ECLI:NL:RBNHO:2025:43

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
344662
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de afgeleide formule Maaltijd Thuis en het instemmingsrecht van franchisenemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Albert Heijn Franchisenemers en Albert Heijn Franchising B.V. over de afgeleide formule Maaltijd Thuis. De rechtbank oordeelt dat Maaltijd Thuis kwalificeert als een afgeleide formule in de zin van artikel 7:911 lid 2 BW, wat betekent dat AHF voorafgaande instemming van de franchisenemers moet vragen voordat zij deze formule kan exploiteren. De rechtbank stelt vast dat er geen overeenstemming is bereikt over een drempelwaarde voor omzetderving, wat het instemmingsrecht van de franchisenemers activeert. De rechtbank oordeelt verder dat het instemmingsrecht niet in strijd is met Europees mededingingsrecht of de Dienstenrichtlijn. In reconventie verklaart de rechtbank dat de Vereniging zich niet als goed franchisenemer heeft gedragen door de onderhandelingen over een drempelwaarde te koppelen aan andere afspraken, en wijst de vordering van AHF om de Vereniging te veroordelen tot het overeenkomen van een drempelwaarde af, omdat de Vereniging eerst een inspanningsverplichting heeft om met AHF te onderhandelen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/344662 / HA ZA 23-555
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van

1.VERENIGING VAN ALBERT HEIJN FRANCHISENEMERS,

te Woerden,
hierna te noemen: de Vereniging,
2.
[eiser 2 ] B.V.,
te [plaats 1],
hierna te noemen: [eiser 2 ],
3.
[eiser 3] B.V.,
te [plaats 2],
hierna te noemen: [eiser 3],
4.
[eiser 4] B.V.,
te [plaats 3], gemeente [gemeente],
hierna te noemen: [plaats 3],
eisende partijen in conventie,
de Vereniging is ook verwerende partij in reconventie,
hierna samen te noemen: de Vereniging c.s.,
advocaten: mr. J. Sterk, mr. M. Munnik en mr. M.C. Franken-Schoemaker,
tegen
ALBERT HEIJN FRANCHISING B.V.,
te Zaandam, gemeente Zaanstad,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: AHF,
advocaten: mr. A.M.A. Canta, mr. N.E. Kuijer en mr. E. Oude Elferink.
De zaak in het kort
AHF heeft het concept Maaltijd Thuis geïntroduceerd. Dit is een bezorgservice voor kant-en-klaarmaaltijden. In dit geschil tussen enkele franchisenemers van Albert Heijn en de Vereniging als belangenbehartiger van de franchisenemers van Albert Heijn enerzijds en AHF als franchisegever anderzijds speelt een aantal vragen rond de regeling voor een afgeleide formule uit de Wet franchise.
Ook speelt de vraag of de Vereniging zich als goed franchisenemer in de zin van artikel 7:912 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gedragen.
De rechtbank oordeelt in conventie dat Maaltijd Thuis een afgeleide formule is als bedoeld in artikel 7:911 lid 2 BW. De rechtbank is verder van oordeel dat AHF op grond van artikel 7:921 lid 1 BW voorafgaand aan het doen exploiteren van Maaltijd Thuis instemming aan de franchisenemers had moeten vragen. Partijen hebben namelijk geen overeenstemming bereikt over een drempelwaarde van de omzetderving voor de franchisenemers die geldt voor het instemmingsrecht. Dat betekent dat voorafgaande instemming steeds is vereist indien redelijkerwijs te voorzien is dat er in ieder geval enige omzetderving voor de franchisenemers zal zijn, ongeacht de omvang daarvan. Ten slotte is de rechtbank in conventie van oordeel dat het instemmingsrecht van artikel 7:921 BW in deze zaak niet strijdig is met Europees mededingingsrecht en ook niet buiten toepassing kan worden gelaten wegens strijd met de Dienstenrichtlijn.
De rechtbank verklaart in reconventie voor recht dat de Vereniging zich niet gedraagt als goed franchisenemer. Dit omdat zij, nadat AHF haar (opnieuw) een voorstel had gedaan om een drempelwaarde af te spreken alleen een afspraak wilde maken over een drempelwaarde als partijen ook afspraken zouden maken over AH Online. De rechtbank wijst de vordering van AHF om de Vereniging te veroordelen om (alsnog) een redelijke drempelwaarde overeen te komen af, omdat de Vereniging nu eerst een inspanningsverplichting heeft om met AHF te gaan onderhandelen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken,
- de akte overlegging producties van 21 oktober 2024 met producties 27 tot en met 31 van AHF,
- de akte overlegging producties van 21 oktober 2024 met producties A tot en met J van de Vereniging c.s.,
- productie K van de Vereniging c.s.,
- de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024, waarbij door partijen gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AHF heeft van Albert Heijn B.V. de Albert Heijn-winkelformule voor Nederland in licentie verkregen en vervolgens in franchise uitgegeven aan circa 200 franchisenemers. [eiser 2 ], [eiser 3] en [plaats 3] exploiteren als franchisenemers Albert Heijn-supermarkten.
2.2.
De franchisenemers hebben zich verenigd in de Vereniging. Statutair doel van Vereniging is de behartiging van de belangen van de franchisenemers in hun relatie tot AHF. In artikel 1.2 lid 2 van de statuten van de Vereniging staat dat de Vereniging dit doel onder meer tracht te bereiken door:

a. overleg te voeren met de Franchisegever (AHF, rechtbank)
(…)
c. bindende afspraken aan te gaan met Franchisegever waaraan de Leden, als Franchisenemers, zowel via de vereniging als direct via de Franchiseovereenkomsten gebonden zullen zijn (overeenkomstig en onder de voorwaarden zoals in de statuten bepaald);
(…)
f. het voeren van rechtsgedingen (…).
In artikel 3.4 van de statuten van de Vereniging staat onder meer dat de Vereniging door middel van schriftelijke overeenkomsten met AHF ten behoeve van de leden rechten kan bedingen en te hunnen lasten verplichtingen kan aangaan als bedoeld in artikel 2:46 BW en dat de leden daaraan dan zijn gebonden na voorafgaand verkregen goedkeuring van de algemene vergadering.
2.3.
AHF heeft zich bereid verklaard binnen de overlegstructuur met de Vereniging te komen tot bindende afspraken tussen de Vereniging en AHF. Op 23 november 2005 hebben AHF en de Vereniging een convenant gesloten. In dat convenant hebben partijen afspraken gemaakt over hun samenwerking. In 2022 hebben zij een overlegprotocol vastgesteld. Daarin hebben partijen nadere afspraken gemaakt over een overlegstructuur.
2.4.
AHF heeft met de franchisenemers franchiseovereenkomsten gesloten. In artikel 27 van die overeenkomsten (met de titel “Exclusiviteit”) is bepaald dat AHF zich verbindt geen additionele filialen te zullen vestigen in het gebied van de supermarkt van de franchisenemer. In artikel 17 van de franchiseovereenkomsten is bepaald dat de franchisenemer verklaart gebonden te zijn aan de bindende afspraken tussen de Vereniging en AHF, ook als de franchisenemer geen lid is van de Vereniging.
2.5.
Op 1 januari 2021 is de Wet franchise in werking getreden. Voorafgaand daaraan zijn de Vereniging en AHF in overleg getreden over de implementatie van die wet door middel van het sluiten van een addendum op de franchiseovereenkomsten (hierna: het addendum). In de eerste week van november 2020 heeft AHF een eerste concept van het addendum aan de Vereniging gestuurd. Het ging daarbij onder meer over de hoogte van de drempelwaarde voor verwachte omzetderving die zou gelden voor het instemmingsrecht van de franchisenemers bij een voornemen van AHF om een wijziging in de franchiseformule door te voeren of een afgeleide formule te doen exploiteren, zoals bedoeld in artikel 7:921 lid 1 aanhef sub d BW. (De rechtbank zal deze drempelwaarden hierna ook aanduiden als ‘drempelwaarde wijziging franchiseformule’ respectievelijk ‘drempelwaarde afgeleide formule’.) De Vereniging heeft daar op 5 november 2020 op gereageerd. Zij heeft gesteld dat het onmogelijk is om drempels af te spreken zonder te weten voor welke afgeleide formules die gelden. Dat zou volgens de Vereniging geparkeerd en besproken moeten worden met de commissie die hiervoor is samengesteld.
2.6.
Op 1 december 2020 heeft AHF voorgesteld de drempelwaarde wijziging franchiseformule en de drempelwaarde afgeleide formule vast te stellen op 10% in het eerste exploitatiejaar. Op 24 december 2020 heeft AHF een drempelwaarde van 7,5% in het eerste exploitatiejaar voorgesteld. De Vereniging heeft de voorstellen afgewezen en aangevoerd dat de gesprekken daarover op basis van de afspraken over de overlegstructuur in andere gremia moeten plaatsvinden, waarin partijen met elkaar spreken over de al langer lopende discussie over concurrentie van afgeleide formules, zoals van e-commerce (AH Online).
2.7.
Nadat partijen verschillende conceptversies van het addendum hebben gewisseld, is uiteindelijk op 13 april 2021 overeenstemming bereikt over de tekst van het addendum. In artikel 1.3 van het addendum is bepaald dat partijen over de drempelwaarde wijziging franchiseformule en de drempelwaarde afgeleide formule “
geen overeenstemming[hebben]
weten te bereiken en[dat]
het wettelijke instemmingsrecht[geldt]. Verder staat in artikel 1.3 van het addendum onder meer:
Partijen voeren separaat overleg over online-samenwerking”.
2.8.
Op 1 juni 2022 heeft AHF haar plannen voor het concept Maaltijd Thuis aan de Vereniging gepresenteerd. Dit concept houdt in dat AHF een samenwerking aangaat met Food Connect Maaltijdservice B.V. (hierna: Food Connect), voor een maaltijd-bezorgservice onder de naam Maaltijd Thuis en met gebruik van het beeldmerk van Albert Heijn. De Vereniging heeft aan AHF de vraag gesteld of sprake is van een afgeleide formule (in de zin van artikel 7:911 lid 2 sub b BW), waarvoor de instemming van de franchisenemers vereist is. AHF heeft zich in de gevoerde correspondentie steeds op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een afgeleide formule. Op 12 oktober 2022 en 17 november 2022 hebben hierover gesprekken plaatsgevonden.
2.9.
Van januari 2023 tot mei 2023 hebben de Verenging en AHF gecorrespondeerd over de aanpassing van het overlegprotocol. Daarbij heeft AHF ook (de beperkingen van) het instemmingsrecht van de franchisenemers en de drempelwaarde afgeleide formule op de agenda gezet. Partijen hebben niet inhoudelijk over dat onderwerp gesproken, omdat de Vereniging de discussie daarover nog niet wenste te voeren.
2.10.
Op 30 mei 2023 heeft AHF aan de Vereniging een presentatie gegeven over Maaltijd Thuis. Op 5 en 6 juni 2023 en 4 juli 2023 is geprobeerd daarover werkafspraken te maken tussen de Vereniging en AHF. In deze overleggen heeft AHF zich (onder meer) op het standpunt gesteld dat de franchisenemers alleen een instemmingsrecht hebben als de afgeleide formule een financiële impact voor de franchisenemers heeft, terwijl de Vereniging heeft gesteld dat dit in strijd is met de Wet franchise en het addendum. Op 17 juli 2023 is gebleken dat het maken van werkafspraken over Maaltijd Thuis daarom niet is gelukt.
2.11.
Op 23 november 2023 heeft AHF haar voorstel voor een drempelwaarde afgeleide formule van 7,5% opnieuw aan de Vereniging voorgelegd. De Vereniging heeft op 23 januari 2024 daarop weer afwijzend gereageerd en verzocht om onderhandelingen over een drempelwaarde afgeleide formule op basis van de bestaande overlegstructuur en afspraken binnen de gremia te voeren die daar volgens haar specifiek voor zijn ingericht.
2.12.
Op 23 september 2024 heeft tussen (de advocaten van) partijen overleg plaatsgevonden over de drempelwaarde afgeleide formule. De Vereniging heeft ter zitting aangegeven dat een werkgroep op dit moment een tegenvoorstel voorbereidt, maar dat zij in beginsel nog steeds eerst afspraken over AH-Online wil maken en pas daarna over de drempelwaarde afgeleide formule wil spreken.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De Vereniging c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het concept Maaltijd Thuis kwalificeert als een afgeleide formule als bedoeld in artikel 7:911 lid 2 sub b BW;
voor recht verklaart dat AHF voor de invoering van het concept Maaltijd Thuis op grond van het addendum Wet franchise en/of op grond van artikel 7:921 BW instemming dient te vragen aan de Vereniging c.s., althans aan de Vereniging, althans aan de franchisenemers van Albert Heijn;
een en ander met veroordeling van AHF in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
De Vereniging heeft – samengevat – aan haar vordering onder (1) ten grondslag gelegd dat Maaltijd Thuis een afgeleide formule is als bedoeld in artikel 7:911 lid 2 sub b BW, omdat het gaat om grotendeels soortgelijke producten (kant-en-klaarmaaltijden) waarop de franchiseformule ziet, met voor het publiek kenbare, onderscheidende kenmerken zoals de handelsnaam ‘Albert Heijn’ en het logo dat associeert met de Albert Heijn-(franchise)formule.
Aan haar vordering onder (2) heeft de Vereniging – samengevat – ten grondslag gelegd dat AHF op grond van artikel 7:921 lid 2 BW instemming moet vragen aan de franchisenemers voor het (doen) exploiteren van de afgeleide formule ‘Maaltijd Thuis’, omdat partijen in het addendum geen drempelwaarde zijn overeengekomen voor de te verwachten omzetderving als gevolg van de afgeleide formule.
3.3.
AHF voert gemotiveerd verweer. AHF concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 2 ], [eiser 3] en [plaats 3] en niet-ontvankelijkheid van de Vereniging, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Vereniging in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente. AHF voert onder meer aan dat Maaltijd Thuis geen afgeleide formule is en dat als dat wel zo zou zijn, het instemmingsrecht voor de franchisenemers niet geldt omdat van de afgeleide formule in redelijkheid geen financiële impact is te verwachten. Volgens AHF is het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook onaanvaardbaar als de Vereniging een beroep zou kunnen doen op het ontbreken van een drempelwaarde afgeleide formule. Ten slotte voert AHF aan dat het instemmingsrecht strijdig is met het (Europese) mededingingsrecht en/of de Dienstenrichtlijn [1] en daarom buiten toepassing moet worden gelaten.
3.4.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader in.
in reconventie
3.5.
AHF vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de Vereniging zich met betrekking tot het vaststellen van een drempelwaarde voor omzetderving ten gevolge van een afgeleide formule niet heeft gedragen, althans zich niet gedraagt, als goed franchisenemer in de zin van artikel 7:912 BW;
de Vereniging veroordeelt om als goed franchisenemer binnen drie maanden na de datum van het te wijzen vonnis een redelijke drempelwaarde voor omzetderving ten aanzien van een voorgenomen invoering van een afgeleide formule en wijziging van de formule overeen te komen met AHF,
en bepaalt dat indien partijen binnen die periode geen overeenstemming hebben bereikt, deze binnen zes maanden na de datum van dit vonnis bindend zal worden vastgesteld door drie deskundigen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom,
met veroordeling van de Vereniging in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.6.
AHF heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de Vereniging als gesprekspartner van begin af aan het overleg over de drempelwaarde afgeleide formule heeft geblokkeerd door deze te koppelen aan te maken afspraken over AH-Online. Door te weigeren te onderhandelen handelt de Vereniging volgens AHF in strijd met haar verplichting om zich op te stellen als goed franchisenemer. Zij dient niet alleen haar eigen belang voorop te stellen, maar zich ook te richten op de belangen van de franchiseketen in het algemeen, waaronder innovatie, het bijhouden van trends en uniformiteit. AHF wijst erop dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de franchisenemers zich niet onredelijk kunnen verzetten tegen iedere drempelbepaling en dat zij zich in het overleg met de franchisegever zullen moeten gedragen als goed franchisenemer, zoals bedoeld in artikel 7:912 BW.
3.7.
De Vereniging concludeert tot niet-ontvankelijkheid van AHF, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van AHF, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van AHF in de werkelijke kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente. De Vereniging voert een aantal formele verweren en betwist verder dat zij in strijd heeft gehandeld, althans handelt met de eisen van goed franchisenemerschap.
3.8.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader in.

4.De beoordeling

in conventie
Ontvankelijkheid [eiser 2 ], [eiser 3] en [plaats 3]
4.1.
Het verweer van AHF dat [eiser 2 ], [eiser 3] en [plaats 3] op grond van artikel 3:303 BW niet-ontvankelijk zijn of hun vorderingen moeten worden afgewezen, omdat niet is onderbouwd waarom en op welke grond zij in de procedure eisende partij zijn, faalt. [eiser 2 ], [eiser 3] en [plaats 3] hebben belang bij de gevorderde verklaringen voor recht die immers zien op de rechtsverhouding die voortkomt uit de door ieder van hen afzonderlijk met AHF gesloten franchiseovereenkomst. Daarnaast is niet gesteld en niet gebleken dat zij niet (meer) bevoegd zouden zijn om voor hun eigen belang op te komen, wanneer de Vereniging in rechte namens de franchisenemers optreedt.
Ontvankelijkheid Vereniging
4.2.
Zoals tussen partijen ook niet in geschil is, is de Vereniging op grond van haar statuten bevoegd om namens de bij haar aangesloten franchisenemers in rechte op te treden en is zij dus ontvankelijk in haar vorderingen in conventie.
Het instemmingsrecht voor een afgeleide formule
4.3.
Als een franchisegever van plan is rechtstreeks of via derden een afgeleide formule te (doen) exploiteren en de franchisegever redelijkerwijs kan voorzien dat uitvoering van dat voornemen leidt tot een derving van de omzet van de onderneming van de franchisenemer, en deze verwachte omzetderving uitstijgt boven een in de franchiseovereenkomst bepaald niveau, heeft de franchisenemer de voorafgaande instemming nodig van de franchisenemers (de meerderheid van de franchisenemers, of alle franchisenemers die in hun omzet worden geraakt). [2]
Maaltijd Thuis is een afgeleide formule
4.4.
AHF heeft het plan om het concept van een maaltijdbezorgservice onder de naam Maaltijd Thuis te (doen) exploiteren. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het concept Maaltijd Thuis, kwalificeert als een afgeleide formule als bedoeld in artikel 7:921 lid 1 BW.
4.5.
Een afgeleide formule is een operationele, commerciële en organisatorische formule die:
bepalend is voor een uniforme identiteit en uitstraling van de ondernemingen waar deze formule wordt toegepast;
in een of meer voor het publiek kenbare, onderscheidende kenmerken overeenstemt met een franchiseformule; en
rechtstreeks of via derden door een franchisegever wordt gebruikt voor de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten, die geheel of grotendeels hetzelfde zijn als de goederen of diensten waarop de franchiseformule ziet. [3]
Associatie bij het publiek
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Maaltijd Thuis valt onder het bereik van de punten 1 en 2. Maaltijd Thuis vertoont qua gevoel en uitstraling sterke gelijkenissen en roept daardoor sterke associaties op met de franchiseformule van Albert Heijn.
Het publiek zal Maaltijd Thuis met de bestaande Albert Heijn-franchiseformule associëren. Vast staat dat het concept Maaltijd Thuis gebruik maakt van de handelsnaam ‘Albert Heijn’ en het logo van de Albert Heijn-franchiseformule. Dit zijn voor het publiek kenbare, onderscheidende kenmerken die een sterke associatie oproepen met de Albert Heijn-franchiseformule. Daarbij komt dat AHF niet heeft weersproken dat zij van plan is om voor de marketing van Maaltijd Thuis gebruik te maken van het in de supermarkten van Albert Heijn verkrijgbare tijdschrift Allerhande, wat de associatie met de franchiseformule zal versterken. Het feit dat AHF vanwege de discussie met de Vereniging nog geen marketing voor Maaltijd Thuis heeft gedaan, doet niet af aan het voornemen om de Allerhande voor marketing van de formule te gaan gebruiken. Evenmin heeft AHF weersproken dat het wagenpark van Food Connect een metamorfose krijgt naar Maaltijd Thuis, die qua ‘look and feel’ vrijwel gelijk is aan een Albert Heijn-bestelbus, wat de associatie met de franchiseformule nog eens zal versterken.
4.7.
Dat de formule niet ‘interacteert’ met de franchiseformule omdat de franchisenemers geen rol hebben binnen de formule, maakt dat niet anders. Interactie is in de toelichting van de wetgever namelijk slechts een voorbeeld dat associatie op kan roepen, maar geen vereiste om van een afgeleide formule te kunnen spreken. [4]
Grotendeels dezelfde producten
4.8.
De Vereniging stelt zich op het standpunt dat Maaltijd Thuis een afgeleide formule is, omdat sprake is van grotendeels soortgelijke producten als die waarop de franchiseformule ziet (kant-en-klaarmaaltijden die in de winkels van Albert Heijn worden verkocht), die AHF rechtstreeks of via een derde verkoopt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bij het publiek bekende handelsnaam ‘Albert Heijn’ en het kenmerkende logo (het ‘huisje’) dat associeert met de Albert Heijn-(franchise)formule. Bij de marketing zal Albert Heijn gebruik maken van mediamiddelen, zoals tv, radio en het blad Allerhande, verkrijgbaar in de Albert Heijn-supermarkten. Daardoor zal de associatie tussen Albert Heijn en Maaltijd Thuis wordt versterkt. Ten slotte zijn de Maaltijd Thuis-bestelbus en de Albert Heijn-bestelbus qua ‘look and feel’ vrijwel gelijk, waardoor een hoog associatieniveau wordt bereikt, aldus de Vereniging.
4.9.
AHF betwist dat Maaltijd Thuis een afgeleide formule is. Volgens AHF is in de Albert Heijn-winkels en via AH Online een beperkt assortiment kant-en-klaarmaaltijden te koop, dat niet vergelijkbaar is met het product dat Maaltijd Thuis biedt. Daarnaast is de unieke dienstverlening van Maaltijd Thuis niet vergelijkbaar met het thuisbezorgen van boodschappen door Albert Heijn. De dienstverlening van Maaltijd Thuis valt onder ‘private welzijnsdiensten’, een markt die los staat van de markt voor verkoop van consumptiegoederen via supermarkten waarin de franchisenemers actief zijn. Bij Maaltijd Thuis gaat het om maaltijden op maat gemaakt voor de seniore, veelal hulpbehoevende, klant met daarbij een persoonlijke serviceverlening, aldus AHF. De bezorger neemt de tijd voor de bezorging, maakt een praatje om te kijken of alles goed gaat, legt de maaltijden in de koelkast en vult samen met de klant de bestelling in voor de volgende keer.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van grotendeels dezelfde producten en licht dit hieronder toe. Niet in geschil is dat het bij het concept Maaltijd Thuis gaat om de verkoop van kant-en-klaarmaaltijden, zowel koelverse als vriesverse maaltijden vanaf € 6,99 respectievelijk € 5,99 per maaltijd. Deze producten vertonen overeenkomsten met de verschillende soorten kant-en-klaarmaaltijden die in de Albert Heijn winkels te koop zijn. Dat kant-en-klaarmaaltijden slechts een klein deel van het totale assortiment van de franchiseformule van de Albert Heijn-supermarkten uitmaken, maakt dat niet anders. Dit is inherent aan het gegeven dat Albert Heijn winkels een breed assortiment voeren. AHF heeft op de zitting ook erkend dat het haar niet zozeer gaat om het kleine aandeel van kant-en-klaarmaaltijden in het totale assortiment van de Albert Heijn-supermarkten, maar om het door haar gestelde verschil tussen het product kant-en-klaarmaaltijd in de winkel en het product kant-en-klaarmaaltijd van Maaltijd Thuis met bijbehorende dienst van de maaltijdbezorgservice. De rechtbank zal eerst motiveren dat de kant-en-klaarmaaltijden van Maaltijd Thuis grotendeels hetzelfde zijn als de kant-en-klaarmaaltijden uit het assortiment van de Albert Heijn-franchiseformule. Daarna zal de rechtbank beargumenteren dat het aspect van de bezorgservice niet maakt dat het product van Maaltijd Thuis wezenlijk verschilt van de klant-en-klaarmaaltijden zoals die in de Albert Heijn supermarkten te koop zijn.
4.11.
De rechtbank volgt AHF niet in haar standpunt dat in de Albert Heijn-franchiseformule slechts een beperkt assortiment kant-en-klaarmaaltijden te koop is dat niet vergelijkbaar is met het assortiment en soort maaltijden van Maaltijd Thuis. De Vereniging heeft verwezen naar een overzicht van 156 verschillende kant-en-klaarmaaltijden zoals die op de website van Albert Heijn (met de zoekterm ‘kant-en-klaarmaaltijd’) te vinden zijn, koelvers en vriesvers, met keuze uit verschillende soorten vlees en vis, groenten, aardappelen, rijst, pasta en sauzen of samengestelde gerechten. De Vereniging heeft daarmee voldoende onderbouwd gesteld dat de ruime keuze uit kant-en-klaarmaaltijden in de supermarkten van Albert Heijn niet onderdoet voor de keuzemogelijkheden voor kant-en-klaarmaaltijden bij Maaltijd Thuis, zoals blijkt uit het door de Vereniging overgelegde overzicht van de maaltijden van Maaltijd Thuis. Ook wanneer de producten van de Albert Heijn-supermarkten die volgens AHF geen vervanging zijn van de dagelijkse maaltijden, zoals Iglo-maaltijden, pizza’s, burito’s, empanada’s, AH kip zoetzuur en quinoia burger, buiten beschouwing worden gelaten, blijft er voldoende keuze over die vergelijkbaar is met de keuze bij Maaltijd Thuis.
Daarnaast zijn de prijzen van de maaltijden vergelijkbaar. Ondanks het gegeven dat de mogelijkheid om maaltijden uit verschillende componenten en in verschillende consistenties samen te stellen in de Albert Heijn-supermarkten beperkter is dan bij Maaltijd Thuis, biedt het assortiment van de Albert Heijn-supermarkten nog steeds een substantiële keuzemogelijkheid in verschillende kant-en-klaarmaaltijden. Dat geldt ook voor aanvullende producten zoals soep, dessert en saus, al dan niet ambachtelijk bereid. Daarnaast blijkt uit de website van Albert Heijn dat de klant van Albert Heijn winkels (net als bij Maaltijd Thuis) ook ingeval van dieet- of allergiewensen verschillende keuzemogelijkheden heeft. Hoewel de keuzemogelijkheden in kant-en-klaarmaaltijden in de supermarkten van Albert Heijn minder groot zijn dan bij Maaltijd Thuis, is dat verschil naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat om die reden niet meer kan worden gesproken van grotendeels dezelfde producten. Bij beide formules gaat het immers in essentie om een ruime keuzemogelijkheid uit verschillende (koel- of vriesverse) kant-en-klaarmaaltijden.
4.12.
AHF heeft daarnaast aangevoerd dat de kant-en-klaarmaaltijden uit de supermarkten van Albert Heijn niet vergelijkbaar zijn met de producten van Maaltijd Thuis, vanwege de persoonlijke wijze waarop Maaltijd Thuis de maaltijden aan huis bezorgt en de dienst- en serviceverlening die zij daarbij verleent. Ook dat verweer slaagt niet. De dienst die Maaltijd Thuis stelt te bieden (persoonlijke aandacht voor de klant, samen de bestelbon invullen, een praatje maken, de maaltijden in de koelkast zetten, afwijkingen in de gezondheid van de klant doorgeven aan de klantenservice, sleuteldienst, in een voorkomend geval een lampje indraaien enzovoort), is aan te merken als bijkomende serviceverlening die Maaltijd Thuis desgewenst bij gelegenheid aan klanten kan bieden, maar vormt niet de essentie van het product dat zij levert. Die essentie is de thuisbezorging van kant-en-klaarmaaltijden. Daarmee is nog steeds sprake van grotendeels dezelfde producten als de producten die ook in de supermarkten van Albert Heijn worden verkocht.
Tussenconclusie 1: de rechtbank zal de verklaring voor recht dat het concept Maaltijd Thuis een afgeleide formule is toewijzen
4.13.
Gezien vorenstaande overwegingen zal de rechtbank de gevraagde verklaring voor recht dat het concept Maaltijd Thuis als een afgeleide formule kwalificeert als bedoeld in artikel 7:911 lid 2 sub b BW toewijzen.
Het instemmingsrecht geldt
4.14.
Omdat de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld dat het concept Maaltijd Thuis een van de Albert Heijn-franchiseformule afgeleide formule is, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of AHF als franchisegever instemming nodig heeft van de franchisenemers voor het (doen) exploiteren van de formule Maaltijd Thuis, zoals bedoeld in artikel 7:921 BW. AHF meent van niet, omdat zij redelijkerwijs geen (wezenlijke) omzetderving voorziet voor de franchisenemers als gevolg van de exploitatie van Maaltijd Thuis. Volgens AHF richt Maaltijd Thuis zich namelijk op een heel andere doelgroep dan de klanten van de Albert Heijn-supermarkten. Bovendien was de omzet van Maaltijd Thuis in 2022 minder dan 0,3% ten opzichte van de omzet van de winkels van de franchisenemers. Dat betekent volgens AHF dat een eventuele omzetderving voor de franchisenemers zeer gering zal zijn. Volgens de Vereniging geldt het instemmingsrecht voor de franchisenemers wel, omdat er in ieder geval enige omzetderving te verwachten is en partijen geen drempelwaarde voor omzetderving zijn overeengekomen.
4.15.
Het verweer van AHF dat sprake moet zijn van een wezenlijke omzetderving faalt. Het uitgangspunt van artikel 7:921 lid 1, aanhef en onder b, BW is immers dat het instemmingsrecht geldt als de franchisegever redelijkerwijs kan voorzien dat de afgeleide formule leidt tot een omzetderving bij de franchisenemers. Niet is bepaald dat het daarbij altijd moet gaan om een
wezenlijkeomzetderving. De omvang van die omzetderving is uitdrukkelijk aan partijen gelaten, die in de franchiseovereenkomst een omzetdrempel kunnen afspreken. Bovendien is in het tweede lid van artikel 7:921 BW bepaald dat de voorafgaande instemming steeds is vereist, indien in de franchiseovereenkomst geen drempelwaarde is overeengekomen, ongeacht de omvang van de omzetderving. Het staat vast dat het partijen niet is gelukt om een drempelwaarde overeen te komen en dat ook zo in het addendum hebben vastgelegd (zie 2.7). Daarom is in dit geval artikel 7:921 lid 2 BW van toepassing en is voorafgaande instemming van de franchisenemers voor de afgeleide formule Maaltijd Thuis vereist, indien redelijkerwijs kan worden voorzien dat dit leidt tot derving van de omzet van franchisenemers, ongeacht de omvang daarvan. Hoe groot de te verwachten financiële implicaties van de afgeleide formule zijn voor de franchisenemers is dan irrelevant; ook indien het slechts om één euro gaat is instemming vereist van de franchisenemers. [5]
4.16.
Anders dan AHF betoogt is het – ook als de markt en de doelgroep van Maaltijd Thuis daarbij in aanmerking worden genomen – redelijkerwijs voorzienbaar dat uitvoering van het concept Maaltijd Thuis tenminste enige omzetderving voor de franchisenemers tot gevolg zal hebben, ook als wordt uitgegaan van de stellingen van AHF dat de meeste klanten van Maaltijd Thuis niet in de supermarkten van Albert Heijn (kunnen) komen en de omzet van Maaltijd Thuis maar zeer beperkt is ten opzichte van de totale omzet van de franchisenemers. De verkoop van één kant-en-klaarmaaltijd minder in de supermarkt van Albert Heijn is daarvoor feitelijk al voldoende.
4.17.
Het voorgaande betekent dat AHF voor de invoering van het concept Maaltijd Thuis instemming moet vragen aan de franchisenemers van Albert Heijn, althans aan de Vereniging als belangenbehartiger van de franchisenemers.
Het beroep van de Vereniging op het instemmingsrecht is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar
4.18.
De rechtbank volgt AHF niet in haar verweer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Vereniging zich beroept op het instemmingsrecht van artikel 7:921 lid 2 BW wegens het ontbreken van een overeengekomen drempelwaarde afgeleide formule. Volgens AHF heeft de Vereniging door onredelijke eisen te stellen de totstandkoming van een drempelwaarde afgeleide formule gefrustreerd en daarmee gehandeld in strijd met de eisen van goed franchisenemerschap, terwijl AHF op alle mogelijke manier heeft geprobeerd tot overeenstemming over een drempelwaarde te komen. De rechtbank stelt vast dat partijen vanaf najaar 2020 met elkaar hebben onderhandeld over het vaststellen van een drempelwaarde voor verwachte omzetderving bij een afgeleide formule of wijziging van de franchiseformule. Daarvoor hebben partijen maar liefst twintig conceptversies van het addendum met elkaar gewisseld. Uiteindelijk hebben partijen op 13 april 2021 overeenstemming bereikt over de definitieve tekst van het addendum. In dat addendum hebben partijen de verdere discussie over een drempelwaarde (voorlopig) geparkeerd door in artikel 1.3 van het addendum op te nemen dat zij geen overeenstemming over een drempelwaarde omzetderving hebben weten te bereiken. Daarbij zijn partijen expliciet overeengekomen dat het wettelijke instemmingsrecht (van artikel 7:921 lid 2 BW) geldt. Het is dan in redelijkheid niet onaanvaardbaar dat de Vereniging zich vervolgens ook op dat instemmingsrecht beroept.
4.19.
Dat partijen voorlopig zijn overeengekomen dat het wettelijk instemmingsrecht geldt, neemt niet weg dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn indien partijen weigeren opnieuw in onderhandeling te treden over een drempelwaarde. Maar het is niet gebleken dat AHF na het sluiten van het addendum – en tot het instellen van de eis in reconventie in deze procedure op 23 november 2023 – voldoende duidelijk heeft aangedrongen op het alsnog overeenkomen van een drempelwaarde. De gesprekken daarover hebben feitelijk stil gelegen. De rechtbank volgt AHF daarom niet in haar standpunt dat de Vereniging zich tot dat moment niet als een goed franchisenemer heeft gedragen (zie ook hierna in reconventie, 4.34 e.v.). In reconventie komt de rechtbank wel tot het oordeel dat de Vereniging – nadat AHF op 23 november 2023 de onderhandeling over een drempelwaarde heeft heropend – zich niet als goed franchisenemer opstelt door aan de afspraken over een drempelwaarde de voorwaarde te (blijven) verbinden dat ook afspraken over AH Online worden gemaakt. Dat betekent dat de Vereniging het overleg met AHF over een drempelwaarde (voor toekomstige afgeleide formules) zal moeten voortzetten, onafhankelijk van het overleg over AH Online. Maar dat maakt nog niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Verenging zich op dit moment voor de formule Maaltijd Thuis op het wettelijk instemmingsrecht beroept, zoals partijen zijn overeengekomen in het addendum. Het addendum geldt immers nog steeds.
Verweer dat sprake is van strijd met het beginsel van Unietrouw of met de Dienstenrichtlijn
4.20.
AHF voert ten slotte nog meer subsidiair als meest verstrekkend verweer aan dat (het instemmingsvereiste van) artikel 7:921 BW in strijd is met het Europees mededingingsrecht (het kartelverbod) en met de Dienstenrichtlijn en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. Dat verweer slaagt evenmin. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Geen strijd met het beginsel van Unietrouw; geen sprake van in de hand werken, opleggen of begunstigen van schending van artikel 101 VWEU [6] (kartelverbod) door het instemmingsrecht van artikel 7:921 BW
4.21.
AHF betoogt dat de bedoeling van de wetgever kennelijk is geweest om de franchisenemer te beschermen tegen concurrentie van de franchisegever bij de introductie van een afgeleide formule, en dat daarmee artikel 7:921 BW rechtstreeks conflicteert met het Europees mededingingsrecht. Hoewel de wetgever in de Memorie van Toelichting stelt dat de Wet franchise niet de strekking kan hebben ondernemingen aan te zetten tot afspraken die op grond van de Mededingingswet of Europees mededingingsrecht niet zijn toegestaan, is dit precies het gevolg van het instemmingsrecht voor franchisenemers, aldus AHF. [7] De rechtbank moet artikel 7:921 BW waaruit dit instemmingsrecht volgt daarom gelet op het loyaliteitsbeginsel buiten toepassing laten omdat deze bepaling een met het Unierecht (het beginsel van Unietrouw) strijdige bepaling is, aldus AHF.
4.22.
De Vereniging c.s. hebben onder meer aangevoerd dat niet is gesteld of aangetoond dat sprake is van enige invloed op de mededinging of het handelsverkeer tussen lidstaten door een overeenkomst in de zin van het kartelverbod die voldoet aan de minimale toepassingsvoorwaarden daarvan. Aan de strenge voorwaarden die het Hof van Justitie stelt voor het met toepassing van artikel 101 lid 1 VWEU onverbindend verklaren van een nationale rechtsregel is volgens de Vereniging c.s. niet voldaan. Verder is artikel 7:921 BW er volgens de Vereniging c.s. niet op gericht horizontale concurrentie te reguleren en kwalificeert een beperking van de producent/leverancier om niet in concurrentie te treden met zijn wederverkoper – in ieder geval als deze een franchisenemer is – niet als een beperking in de zin van het kartelverbod van artikel 101 lid 1 VWEU.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 7:921 BW niet buiten toepassing kan worden gelaten wegens strijd met artikel 6 Mededingingswet en/of artikel 101 VWEU (het kartelverbod), want deze mededingingsnormen zijn gericht op het gedrag van ondernemingen en niet op wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen van een lidstaat, en dus niet op de wetgever. Wel kan een wettelijke bepaling in strijd zijn met de zogenoemde ‘nuttig effect norm’ (een toepassing van het meer algemene beginsel van Unietrouw of het loyaliteitsbeginsel) die het Hof van Justitie heeft afgeleid uit artikel 4 lid 3 EU in samenhang met artikel 101 VWEU. Dat betekent dat de lidstaten geen maatregelen, zelfs niet van wettelijke of bestuursrechtelijke aard, mogen nemen of handhaven die het nuttig effect van de op ondernemingen toepasselijke mededingingsregels ongedaan kunnen maken. [8] Er kan alleen sprake kan zijn van strijd met het nuttig effect als de wettelijke maatregel (in dit geval artikel 7:921 BW) een merkbaar effect heeft op de handel tussen de lidstaten; met ander woorden er moet sprake zijn van een ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer. [9] De rechtbank constateert dat AHF niet (onderbouwd) heeft gesteld dat met het wettelijk instemmingsrecht voor haar franchisenemers de handel tussen de lidstaten in het geding is. Alle betrokken partijen zijn in Nederland gevestigd, Maaltijd Thuis wordt alleen in Nederland geëxploiteerd en de franchiseovereenkomsten hebben betrekking op de Albert Heijn-supermarktformule voor Nederland [10] . Het was daarom aan AHF geweest om nader toe te lichten dat desondanks sprake is van een merkbaar effect van het instemmingsrecht op de handel tussen de lidstaten. Dat heeft zij niet gedaan. Omdat daarmee niet is komen vast te staan dat met het instemmingsrecht voor de franchisenemers de handel tussen de lidstaten in het geding is, is er alleen daarom al geen grond voor de conclusie dat artikel 7:921 BW wegens strijd met de ‘nuttig-effect norm’ van artikel 4 lid 3 VWEU in samenhang met art. 101 VWEU buiten toepassing moet worden gelaten. Aan de overige stellingen en weren van partijen die in dit verband zijn gedaan komt de rechtbank dan niet toe.
Geen strijd met het recht op vrij verrichten van diensten / artikel 16 Dienstenrichtlijn
4.24.
AHF betoogt daarnaast dat het wettelijk instemmingsrecht voor een afgeleide formule het ontplooien van (nieuwe) dienstverlening verhindert. Volgens AHF is dat in strijd met artikel 56 VWEU en artikel 16 van de Dienstenrichtlijn. Het instemmingsrecht voldoet volgens AHF niet aan de eisen van evenredigheid en noodzakelijkheid. Meer in het bijzonder geldt dat het instemmingsrecht moet zijn gerechtvaardigd om redenen van openbare orde, zoals de wetgever in de toelichting bij artikel 7:921 BW [11] heeft aangenomen. Daarom moet de rechtbank (het instemmingsrecht van) artikel 7:921 BW wegens strijd met artikel 16 van de Dienstenrichtlijn buiten toepassing laten, aldus – samengevat – AHF.
4.25.
De Vereniging c.s. betwisten dat AHF een beroep kan doen op de Dienstenrichtlijn, omdat deze alleen rechtstreekse verticale werking (jegens de overheid) kan hebben. De Dienstenrichtlijn heeft geen rechtstreeks (horizontale) werking tussen AHF en de Vereniging c.s., aldus de Vereniging c.s. Verder komt artikel 7:921 BW niet in strijd met artikel 56 VWEU of de Dienstenrichtlijn, aldus de Vereniging c.s.
4.26.
Het betoog van AHF dat artikel 7:921 BW in dit geding wegens strijd met de Dienstenrichtlijn buiten toepassing moet worden gelaten, slaagt niet. Het gaat in deze zaak om een geschil tussen uitsluitend private partijen. De overheid is daarbij geen partij. In een geding tussen particulieren kan een wettelijke (nationale) bepaling niet op grond van het Unierecht buiten toepassing worden gelaten wegens strijd met de Dienstenrichtlijn. [12] Het Nederlandse recht kent ook geen bepaling die daartoe verplicht.
Tussenconclusie 2: de rechtbank zal ook de gevorderde verklaring voor recht dat instemming is vereist toewijzen
4.27.
Omdat de verweren niet slagen, zal ook de in conventie onder 2. gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen, in die zin dat AHF voor de invoering van het concept Maaltijd Thuis, gelet op de tekst van het addendum op de franchiseovereenkomsten en op grond van artikel 7:921 BW, instemming moet vragen aan de Vereniging, althans aan de franchisenemers.
Geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring van verklaringen voor recht
4.28.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt voor de verklaringen voor recht afgewezen, omdat een verklaring voor recht naar haar aard niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging en daarom niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.
Proceskosten in conventie
4.29.
AHF is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in conventie (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van de Vereniging c.s. op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.191,44
4.30.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toe zoals vermeld in de beslissing. Ook zal de rechtbank de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
in reconventie
4.31.
AHF betoogt dat de Vereniging weigert om met haar verder in overleg te treden over het vaststellen van een redelijke drempelwaarde voor de te verwachten omzetderving bij een voorgenomen invoering van een afgeleide formule of wijziging van de franchiseformule. Volgens AHF is die weigering van de Vereniging in strijd met haar verplichting om zich op te stellen als een goed franchisenemer. Zij wijst ook op de overweging van de wetgever dat het niet de bedoeling kan zijn dat franchisenemers het overleg over een drempelwaarde geheel frustreren. [13]
De eis van artikel 7:912 BW geldt voor de Vereniging en zij is bevoegd de franchisenemers te binden
4.32.
Ten eerste moet de rechtbank de vragen beantwoorden of de eis in artikel 7:912 BW om zich als goed franchisenemer te gedragen ook voor de Vereniging geldt en of de Vereniging bevoegd is tot het maken van (definitieve) afspraken over de drempelwaarde voor de te verwachten omzetderving bij voorgenomen invoering van een afgeleide formule. De Vereniging heeft namelijk aangevoerd dat AHF haar reconventionele vordering tegen de verkeerde partij heeft ingesteld. Volgens de Vereniging kwalificeert zij niet als franchisenemer en is de eis van artikel 7:912 BW daarom niet op haar van toepassing. Ook voert de vereniging aan dat zij niet bevoegd is namens de franchisenemers (definitieve) afspraken over de drempelwaarde als bedoeld in artikel 7:921 BW te maken. De rechtbank is van oordeel dat de Vereniging – binnen de door de statuten geschapen overlegstructuur – bevoegd is namens haar leden afspraken te maken en dat zij zich als goed franchisenemer moet gedragen. De rechtbank licht dit hieronder toe.
4.33.
De franchisenemers hebben zich verenigd in de Vereniging. De Vereniging heeft op grond van haar statuten als doel het behartigen van de belangen van haar leden (de bij haar aangesloten franchisenemers) in hun relatie tot de franchisegever. In artikel 3.4 van de statuten van de Vereniging staat onder meer dat de Vereniging door middel van schriftelijke overeenkomsten met AHF ten behoeve van de leden rechten kan bedingen en te hunnen lasten verplichtingen kan aangaan en dat de leden daaraan dan zijn gebonden na voorafgaand verkregen goedkeuring van de algemene vergadering. Dat de Vereniging zelf geen partij is bij de individuele franchiseovereenkomsten en het addendum doet aan deze statutaire bevoegdheid niet af. Bij de collectieve vertegenwoordiging van de franchisenemers, of de Vereniging nu overleg voert of bindende afspraken met de franchisegever maakt, is de verhouding tussen franchisenemers en franchisegever bepalend en dus ook de daarbij behorende wet- en regelgeving. De Vereniging zal daarom de zorgplicht van artikel 7:912 BW die op de franchisenemer rust bij de belangenbehartiging in acht moeten nemen. Anders gezegd: ook voor de Vereniging die als overlegorgaan en vertegenwoordiger van franchisenemers een schakel vormt tussen de franchisenemers en de franchisegever, geldt bedoelde zorgplicht in het overleg of de onderhandelingen die zij namens de franchisenemers voert.
De Vereniging heeft zich vanaf 24 november 2023 niet als goed franchisenemer gedragen
4.34.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de Vereniging zich als goed franchisenemer heeft gedragen, althans gedraagt, in haar onderhandeling met AHF over een drempelwaarde voor omzetderving ten gevolge van een afgeleide formule. AHF stelt van niet en voert daartoe aan dat de Vereniging onvoldoende rekening houdt met de belangen van AHF. De Vereniging handelt in strijd met goed franchisenemerschap en met dat wat de wetgever aan (overleg- en instemmings)systematiek voor ogen had, door het overleg ‘op slot te zetten’, onder meer door dit afhankelijk te stellen van overeenstemming over een ander onderwerp: e-commerce (AH Online). Deze halsstarrige opstelling staat ver af van wat van een redelijke (gespreks)partner zou mogen worden verwacht. Zij frustreert daarmee ieder verder overleg over een drempelwaarde omzetderving voor een afgeleide formule. Dat is precies wat de wetgever niet voor ogen heeft gehad, aldus AHF.
4.35.
De Vereniging betwist dat zij in strijd heeft gehandeld, althans handelt met goed franchisenemerschap. Zij voert aan dat zij met AHF heeft afgesproken nog geen drempelwaarde voor een afgeleide formule overeen te komen, maar dat in een separaat overleg vorm te geven waarin in samenhang met de kwestie van de drempelwaarde afgeleide formule partijen afspraken kunnen maken over AH Online. Dat overleg vindt op dit moment plaats in een afzonderlijke commissie en daarover is geheimhouding afgesproken. De Vereniging en AHF hebben willens en wetens met elkaar afgesproken dat er geen drempelwaarde geldt maar het wettelijk instemmingsrecht. De vereniging heeft ten behoeve van dit behaalde resultaat haar medewerking verleend aan een uitvoerig onderhandelingsproces, aldus de Vereniging.
4.36.
Uitgangspunt is dat volgens artikel 7:912 BW de franchisegever en de franchisenemer zich jegens elkaar als een goed franchisegever en een goed franchisenemer hebben te gedragen. Volgens de wetgever bestrijkt dit basisprincipe niet alleen de aanloop naar de franchiserelatie, maar ook de franchiserelatie als zodanig. [14] Het veronderstelt, vergelijkbaar met het uitgangspunt van zich gedragen als ‘goed werkgever’ of ‘goed huurder’, een optreden jegens elkaar in redelijkheid en zorgvuldigheid. Waar de wetgever enerzijds verwacht dat de franchisegever rekening houdt met de belangen van de keten als geheel en de individuele belangen van de franchisenemer (en rekening houdt met de gevolgen die de ontwikkeling en innovatie van de franchiseformule voor de individuele franchisenemers kan hebben), dient – anderzijds – de franchisenemer zich constructief op te stellen en ook mee te denken in het belang van de franchiseketen. De wetgever geeft aan dat goed franchisenemerschap meebrengt dat de franchisenemer de ontwikkeling van de franchiseformule ondersteunt door daaraan in redelijkheid zijn medewerking te verlenen, althans deze niet op onredelijke gronden te onthouden. Daarbij dient de franchisenemer oog te hebben voor en rekening te houden met de belangen van de franchisegever en andere franchisenemers alsmede met ontwikkelingen binnen en buiten de franchiseketen als geheel. [15]
Wanneer deze belangen onderling (lijken te) botsen, geldt dat partijen het gesprek met elkaar dienen aan te gaan en zich moeten inspannen om te komen tot een wederzijds bevredigende oplossing. Net als bij de verhoudingen tussen verhuurder-huurder en werkgever-werknemer, speelt ook bij franchise dat de meer afhankelijke partij zich eveneens als een redelijk en billijk handelende partij dient op te stellen. [16] Wat van een ‘goed franchisegever’ en ‘goed franchisenemer’ mag worden verwacht, hangt af van i) de omstandigheden van het geval, waaronder het type franchiseformule, de branche waarin partijen actief zijn, de grootte van de franchiseketen, hoe lang franchisegever en franchisenemer al in die hoedanigheid optreden en de grootte (in aantal en omvang) van de onderneming van de franchisenemer en ii) de maatschappelijke ontwikkelingen. [17]
4.37.
Zoals in conventie (onder 4.18) is overwogen, staat vast dat na het uitwisselen van verschillende conceptversies van het addendum partijen op 13 april 2021 overeenstemming hebben bereikt over de tekst van het addendum. Weliswaar volgt uit artikel 1.3 van het addendum dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken over de drempelwaarde afgeleide formule, maar ook dat partijen hebben afgesproken dat het wettelijke instemmingsrecht geldt. Omdat partijen gezamenlijk tot deze conclusie zijn gekomen en hun afspraak hebben neergelegd in het addendum, is de rechtbank van oordeel dat er – in ieder geval ten tijde van het overeenkomen van het addendum – geen grond is voor de conclusie dat de Vereniging zich niet als goed franchisegever heeft opgesteld. Ook AHF stemde immers ermee in het overleg over de drempelwaarde te parkeren. Er was sprake van een situatie van
agree to disagree.
4.38.
In artikel 1.3 van het addendum staat dat partijen onder meer over de drempelwaarde afgeleide formule (onderstreping rechtbank) “
geen overeenstemming[hebben]
weten te bereikenen het wettelijke instemmingsrecht[geldt]
. Partijen voeren separaat overleg over online-samenwerking”.Uit dit citaat blijkt dat partijen geen overeenstemming over de drempelwaarde afgeleide formule hebben weten te bereiken en dat daarom het wettelijke instemmingsrecht geldt. Dat is iets anders dan het standpunt van de Vereniging dat partijen willens en wetens met elkaar hebben afgesproken dat er geen drempelwaarde geldt. De rechtbank stelt vast dat partijen op 13 april 2021 eenvoudigweg nog geen drempelwaarde afgeleide formule hebben kunnen vaststellen. Anders dan de Vereniging heeft aangevoerd, heeft de Vereniging uit deze bepaling in het addendum moeten begrijpen dat partijen opnieuw met elkaar in onderhandeling zouden treden over een drempelwaarde afgeleide formule. Ook volgt de rechtbank de Vereniging niet in haar stelling dat uit de bepaling van artikel 1.3 van het addendum volgt dat partijen hebben afgesproken het vaststellen van een drempelwaarde afgeleide formule te koppelen aan het overleg en afspraken over AH Online. AHF heeft dat gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat de zin “
Partijen voeren separaat overleg over online-samenwerking”in het addendum is blijven staan, omdat zij een e-commerce deal heel belangrijk vindt en daar ook separaat over gesproken wordt. De rechtbank is het met AHF eens dat uit de tekst van artikel 1.3 van het addendum niet blijkt dat partijen het overleg over het vaststellen van een drempelwaarde zullen verbinden aan het overleg over online samenwerking.
4.39.
Uit het voorgaande volgt dat partijen zijn overeengekomen dat voorlopig het wettelijk instemmingsrecht geldt, maar dat dat niet wegneemt dat partijen opnieuw in onderhandeling kunnen treden over een drempelwaarde. Maar, zoals hiervoor in conventie (onder 4.19) ook is overwogen, is niet gebleken dat AHF na het sluiten van het addendum – en tot het instellen van de eis in reconventie in deze procedure op 23 november 2023 – heeft aangedrongen op het alsnog expliciet overeenkomen van die drempelwaarde. Het op de agenda zetten van het onderwerp is daarvoor onvoldoende. De gesprekken over een drempelwaarde afgeleide formule hebben feitelijk stil gelegen. Het is niet gebleken dat dat (alleen) de Vereniging is aan te rekenen. De rechtbank volgt AHF daarom niet in haar standpunt dat de Vereniging zich tot dat moment niet als een goed franchisenemer heeft gedragen.
4.40.
Pas nadat de Vereniging deze procedure is gestart en AHF haar eis in reconventie had ingesteld, heeft AHF de Vereniging weer voor het eerst, op 23 november 2023, opnieuw een voorstel gedaan voor een drempelwaarde afgeleide formule (zie 2.11) en haar uitgenodigd om in overleg te treden. De Vereniging heeft de uitnodiging bij brief van 23 januari 2024 afgewezen. In die brief stelt de Vereniging dat is afgesproken dat het overleg over de drempelwaarde afgeleide formule moet plaatsvinden in samenhang met de onderhandelingen over de (bestaande) afgeleide formules, zoals AH Online. Zij verwijst naar het onderhandelingsteam, waarin gesprekken daarover onder strikte geheimhouding plaatsvinden. AHF stelt dat zij zich ‘gegijzeld’ voelt door de koppeling van de gesprekken over de drempelwaarde voor afgeleide formules met de gesprekken over AH Online.
4.41.
De rechtbank is van oordeel dat na het nieuwe voorstel van AHF van 23 november 2023 de Vereniging de onderhandelingen over de drempelwaarde niet uit de weg had mogen gaan door te blijven verwijzen naar de onderhandelingen over AH Online in andere gremia en aan afspraken over een drempelwaarde afgeleide formule de voorwaarde te verbinden dat ook afspraken worden gemaakt over AH Online. Zoals hiervoor (onder 4.38) is overwogen, volgt uit het addendum niet dat partijen die koppeling hebben afgesproken. De Vereniging heeft ook anderszins onvoldoende toegelicht dat die koppeling gerechtvaardigd is. De enkele stelling van de Vereniging dat AH Online ook een afgeleide formule is, is zonder nadere toelichting onvoldoende. De afspraak over een drempelwaarde en het instemmingsrecht hebben immers betrekking op afgeleide formules die de franchisegever voornemens is te (doen) exploiteren, terwijl AH Online een al langere tijd bestaande formule is. Het weigeren te onderhandelen over enig voorstel over een drempelwaarde als niet tegelijk ook afspraken worden gemaakt over AH Online, is naar het oordeel van de rechtbank daarom in strijd met goed franchisenemerschap. Het feit dat inmiddels op 23 september 2024 een overleg heeft plaatsgevonden tussen partijen en een werkgroep naar een (tegen)voorstel kijkt, doet daar niet aan af, omdat daaruit onvoldoende naar voren komt dat de Vereniging bereid is in redelijkheid met AHF tot een drempelwaarde afgeleide formule te komen. De Vereniging heeft immers erkend dat zij in beginsel nog steeds eerst afspraken over AH Online wil maken en pas
daarnaover de drempelwaarde afgeleide formule wil spreken. Daarmee zet zij AHF klem en gedraagt de Vereniging zich niet als goed franchisenemer. De rechtbank zal de in reconventie onder 1 gevorderde verklaring voor recht daarom toewijzen, in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de Vereniging zich vanaf 24 november 2023 niet als goed franchisenemer gedraagt.
De vordering van AHF om de Vereniging te veroordelen om een drempelwaarde overeen te komen
4.42.
AHF heeft gevorderd om de Vereniging te veroordelen om (alsnog) met haar een drempelwaarde af te spreken voor de verwachte omzetderving bij een voorgenomen afgeleide formule of wijziging van de franchiseformule. Zoals hiervoor in 4.36 is overwogen, geldt dat wanneer de belangen van franchisegever en franchisenemer onderling (lijken te) botsen, partijen het gesprek met elkaar moeten aangaan en zich moeten inspannen om te komen tot een wederzijds bevredigende oplossing. Op partijen (en op de Vereniging als belangenbehartiger van de franchisenemers) rust dus een inspanningsverplichting. De vordering van AHF, die is gericht op het behalen van een resultaat, het overeenkomen van een redelijke drempelwaarde, is op dit moment evenwel niet toewijsbaar. Pas wanneer partijen in onderhandeling zijn getreden en de nodige inspanning hebben verricht om tot overeenstemming te komen, zal het oordeel van de rechter gevraagd kunnen worden over het onderwerp dat partijen verdeeld houdt. [18] In dit geval is echter niet gebleken dat er meer is dan een verzoek van AHF om in onderhandeling te treden met een herhaald voorstel voor een drempelwaarde van 7,5%. Op de Vereniging rust een inspanningsverplichting om – zonder koppeling aan AH Online – tot een redelijke drempelwaarde te komen en haar verzet tot onderhandelen, althans haar voorwaarde aan die onderhandeling dat ook over AH Online afspraken worden gemaakt, te staken respectievelijk te laten vallen. [19] AHF heeft niet gevorderd de Vereniging te veroordelen om met AHF in onderhandeling te treden of de onderhandelingen te hervatten. De rechtbank zal daarom het gevorderde afwijzen.
Geen misbruik van procesbevoegdheid
4.43.
De Vereniging heeft gevorderd AHF in de werkelijke proceskosten te veroordelen, omdat zij meent dat AHF met haar vordering in reconventie misbruik van haar procesbevoegdheid heeft gemaakt. De Vereniging wijst erop dat partijen in het addendum van 13 april 2021 overeenstemming hebben bereikt over het instemmingsrecht en voorafgaand aan de eis in reconventie geen sprake is geweest van enig inhoudelijk (nieuw) voorstel of overleg. De Vereniging stelt te zijn verrast door de – volgens de Vereniging: rauwelijkse – vordering van AHF.
4.44.
Uitgangspunt bij een beroep op misbruik van procesrecht is dat de rechter bij het aannemen daarvan terughoudend dient te zijn, omdat een partij niet gehinderd mag worden in zijn recht om een kwestie aan een rechter voor te leggen. [20] De door AHF gevorderde en hiervoor in 4.34 e.v. beoordeelde verklaring voor recht is echter niet evident ongegrond gebleken, zodat het beroep van de Vereniging op misbruik van procesrecht niet slaagt.
Proceskosten in reconventie
4.45.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat het concept Maaltijd Thuis kwalificeert als een afgeleide formule als bedoeld in artikel 7:911 lid 2 sub b BW,
5.2.
verklaart voor recht dat AHF voor de invoering van het concept Maaltijd Thuis instemming dient te vragen op grond van het addendum en artikel 7:921 BW aan de Vereniging, althans aan de franchisenemers van AHF,
5.3.
veroordeelt AHF in de proceskosten van € 2.191,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als AHF niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt AHF tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat de Vereniging zich met betrekking tot het vaststellen van een drempelwaarde voor omzetderving ten gevolge van een afgeleide formule vanaf 24 november 2023 niet gedraagt als goed franchisenemer in de zin van artikel 7:912 BW,
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. P.M. Wamsteker en mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
1621

Voetnoten

1.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.
2.Artikel 7:921 lid 1 BW
3.Artikel 7:911 lid 2 onder b BW
4.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 3, p 24.
5.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 3, p 48-49.
6.Het Verdrag betreffende de werking van het recht van de Europese Unie.
7.AHF betoogt dat ook de informatieplicht uit de Wet franchise in strijd is met het Europees mededingingsrecht. Hier gaat de rechtbank verder niet op in, omdat de gevorderde verklaring voor recht alleen betrekking heeft op het instemmingsrecht.
8.Hof van Justitie, 4 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2147 (Anonima Petroli Italiana SpA), onder 28.
9.Hof van Justitie, 4 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2147 (Anonima Petroli Italiana SpA), onder 44.
10.Overweging A van de standaard franchiseovereenkomst van AHF.
11.Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 3, p. 13-15.
12.Hof van Justitie, 18 januari 2022, ECLI:EU:C:2022:33 (Thelen Technopark Berlin GmbH)
13.Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35392, nr, 6, randnummer 26.
14.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 3, p 7.
15.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 3, p 27.
16.Nota naar aanleiding van het verslag Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 6, randnummer 50.
17.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 3, p 26.
18.Nota naar aanleiding van het verslag Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 6, randnummer 15.
19.Nota naar aanleiding van het verslag Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 392, nr. 6, randnummer 26.
20.Hoge Raad van 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, r.o. 5.3.3.