een zwart, dun en lang voorwerp over zijn schouder, dat hij vervolgens in de kofferbak legt, waarna de auto wegrijdt.
Op beelden van de camera’s die aan de gevel van de woning van de aangever aan de [adres 2] waren bevestigd, is te zien dat een man om 04.32 uur een langwerpig, zwartkleurig voorwerp op de woning richt en meermaals handelingen verricht die ogen als het meermaals doorladen van een wapen. Het voorwerp op de beelden wordt door verbalisanten herkend als het later inbeslaggenomen wapen. Na ongeveer 40 seconden rent de persoon weer weg in de richting van waar hij vandaan kwam.
Getuige [getuige] heeft verder verklaard dat dezelfde auto tien minuten later is teruggekeerd en opnieuw in de [adres 4] is geparkeerd. De bestuurder stapt vervolgens uit en loopt richting het einde van de straat, waarna hij terugkeert en weer in de auto gaat zitten. Vervolgens stapt de bijrijder uit, opent de achterdeur, rommelt in de auto en loopt weer richting de [adres 5]. Nadat hij daarvan terugkeert, rommelt hij nog een keer in de auto en loopt hij wederom richting de [adres 5]. Op het door de getuige met haar telefoon gemaakte filmpje is te zien dat een persoon een langwerpig voorwerp van de achterbank pakt en daarmee wegrent. Nadat die persoon voor de tweede keer terugkomt, opent hij de kofferbak, legt daar iets met twee handen in en bedekt dat met een deken, waarna de kofferbak wordt gesloten en de auto met de twee personen wegrijdt.
De beide verdachten worden korte tijd later op de [adres 3] te Nieuw-Vennep aangehouden.
Op 10 september 2024 heeft [benadeelde] aangifte gedaan omdat zij de camerabeelden heeft gezien waarop is te zien dat een persoon een groot wapen op haar woning richt.
Tussenconclusie
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op 8 september 2024 hebben afgesproken om elkaar die nacht te treffen, waarbij de verdachte voor het vervoer moest zorgen. Omstreeks 01.00 uur heeft de verdachte [medeverdachte] opgehaald en samen zijn zij naar het adres [adres 2] in Nieuw-Vennep gereden. Op enig moment hebben zij zich in het bezit gesteld van het later aangetroffen wapen. In de [adres 5] hebben zij eerst een voorverkenning gedaan en vervolgens hebben zij de auto in de [adres 4] geparkeerd, waarna [medeverdachte] met het wapen naar de woning is gerend en heeft geprobeerd om de woning onder vuur te nemen. Na de eerste mislukte poging heeft [medeverdachte] het wapen op de achterbank gelegd en zijn ze weggereden. Tien minuten later heeft de verdachte de auto opnieuw geparkeerd in de [adres 4]. Daar is de verdachte enige tijd uit de auto geweest, waarna opnieuw [medeverdachte] richting de woning aan de [adres 5] is gegaan met het wapen. Nadat [medeverdachte] de tweede keer terugkeerde, heeft hij het wapen in de kofferbak gelegd en zijn ze samen weggereden en niet veel later door de politie aangehouden. In de kofferbak trof de politie het wapen.
Juridisch kader
Om tot een veroordeling voor medeplegen te kunnen komen, moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking tussen twee of meer personen, waarbij het opzet van de medepleger moet zijn gericht op zowel de samenwerking als zodanig als op het beoogde gronddelict, in dit geval de ten laste gelegde bedreiging met een (semi)automatisch wapen.
Beoordeling
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte op enig moment gedurende de nacht van 9 september 2024 geweten moet hebben van de aanwezigheid van het wapen en dat [medeverdachte] van plan was (daarmee) een strafbaar feit te plegen. Dit was in ieder geval vóór het moment dat [medeverdachte] rond 04.30 uur het (semi)automatische wapen van de achterbank van de auto pakte op de [adres 4] en hiermee richting de [adres 5] rende. De rechtbank acht het namelijk niet geloofwaardig dat de verdachte tot dat moment niet wist van de aanwezigheid van het wapen. De verdachte en [medeverdachte] zaten op dat moment immers al ruim drie uur samen in de auto terwijl op de achterbank een groot militair wapen lag. Dat kan hem redelijkerwijs niet zijn ontgaan. Dat het ging om een strafbaar feit richting de bewoners van [adres 2] kan de verdachte evenmin zijn ontgaan. De verdachte is immers eerst samen met [medeverdachte] naar dat adres gereden en vervolgens zijn zij gedurende een half uur herhaaldelijk bij de woning aan de [adres 2] geweest voordat zij naar de [adres 4] zijn gereden en [medeverdachte] is uitgestapt en met het wapen richting de [adres 5] is gerend. Vervolgens is de verdachte nog samen met [medeverdachte] teruggekeerd op de [adres 4] zodat [medeverdachte] opnieuw met het wapen naar de woning kon gaan. De verdachte heeft op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het strafbare feit – minimaal – zou bestaan uit de ten laste gelegde bedreiging van de bewoners van de [adres 2]. Al deze feiten samen maken dat de rechtbank geen andere conclusie kan trekken dan dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking heeft gehandeld met de medeverdachte en dat hij dus, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, voorwaardelijk opzet heeft gehad op de ten laste gelegde bedreiging. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens dat de verdachte geen duidelijkheid heeft willen geven over wat hij die nacht met de medeverdachte in Nieuw-Vennep deed en hoe hij in het bezit is gekomen van de auto.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Juridisch kader
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen.
Beoordeling
Zoals hierboven onder 3.3.2 uiteengezet, concludeert de rechtbank dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen in de auto. Hetzelfde geldt voor de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de daarin aangetroffen munitie. Aangezien de verdachte de bestuurder was van de auto en in het licht van de overige in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden, acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte, samen met zijn medeverdachte, beschikkingsmacht had over het wapen en de munitie. Dat betekent dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het medeplegen van wapen- en munitiebezit zoals ten laste gelegd onder feit 2.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 september 2024 te Nieuw-Vennep, tezamen en in vereniging met een ander, de bewoners van een woning gelegen aan de [adres 2] te Nieuw-Vennep, waaronder [benadeelde], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (semi)automatisch vuurwapen in de richting van de woning lopen en het vuurwapen meermalen te richten op die woning en vervolgens meermalen de trekker van dat vuurwapen over te halen;
2.
hij op 9 september 2024 te Nieuw-Vennep, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
- een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Zastava, type M72 BI, kaliber 7,62 x 39mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en
- munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten 6 patronen van het kaliber 7,62 x 39mm voorhanden heeft gehad.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft zij gevorderd aan het voorwaardelijke deel een proeftijd van twee jaar te verbinden met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, bij bewezenverklaring, in het kader van de strafoplegging rekening te houden met de eendaadse samenloop, respectievelijk voortgezette handelingen van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft verder verzocht in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan in totaal elf maanden onvoorwaardelijk, zodat de verdachte vanaf 1 augustus 2025 met zijn studie kan beginnen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en ook de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte geprobeerd om met een zwaar (semi)automatisch vuurwapen de woning van de aangeefster te beschieten. De verdachte mag van geluk spreken dat het is gebleven bij een poging. Als het zijn medeverdachte namelijk wel was gelukt het wapen af te vuren, dan waren de gevolgen mogelijk nog veel groter geweest en had hij zich wellicht voor een (poging tot een) levensdelict moeten verantwoorden. Dit blijkt alleen al uit de constatering van de wapendeskundigen dat in het wapen munitie is aangetroffen die geschikt is om door meerdere harde lagen te penetreren. Hierdoor was er een groot risico op ernstig of dodelijk letsel als het was gelukt om te schieten, mede gelet op het feit dat de aangeefster die nacht gewoon thuis was. De verdachte rekent het de verdachte zwaar aan dat hij samen met zijn medeverdachte deze risico’s op de koop toe heeft genomen en dat hij op deze wijze de bewoners op zeer intimiderende wijze heeft bedreigd.
De bedreiging heeft grote gevolgen gehad voor het slachtoffer, die de volgende morgen op de camerabeelden heeft kunnen zien dat een persoon met een militair wapen voor haar woning stond en meerdere keren heeft geprobeerd om daarmee te schieten. Dit alles terwijl zij op dat moment nietsvermoedend in de woning lag te slapen. Deze handelingen zijn door de aangeefster als bedreigend ervaren en hebben bij haar geleid tot gevoelens van onveiligheid en angst. Bovendien versterken dergelijke misdrijven ook meer in het algemeen de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onzekerheid. Zeker in een tijd waarin dergelijke misdrijven steeds vaker voorkomen en in ernst toenemen.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van het (semi)automatisch vuurwapen dat als militair wapen is bestemd en van de daarin gevonden scherpe munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het hiervoor beschreven beloop van de feitelijkheden, geen sprake van eendaadse samenloop dan wel een voortgezette handeling.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad van 12 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder vergelijkbare feiten heeft gepleegd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 25 maart 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte zijn leven voorafgaand aan de preventieve hechtenis goed op orde had. Er was sprake van een stabiele thuissituatie, hij was net gestart met de Hbo-opleiding Elektrotechniek en hij had een bijbaan. Daarnaast is er geen sprake van schulden dan wel psychische problematiek.
De reclassering acht het zorgelijk dat de heer [verdachte] verdacht wordt van onderhavige ernstige delicten, gelet op de overwegend positieve factoren in zijn leven. Een negatief dan wel crimineel sociaal netwerk lijkt hierop van invloed te zijn geweest. De verdachte geeft aan na de huidige detentie afscheid te gaan nemen van bepaalde personen. De reclassering vindt het positief dat hij hiermee enigszins zelfinzicht lijkt te vertonen. Ook streeft de verdachte positieve doelen na, daar hij zich wil focussen op het herstarten van zijn Hbo-opleiding en werk.
De reclassering adviseert het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
• Contactverbod
• Locatieverbod (met elektronische monitoring)
• Locatiegebod (met elektronische monitoring)
• Dagbesteding
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven zijn medewerking aan de bijzondere voorwaarden te zullen verlenen.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en opgelegde straffen in vergelijkbare zaken, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank komt ten aanzien van de op te leggen straf echter tot een andere weging dan de officier van justitie. Weliswaar acht de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van bedreiging, maar de rechtbank houdt er ook rekening mee dat de verdachte niet degene is geweest die het wapen op de woning heeft gericht. De verdachte heeft een kleinere rol gespeeld dan zijn medeverdachte.
Alles bij elkaar genomen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank het nodig dat aan het voorwaardelijk deel van de straf worden verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het geadviseerde locatieverbod.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven kleding en schoudertasje, vermeld onder de nummers 6 tot en met 21 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en onder 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd en zich hierna blijft melden op afspraken, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zal meewerken aan toeleiding naar een begeleide woonplek, beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering indien dit tijdens het begeleidingstraject bij de reclassering geïndiceerd blijkt;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt zijn medeverdachte [medeverdachte], geboren op [geboortedatum 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
  • gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding.
De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [adres 1]. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle en passende dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Gelast de teruggave aan de veroordeelde van de onder hem inbeslaggenomen kleding en schoudertasje, vermeld onder de nummers 6 tot en met 21 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 april 2025.