In deze zaak vordert de man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is, dat de vrouw toestemming verleent voor de verkoop van de woning. De vrouw betwist het spoedeisend belang van de man en stelt dat zij de verkoop van de woning tot het einde van het jaar wil uitstellen. De man heeft echter stukken overgelegd waaruit blijkt dat de bank aandringt op de verkoop van de woning om zijn negatieve eigen vermogen in de onderneming aan te zuiveren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van de man voldoende is aangetoond, maar komt ook tegemoet aan de belangen van de vrouw door te bepalen dat de levering van de woning niet eerder mag plaatsvinden dan 1 oktober 2025, tenzij de vrouw instemt met een eerdere datum. De vrouw wordt verder verplicht om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en de woning tijdig te ontruimen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man grotendeels toe, maar compenseert de proceskosten.