ECLI:NL:RBNHO:2025:4326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/15/362925 / KG ZA 25-131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van een woning in het kader van een nalatenschap met betrekking tot gebruiksvergoeding en rekening en verantwoording

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen erfgenamen van een overleden moeder. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], willen de woning die tot de nalatenschap behoort verkopen, maar de gedaagde, die momenteel in de woning woont, weigert mee te werken aan de verkoop. De eisers vorderen dat de gedaagde hen helpt bij de verkoop en dat zij een gebruiksvergoeding betaalt voor het gebruik van de woning. De gedaagde voert aan dat zij een vordering op de nalatenschap heeft vanwege verleende zorg aan de erflaatster en dat zij de woning toebedeeld wil krijgen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is voltooid en dat eerst de schulden van de nalatenschap vastgesteld moeten worden. De gedaagde hoeft geen gebruiksvergoeding te betalen, omdat zij de woonlasten voldoet. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, omdat het kort geding zich niet leent voor de beoordeling van de vorderingen van de gedaagde op de nalatenschap. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/362925 / KG ZA 25-131
Vonnis in kort geding van 17 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2],
eisers,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 3],
gedaagde,
advocaat mr. P.R. Starink te Beverwijk.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Partijen zijn erfgenamen in de nalatenschap van hun moeder. Tot de nalatenschap behoort een woning, waar [gedaagde] momenteel in woont. [eiser 1] en [eiser 2] willen de woning verkopen en stellen dat [gedaagde] moet meewerken aan de verkoop van de woning. Daarnaast willen zij dat [gedaagde] een gebruiksvergoeding betaalt en menen zij dat [gedaagde] op basis van een volmacht rekening en verantwoording moet afleggen. [gedaagde] voert verweer en stelt dat zij nog een vordering op de nalatenschap heeft uit hoofde van een zorgovereenkomst. Zij wil de woning toebedeeld krijgen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is voltooid. Eerst moeten de schulden van de nalatenschap vastgesteld worden en dient beoordeeld te worden of [gedaagde] nog een vordering op de nalatenschap heeft. Omdat [gedaagde] de woonlasten voldoet hoeft zij geen gebruiksvergoeding te betalen. Verder heeft [gedaagde] voldoende uitvoering gegeven aan haar verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. De vorderingen worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 17
  • de aanvullende producties 18 t/m 21 van [eiser 1] en [eiser 2]
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 15
- de aanvullende producties 16 en 17 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 3 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de pleitnota van mr. Kanning namens [eiser 1] en [eiser 2]
- de pleitaantekeningen van mr. Starink namens [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser 1] en [eiser 2], bijgestaan door mr. Kanning voornoemd
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Starink voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van [erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Vanaf november 2020 heeft Home Instead Thuisservice Kennemerland zorg aan huis verleend aan erflaatster. Ook [gedaagde] verleende zorg aan erflaatster.
2.3.
In mei 2021 is erflaatster in het ziekenhuis opgenomen vanwege een ernstige bacteriële infectie. De artsen dachten dat erflaatster niet lang meer te leven zou hebben en hebben zich, daarmee gehoor gevend aan de wil van erflaatster, ervoor ingezet dat erflaatster de laatste fase van haar leven thuis zou kunnen doorbrengen in plaats van in een verzorgingstehuis. [gedaagde] heeft het leeuwendeel van de zorg voor haar rekening genomen.
2.4.
Op 13 mei 2022 heeft erflaatster een algemene notariële volmacht verstrekt aan [gedaagde]. In de volmacht staat een verplichting opgenomen voor de gevolmachtigde tot het afleggen van rekening en verantwoording aan erflaatster of haar erfgenamen.
2.5.
In een e-mail van diezelfde dag heeft [gedaagde] aan [eiser 1] en [eiser 2] laten weten dat zij op basis van de volmacht de wettelijke vertegenwoordiger van erflaatster was. In die e-mail heeft [gedaagde] ook laten weten de hypotheek op het huis van erflaatster te zullen verhogen van € 100.000,- naar € 150.000,- zodat erflaatster haar zorgkosten kon financieren, omdat het de wens van erflaatster was om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen.
2.6.
Op 31 mei 2023 zijn erflaatster en [gedaagde] een zorgovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 voor onbepaalde tijd overeengekomen. De werkzaamheden bestaan uit persoonlijke begeleiding en verzorging zowel overdag als gedurende de nacht. De vergoeding bedraagt € 25,00 per uur. Overeengekomen is dat deze na het overlijden van erflaatster uit de nalatenschap wordt uitbetaald.
In de zorgovereenkomst zijn de zorguren van [gedaagde] vastgesteld op 588 uur in 2020, 998 uur in 2021 en 3.084 uur voor 2022. De uren in 2023 werden bijgehouden in de agenda.
2.7.
In 2023 is de hypotheek op de woning vanwege de zorgkosten van erflaatster nogmaals verhoogd met € 75.000,-.
2.8.
Omdat de zorgbehoefte van erflaatster toenam, is [gedaagde] op enig moment in 2024 ingetrokken in de woning van erflaatster.
2.9.
Erflaatster is op 11 september 2024 overleden.
2.10.
Erflaatster heeft niet over haar nalatenschap beschikt. Partijen zijn de enig erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.11.
Tot de nalatenschap behoort onder meer de woning aan de [adres] in [plaats 4]. Op de woning rust een hypothecaire geldlening met een restschuld van € 233.603,95 per 1 maart 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen samengevat - [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning, indien nodig met inschakeling van een deurwaarder, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Daarnaast [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en de levering van de woning, door daartoe opdracht te geven aan een makelaar, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag en onder de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de vereiste toestemming indien [gedaagde] dit weigert. Verder vorderen [eiser 1] en [eiser 2] een gebruiksvergoeding voor de woning van [gedaagde] van € 1.000,- per maand. Tot slot vorderen [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van kopieën van diverse (financiële) stukken.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat [gedaagde] de woning toebedeeld wil krijgen op basis van een niet concreet onderbouwde vordering van haar op de nalatenschap, maar dat zij niet de financiële middelen heeft om de hypotheek te financieren of [eiser 1] en [eiser 2] uit te kopen voor hun erfdeel. [eiser 1] en [eiser 2] willen niet in een onverdeeldheid met [gedaagde] blijven, maar [gedaagde] is niet bereid om de woning vrijwillig te verlaten en mee te werken aan verkoop van de woning.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Al aangenomen dat [eiser 1] en [eiser 2] bij de vorderingen het vereiste spoedeisend belang hebben, zijn deze niet toewijsbaar. Dat wordt als volgt toegelicht.
Vereffening en verdeling van de nalatenschap
4.2.
De nalatenschap van erflaatster is door [eiser 1] en [eiser 2] beneficiair aanvaard. Het gevolg hiervan is dat de nalatenschap dient te worden vereffend op de wijze zoals voorgeschreven in titel 6, afdeling 3, van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voordat tot verdeling kan worden overgegaan. Tijdens de vereffeningsfase geldt artikel 4:198 BW. Dat artikel bepaalt dat de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uitoefenen, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Zo zijn zij in beginsel tezamen bevoegd de goederen van de nalatenschap te gelde te maken, indien dit voor de voldoening van schulden van de nalatenschap nodig is.
4.3.
[gedaagde] stelt een vordering op de nalatenschap te hebben uit hoofde van de zorgovereenkomst, dan wel op grond van artikel 4:36 BW, wegens de door haar verleende zorg aan erflaatster in de periode van 2020 tot aan haar overlijden. [eiser 1] en [eiser 2] erkennen dat [gedaagde] jarenlang zorg aan erflaatster heeft verleend, maar betwisten op verschillende gronden dat [gedaagde] aanspraak kan maken op een vergoeding wegens die verleende zorg.
4.4.
In de vereffeningsfase dienen eerst de schulden van de nalatenschap te worden vastgesteld. Eerst moet dus de vraag beantwoord worden of [gedaagde] nog een vordering heeft op de nalatenschap. In dat kader zal bewijslevering moeten plaatsvinden. Dit kort geding leent zich daar niet voor. Nadat de vereffeningsfase is voltooid en vaststaat of [gedaagde] nog een vordering op de nalatenschap heeft, en zo ja, wat de omvang van die vordering is, kan bezien worden of [gedaagde] in staat is om de woning toebedeeld te krijgen of dat de woning aan een derde moet worden verkocht. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de vordering van [gedaagde] op de nalatenschap zodanig omvangrijk is dat zij toedeling van de woning zal kunnen financieren. Verder hebben [eiser 1] en [eiser 2] niets gesteld waaruit moet worden afgeleid dat zij liquiditeit die voor hen vrij zal komen bij verkoop van de woning op dit moment dringend nodig hebben. De vorderingen tot ontruiming en het verlenen van medewerking aan verkoop van de woning zullen daarom worden afgewezen.
4.5.
Overigens kan uit de stellingen van [eiser 1] en [eiser 2] ook niet worden afgeleid dat het gebruik van de woning door [gedaagde] niet te verenigen is met het recht op gebruik van [eiser 1] en [eiser 2]. Uit artikel 3:169 BW, dat gedurende de vereffening van toepassing blijft, volgt dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten is te verenigen. Vast staat dat [gedaagde] de vaste lasten van de woning voldoet en heeft toegezegd deze te zullen blijven voldoen, zodat deze kosten niet ten laste van de nalatenschap worden gebracht. Bovendien is leegstand van de woning gedurende de vereffening van de nalatenschap niet wenselijk.
Gebruiksvergoeding
4.6.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand. Deze vordering is niet nader onderbouwd. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] heeft aangeboden om de woonlasten te betalen, deze ook al heeft betaald en zij dat aanbod handhaaft, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om een gebruiksvergoeding toe te kennen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Rekening en verantwoording
4.7.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat [gedaagde] op grond van de volmacht verplicht is om rekening en verantwoording af te leggen aan erflaatster en de erfgenamen van erflaatster en zij dit tot op heden nog niet heeft gedaan. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft [gedaagde] voldoende uitvoering aan haar verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording.
Uit de overgelegde e-mail correspondentie van de afgelopen jaren volgt dat [gedaagde] [eiser 1] en [eiser 2] op de hoogte hield van de financiële situatie (zoals het ophogen van de hypotheek). Daarnaast heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat [eiser 1] en [eiser 2] de bankafschriften van ING hebben ontvangen, alsmede een toelichting op de zorgovereenkomst. Verder heeft [gedaagde] aangegeven druk doende te zijn met afronding van de financiële rekening en verantwoording in het kader van de volmacht. [eiser 1] en [eiser 2] lijken er overigens geen oog voor te hebben dat [gedaagde] die rekening en verantwoording tot aan het overlijden van erflaatster aan erflaatster zelf diende af te leggen. Zij zullen hun aanspraken vooral geldend moeten maken in de context van een discussie over de omvang van de vordering die [gedaagde] op de nalatenschap stelt te hebben. Het is aan [gedaagde] om die te onderbouwen op een wijze en met een grondigheid die met de aard van de rechtsverhouding in overeenstemming is. Iets meer begrip voor die context van de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] en een meer hoffelijke benadering van het probleem, ook door hun advocaat, zou bij de afwikkeling van de nalatenschap goede diensten kunnen bewijzen.
4.9.
Op grond van het voorgaande zal de vordering worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 17 april 2025. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589