ECLI:NL:RBNHO:2025:3989

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
HAA 23/2733
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herregistratie als gerechtelijk deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD)

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot herregistratie als gerechtelijk deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) behandeld. De rechtbank oordeelt dat de gronden van eiseres, die onder andere stelden dat de beoordeling door de Toelatingsadviescommissie (TAC) en de Bezwaaradviescommissie (BAC) niet objectief en onpartijdig was, gegrond zijn. De rechtbank concludeert dat het College van het NRGD de aanvraag onzorgvuldig heeft beoordeeld, vooral omdat een lid van de BAC, [naam 7], betrokken was bij een rapport dat door eiseres was ingediend. Dit leidde tot een schending van de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 24 februari 2023 en draagt het College op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het College in overweging wordt gegeven om artikel 19, derde lid, van het Besluit register deskundige in strafzaken toe te passen, gezien de bijzondere omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2733

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Vos),
en

het College van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, het College

(gemachtigde: mr. I.C.E. Oosthoek-Spierings).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot herregistratie als gerechtelijk deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD).
1.1.
Het College heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 20 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het College bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het College heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het College, [naam 1] en [naam 2] .
1.4.
Ter zitting heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Inleiding

2.1.
Op 1 januari 2010 is de Wet deskundige in strafzaken in werking getreden. Bij deze wet is aan het Wetboek van Strafvordering artikel 51k toegevoegd, waarin is bepaald dat er een landelijk openbaar register van gerechtelijk deskundigen is. Dat register is het NRGD.
2.2.
In het Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: Brdis) zijn nadere regels neergelegd over het NRGD. Zoals blijkt uit de nota van toelichting bij het Brdis [1] heeft het NRGD als doel bij te dragen aan de bevordering van de kwaliteit van de inbreng van deskundigen in de rechtspleging. Het NRGD biedt opdrachtgevers, waaronder de rechtsprekende macht en het Openbaar Ministerie, de mogelijkheid een keuze te maken voor een deskundige waarvan de kwaliteit vooraf in algemene zin is gewaarborgd.
2.3.
Het College heeft op grond van artikel 4 van het Brdis tot taak te beslissen op een aanvraag tot registratie of tot herregistratie. In artikel 12, tweede lid, van het Brdis zijn de kwaliteitseisen geformuleerd waaraan een deskundige moet voldoen om in het NRGD te worden ingeschreven. Als de deskundige niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, moet het College de aanvraag tot inschrijving op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis afwijzen, behoudens de uitzondering van artikel 19 van het Brdis. De deskundige die niet volledig voldoet aan alle vereisten van artikel 12, tweede lid, van het Brdis, maar wel voldoet aan het door het College vastgestelde basisniveau van het desbetreffende deskundigheidsgebied kan op grond van artikel 19, eerste lid, van het Brdis voorwaardelijk worden ingeschreven in het NRGD. Op grond van artikel 19, derde lid, van het Brdis kunnen bij herhaalde toepassing van het bepaalde het eerste lid, de door het College te stellen voorwaarden niet opeenvolgend dezelfde zijn, tenzij de deskundige door bijzondere omstandigheden niet aan de eerdere door het College gestelde voorwaarden heeft kunnen voldoen. Uit de bewoordingen van deze artikelen volgt dat het College beoordelingsruimte toekomt [2] . Het College heeft voor het deskundigengebied Legal Psychology die ruimte nader ingevuld met de Standards Legal Psychology (hierna: de Standards). Het Beleidskader Voorwaardelijke registratie geeft inzicht in welke gevallen het College overgaat tot toepassing van artikel 19 van het Brdis en de aanvrager voorwaardelijk registreert.
2.4
De aanvraag om (her)registratie wordt door het College voor advies voorgelegd aan een onafhankelijke Toelatingsadviescommissie (hierna: de TAC) die bestaat uit vakinhoudelijke deskundigen en een strafrechtjurist (voorzitter). De beoordeling van een aanvraag vindt in beginsel plaats op basis van het schriftelijke dossier, bestaande uit, onder andere, het curriculum vitae en een aantal rapportages van aanvrager. Wanneer de TAC onvoldoende informatie heeft om een advies uit te brengen over een aanvraag om (her)inschrijving of voornemens is te adviseren om de aanvraag af te wijzen, nodigt het de aanvrager uit voor een mondelinge toetsing. De TAC brengt vervolgens advies uit aan het College, waarna het College op de aanvraag beslist. Wanneer een aanvrager het niet eens is met de beslissing van het College kan bezwaar gemaakt worden. Het bezwaarschrift wordt door het College in handen gesteld van een onafhankelijke bezwaaradviescommissie (hierna: de BAC) die bestaat uit vakinhoudelijke toetsers die geen deel uitmaakten van de TAC en een bestuursrechtsjurist (voorzitter). De BAC wordt ondersteund door een onafhankelijke secretaris. De BAC beoordeelt de volledige aanvraag opnieuw en brengt vervolgens advies uit aan het College, waarna het College op het bezwaar beslist.
2.5.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Eiseres is vanaf 1 september 2019, voor de duur van twee jaar, voorwaardelijk ingeschreven geweest in het NRGD voor de deskundigheidsgebieden Legal Psychology – Statement Validity en Legal Psychology – Psychology of Evidence. Hierbij is de voorwaarde gesteld dat binnen twee jaar uit de zaaksrapporten van eiseres moet blijken dat eiseres in staat is om in haar rapporten beter te beschrijven en (met wetenschappelijke literatuur) te onderbouwen hoe eiseres tot haar aannames en deelconclusies komt (en daarmee beter inzichtelijk te maken hoe eiseres tot haar eindconclusie is gekomen).
3.2.
Eiseres heeft op 21 april 2021, aangevuld op 14 september 2021, verzocht om herregistratie in het NRGD voor de twee deskundigheidsgebieden waarvoor ze voorwaardelijk was ingeschreven. Eiseres heeft daarbij vier zaaksrapporten overgelegd:
rapport van 24 augustus 2021  parketnummer [nummer 1] (rapport B);
rapport van 17 april 2021  parketnummer [nummer 2] (rapport N);
rapport van 10 november 2020  parketnummer [nummer 3] (rapport Van D); en
rapport van 13 januari 2020  parketnummer [nummer 4] (rapport P).
3.3.
De aanvraag is voor advies doorgezonden naar de door het College voor deze aanvraag benoemde TAC, bestaande uit [naam 3] , jurist, en em. prof. [naam 4] en [naam 5] , experts legal pyschology. Op 6 december 2021 is eiseres op de hoogte gesteld van de samenstelling van de TAC. Na een schriftelijke toetsing op 12 januari 2022 en een hoorzitting op 7 maart 2022 heeft de TAC op 10 mei 2022 haar advies neergelegd in een Adviesbeoordelingsformulier. Dit formulier bestaat uit acht onderdelen, relaterend aan de eisen van artikel 12, tweede lid, van het Brdis, zoals nader uitgewerkt in de Standards. De TAC heeft twee onderdelen als voldoende beoordeeld: (1) Casework history [3] en (8) Professional attitude [4] en zes onderdelen als onvoldoende: (2) Education [5] ; (3) Case request and strategy [6] ; (4) Investigative material and data [7] ; (5) Investigative methods and interpretation [8] ; (6) Reporting [9] ; en (7) Dutch Criminal Law [10] . Daarop heeft de TAC het College geadviseerd om de aanvraag van eiseres af te wijzen.
3.4.
Met het primaire besluit heeft het College, onder verwijzing naar het advies van de TAC, de aanvraag van eiseres afgewezen. Met inachtneming van hetgeen is neergelegd in de Standards, heeft het College de TAC daarbij overigens niet gevolgd in haar bevindingen ten aanzien van alle onderdelen. Alleen ten aanzien van de onderdelen 4, 5 en 6 volgt het College het advies van de TAC en acht het College het advies van de TAC deugdelijk gemotiveerd. De uitschrijving van eiseres uit het NRGD is ingegaan op 21 juli 2022.
3.5.
Eiseres heeft op 23 juli 2022, aangevuld op 26 september 2022, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Volgens eiseres voldoet haar werk ook op de onderdelen 4, 5 en 6 van het Adviesbeoordelingsformulier. De beoordeling van de TAC is volgens eiseres niet objectief en niet onafhankelijk.
3.6.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft het College advies gevraagd aan de BAC, die bestond uit [naam 6] , voorzitter, [naam 7] en prof. [naam 8] , experts legal psychology, bijgestaan door [naam 9] , secretaris. Op 23 november 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de BAC en op 21 december 2022 heeft de BAC een advies uitgebracht. In haar advies komt de BAC op basis van de vier overgelegde zaaksrapporten tot de conclusie dat eiseres nog steeds niet voldoet aan de voorwaarde zoals gesteld bij de eerdere voorwaardelijke inschrijving in 2019, te weten onderdeel 6. Daarnaast concludeert de BAC dat ook niet wordt voldaan aan onderdeel 5. Aan onderdeel 4 wordt volgens de BAC, anders dan de TAC concludeerde, wel voldaan. De BAC adviseert de aanvraag af te wijzen. Het nogmaals voorwaardelijk inschrijven van eiseres is niet mogelijk omdat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarde die aan haar eerdere inschrijving was verbonden. Bijzondere omstandigheden waarom eiseres niet aan de voorwaarde heeft voldaan zijn door eiseres niet gesteld en ook niet gebleken.
3.7.
Met het bestreden besluit van 24 februari 2023 op het bezwaar van eiseres volgt het College het advies van de BAC om de aanvraag om herregistratie af te wijzen. Het College laat het primaire besluit in stand en neemt daartoe de motivering van de BAC zoals opgenomen in het advies over.

Relevante feiten en omstandigheden

Klacht TAC
4.1.
Naar aanleiding van de hoorzitting bij de TAC heeft eiseres op 8 maart 2022 het College gemeld dat zij het gesprek bij de TAC onplezierig en niet constructief vond. Ook heeft ze geklaagd over de samenstelling van de TAC. Tijdens de hoorzitting van de BAC heeft eiseres het College verzocht deze melding als klacht te behandelen.
4.2.
Het College heeft met het besluit van 20 april 2023 de klacht tegen de TAC gedeeltelijk, namelijk op het punt van de toon en de sfeer van de mondelinge toets, gegrond verklaard. Daarnaast had het volgens het College op de weg van [naam 5] (hierna: [naam 5] ) gelegen zich te verschonen om daarmee de schijn van vooringenomenheid te voorkomen. Het College ziet echter geen reden om te twijfelen aan het advies van de TAC om de aanvraag van eiseres af te wijzen. Voor zover er al aanleiding zou zijn om het primaire besluit te heroverwegen heeft een geheel nieuw samengestelde, onafhankelijke BAC de aanvraag in de tussentijd opnieuw beoordeeld. Ook deze BAC heeft geadviseerd om de aanvraag van eiseres af te wijzen. Het College acht dit BAC-advies zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd en heeft vervolgens de uitschrijving uit het register in stand gelaten.
Klacht BAC
5.1.
Eiseres heeft op 11 mei 2023 een tweede klacht ingediend bij het College. Deze klacht ging over de onafhankelijkheid en objectiviteit van de toetsing van de BAC vanwege de samenstelling van de BAC. Eiseres betwist de onafhankelijkheid en objectiviteit van [naam 7] (hierna: [naam 7] ) omdat zij als tweede lezer betrokken was bij een rapport dat door de verdediging in een strafzaak is ingebracht waarin ook door eiseres een rapport is uitgebracht en dit rapport (rapport Van D) bij de aanvraag als onderbouwing was gevoegd.
5.2.
Het College heeft met het besluit van 10 juli 2023 de klacht tegen de BAC ongegrond verklaard. In het geval van [naam 7] is volgens het College geen sprake van de schijn van vooringenomenheid. Het College geeft daarvoor de volgende redenen: (1) [naam 7] was in het (meelees)stadium in november 2020 niet bekend met de rapportage van eiseres, aldus de BAC; (2) het rapport waarop [naam 7] heeft meegelezen was geen reactie op een door eiseres uitgebracht rapport, het gaat om een zelfstandig opgemaakt en geschreven rapport. De data van de rapporten bevestigen dat: eiseres heeft haar rapport op 10 november 2020 uitgebracht en de heer Van Koppen, het rapport waarop [naam 7] heeft meegelezen, een dag later, namelijk op 11 november 2020; (3) de data tussen de hoorzitting van de BAC en het meelezen van het rapport liggen ruim twee jaar uit elkaar. Het College acht het daarom aannemelijk dat [naam 7] zich er niet van bewust was dat een van de vier te beoordelen zaaksrapporten van eiseres een rapport uit een zaak betrof waarin zij heeft meegelezen. Zij leest mee en rapporteert namelijk veelvuldig in vergelijkbare zaken; (4) in het verslag van de hoorzitting van de BAC en hetgeen daar is besproken worden geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan [naam 7] had kunnen weten dat zij betrokken is geweest als meelezer. Het rapport Van D is immers inhoudelijk niet op de hoorzitting besproken. Alleen rapport B is als voorbeeld met eiseres doorgenomen, en bij het punt van de betrokkenheid van [naam 5] zijn de specifieke details van het rapport Van D evenmin besproken; en (5) de BAC was niet bekend met de betrokkenheid van [naam 7] als meelezer. De onafhankelijkheid van de BAC is, conform de vereisten van de Awb, verder met een onafhankelijke voorzitter geborgd.

Standpunt eiseres

6. Kort samengevat voert eiseres in beroep aan dat de besluiten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat de TAC en de BAC niet onpartijdig waren. Daarnaast stelt zij dat haar zaaksrapporten, in tegenstelling tot wat de TAC en de BAC concludeerden, wel voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Eiseres verwijst daarvoor naar de Standards. Zij stelt dat het aantal referenties niet bepalend is voor de vraag of een rechtspsychologisch rapport wetenschappelijk is onderbouwd. Eiseres betoogt verder dat onvoldoende inzichtelijk is aan welke eisen rapportages zouden moeten voldoen. Tot slot stelt eiseres dat zij schade heeft geleden door de uitschrijving uit het NRGD.

Beoordeling door de rechtbank

7.1.
Deze uitspraak betreft het besluit van het College tot afwijzing van de aanvraag van eiseres tot herregistratie als gerechtelijk deskundige in het NRGD. Eiseres is het daar niet mee eens. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Daarbij merkt de rechtbank op dat het College in het bestreden besluit alleen de onderdelen 5 en 6 van het Adviesbeoordelingsformulier als onvoldoende heeft beoordeeld. Beroepsgronden die betrekking hebben op de andere onderdelen van het Adviesbeoordelingsformulier of op feitelijke handelingen van het College worden daarom buiten beschouwing gelaten.
7.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
7.3.
De beroepsgronden van eiseres vallen uiteen in twee delen (1) de onzorgvuldigheid van de beoordeling en (2) de inhoudelijke bezwaren tegen de beoordeling.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
8.1.
De rechtbank constateert dat eiseres niet alleen in beroep maar ook in bezwaar gronden heeft aangevoerd wegens gestelde vooringenomenheid van de TAC. In het bestreden besluit heeft het College het primaire besluit in stand gelaten. In een daarna genomen besluit heeft het College de klacht van eiseres over de werkwijze van de TAC echter gegrond verklaard. Het College heeft in dat besluit gesteld dat het op de weg van [naam 5] had gelegen zich te verschonen. Anders dan het College is de rechtbank van oordeel dat daarmee vaststaat dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
8.2.
Het College stelt verder ten onrechte dat het functioneren van de TAC en de BAC buiten de omvang van dit geding valt, omdat daar de klachtprocedure op ziet. Tegen de beslissingen op de klachten staat geen bezwaar en beroep open. De rechtsbescherming ten aanzien van het functioneren van de TAC wordt geboden door herbeoordeling in bezwaar. De rechtsbescherming ten aanzien van het functioneren van de BAC ligt thans aan de rechtbank voor. De rechtbank onderzoekt namelijk of het bestreden besluit voldoet aan de eisen van artikel 3:9 van de Awb. De klachten over de onafhankelijkheid van de (TAC en de) BAC werken in de onderhavige zaak dus door als beroepsgronden die zien op de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het College. De rechtbank toetst die zorgvuldigheid vol. Dat wil zeggen dat zij daarin onafhankelijk is van de besluiten die het College al op de klachten heeft genomen.
8.3.
Ook ten aanzien van het bestreden besluit oordeelt de rechtbank dat het onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het College kon dat niet baseren op het advies van de BAC. Eiseres heeft namelijk terecht vragen gesteld bij de onafhankelijkheid van [naam 7] bij het beoordelen van haar deskundigheid. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 7] als deskundige betrokken is geweest bij een van de zaken waarin een door de BAC te beoordelen rapport is uitgebracht. De rechtbank acht onaannemelijk dat die betrokkenheid dusdanig klein was dat die de beoordeling van [naam 7] niet kan hebben beïnvloed, zoals het College stelt. [naam 7] heeft zich namelijk al voordat zij plaatsnam in de BAC als meelezer (onbewust) een beeld gevormd over dezelfde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot één van de vier door de BAC te beoordelen rapportages. Juist omdat vooringenomenheid onbewust kan ontstaan, dienen alle leden van een adviescommissie na te gaan of zij betrokken zijn geweest bij een van de zaken waarin de te beoordelen rapporten zijn uitgebracht. Is dat het geval, dan moeten zij zich verschonen. In dit geval had [naam 7] zich dus moeten verschonen vanwege haar betrokkenheid als meelezer. Zij heeft dat niet gedaan. Dat is een onzorgvuldigheid die het College kan worden aangerekend.
8.4.
Aan het voorgaande doet niet af de stelling van het College dat het onmogelijk is een beoordelingscommissie te vormen die onbekend is met de te beoordelen persoon of het werk daarvan, omdat het vakgebied daarvoor te klein is. Het is het de taak van het College steeds een objectieve adviescommissie samen te stellen. Als dat niet kan met mensen vanuit het eigen vakgebied, zal het College andere mogelijkheden moeten onderzoeken. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gebruik van deskundigen uit aanpalende vakgebieden.
8.5.
De beroepsgrond slaagt.
Inhoud van de besluitvorming
9.1.
Eiseres stelt verder dat het College zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet voldaan heeft aan de gestelde norm, omdat die norm niet kenbaar was.
9.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres volgens het College niet voldoet aan de kwaliteitseisen van de onderdelen 5 en 6 van het Adviesbeoordelingsformulier. Voor het overige voldoet eiseres wel aan de kwaliteitseisen voor registratie. Dat is door het College ter zitting bevestigd. De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of de norm voor voornoemde onderdelen voldoende kenbaar was. De rechtbank overweegt als volgt.
9.3.
In het advies van 19 juli 2019 overwoog de BAC daarover:
“De commissie merkt in het algemeen op dat in de Nederlandse rechtspraktijk een bepaalde standaard is ontstaan met betrekking tot het rapporteren op het deskundigengebied Rechtspsychologie. Deze wijze van rapporteren komt naar het oordeel van de commissie niet overeen met de eisen die momenteel worden gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor inschrijving in het register.”
9.4.
In het advies van 21 december 2022 overwoog de BAC:
“In de Standards is onvoldoende toegelicht hoe de wetenschappelijke onderbouwing van uitspraken moet worden gegeven en er is daarmee ruimte ontstaan voor een verkeerde interpretatie van wat er op dat vlak van een rapporteur wordt verwacht. Dat ziet de commissie terug in het gesprek dat zij hierover heeft gehad met Poletiek. De commissie heeft soortgelijke verschillen in interpretaties gezien bij andere aanvragers.
(…) Het College volgt daarin dus een harde lijn en dat is op zichzelf toelaatbaar. Dat neemt echter niet weg dat er ook inspanningen van het College worden verwacht om de vereiste kwaliteit te waarborgen, waaronder het geven van een heldere toelichting op de kwaliteitseisen. De Commissie vindt dat het College de administratieve en inhoudelijke kwaliteitseisen duidelijker zou kunnen verwoorden, zodat misverstanden hierover voorkomen kunnen worden. Wat daarbij zou kunnen bijdragen is om een aantal geanonimiseerde rapporten op de website van het NRGD te plaatsen die wel aan de kwaliteitseisen voldoen. Het helpt ook als er templates beschikbaar zijn voor de opmaak van een rapport, zodat voor deskundigen duidelijk wordt hoe een deskundigenrapport eruit moet zien.”
9.5.
Bij de hoorzitting in bezwaar op 22 december 2022 heeft prof. [naam 8] opgemerkt:
“Wij vinden dat de ‘standards’ niet zo helder zijn voor aanvragers. Die zouden een meer educatief element moeten bevatten. Het zou helder moeten zijn welke rapporten wel voldoen. Die zouden bekend moeten zijn. Er zou meer informatie moeten zijn wat er in dat soort rapporten zou moeten staan.”
9.6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor eiseres – op het moment dat zij de rapportages opmaakte – onvoldoende kenbaar was aan welke kwaliteitseisen de rapportages moesten voldoen. Met andere woorden, de norm ten aanzien van het opmaken van rapportages en het gebruik van verwijzingen naar literatuur was niet voldoende duidelijk. Eiseres kan dus niet worden tegengeworpen dat ze daar niet aan voldeed. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiseres niet kon voldoen aan de gestelde voorwaarde bij de voorwaardelijke inschrijving in 2019.
9.7.
Ook deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het College op om het gebrek te herstellen met een betere motivering (een zogenoemde bestuurlijke lus). Het College zal een volledig nieuwe beoordeling moeten maken, inclusief een nieuwe beoordeling door een nieuwe BAC.
10.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het College een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het College hiervoor zes weken. Daarbij geeft de rechtbank het College in overweging mee om artikel 19, derde lid, van het Brdis toe te passen, omdat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiseres niet aan de eerdere door het College gestelde voorwaarde heeft kunnen voldoen.
10.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het College het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het College moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 februari 2023;
  • draagt het College op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het College het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het College tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzitter, en mr. D.M. de Feijter en
mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Wet bestuursrecht
Artikel 2:4
Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Wetboek van Strafvordering

Artikel 51k
Er is een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt het orgaan ingesteld dat met deze taak wordt belast.
Bij benoeming van een deskundige die niet is opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid, wordt gemotiveerd op grond waarvan hij als deskundige wordt aangemerkt.

Besluit register deskundige in strafzaken

Artikel 4
Het College heeft tot taak:
het overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 12 tot en met 14 en 17 tot en met 19 beslissen op een aanvraag tot inschrijving of tot herinschrijving en overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 over de eventuele doorhaling uit het register, het doen inrichten en onderhouden van het register waarin die beslissingen worden verwerkt alsmede het geven van aanwijzingen daaromtrent aan het bureau;
te bevorderen dat per deskundigheidsgebied specifieke eisen worden opgesteld ter nadere uitwerking van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde eisen;
het vaststellen van een gedragscode die de gedragsregels bevat waaraan de geregistreerde deskundige zich dient te houden;
het in overleg met de secretaris vaststellen van de door het bureau ter ondersteuning van de werkzaamheden van het College te verrichten activiteiten.
Artikel 6
Het College verricht zijn taken op onpartijdige en onafhankelijke wijze.
Elk van de leden die een aanvraag behandelt, kan zich verschonen indien zich naar zijn oordeel feiten of omstandigheden voordoen die onverenigbaar zijn met zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
Indien het bepaalde in het tweede lid toepassing heeft gevonden, beslist het College in een samenstelling waarvan het lid dat zich heeft verschoond, geen deel uitmaakt.

Artikel 7

Het College bepaalt zijn eigen werkwijze.
Het College stelt maatstaven op aan de hand waarvan per deskundigheidsgebied wordt beoordeeld of een aanvraag voldoet aan de in artikel 12 bedoelde eisen, en maakt deze openbaar.
Het College benoemt een bezwaaradviescommissie, normstellingsadviescommissies en toetsingsadviescommissies, en kan ook uit zijn midden commissies samenstellen en belasten met de uitoefening van bepaalde taken.
Het College alsmede de door het College ingestelde commissies kunnen zich door personen die niet tot het College behoren doen bijstaan, voor zover dat voor de vervulling van hun taken nodig is. Deze personen kunnen van die commissies deel uitmaken.
Een persoon die deel uitmaakt van één van de commissies, bedoeld in het derde lid, kan zich verschonen indien zich naar zijn oordeel feiten of omstandigheden voordoen die onverenigbaar zijn met zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.

Artikel 12

Een aanvraag tot inschrijving komt slechts in aanmerking voor toetsing aan de in het tweede lid bedoelde eisen wanneer de aanvraag betrekking heeft op een welomlijnd deskundigheidsgebied waarvan aannemelijk is dat op basis daarvan zinvolle, objectieve en betrouwbare informatie kan worden verschaft en dat naar het oordeel van het College zodanig ontwikkeld is dat de bevindingen daarbinnen aan de hand van gedeelde normen kunnen worden getoetst en verantwoord.
Een deskundige wordt op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College:
beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin;
in staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden;
in staat is op basis van de vraagstelling volgens de daarvoor geldende maatstaven een onderzoeksplan op te stellen en uit te voeren;
in staat is onderzoeksmaterialen en -gegevens in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven te verzamelen, vast te leggen, te interpreteren en te beoordelen;
in staat is om de geldende onderzoeksmethoden in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven toe te passen;
in staat is zowel schriftelijk als mondeling over de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen te rapporteren;
in staat is een opdracht te voltooien binnen de daarvoor gestelde of afgesproken termijn;
n staat is zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten.
Artikel 14
De aanvraag wordt niet in behandeling genomen indien de aanvrager ook na aanmaning heeft verzuimd de in artikel 13 genoemde gegevens en bescheiden over te leggen.
De aanvraag tot inschrijving wordt afgewezen indien:
de aanvrager naar het oordeel van het College niet voldoet aan de in artikel 12, tweede lid, genoemde kwaliteitseisen, behoudens wanneer toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 19;
de aanvrager de aanvraag niet naar waarheid blijkt te hebben opgesteld;
de aanvrager ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis;
een op grond van dit besluit jegens de aanvrager genomen beslissing tot doorhaling zich tegen hernieuwde inschrijving verzet.
In de overige gevallen wordt de aanvraag toegewezen.
3. Het College beslist binnen drie maanden na het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in artikel 12, eerste lid.
Artikel 18
1. De inschrijving in het register wordt doorgehaald indien:
de deskundige niet langer in aanmerking wenst te komen voor registratie of herregistratie;
de deskundige is overleden;
de aanvraag overeenkomstig artikel 14, tweede lid, wordt afgewezen;
e desbetreffende deskundige naar het oordeel van het College niet langer voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, of deze de door het College gestelde voorwaarden, bedoeld in artikel 19, tweede lid, niet nakomt.
2. Indien de deskundige voor meer dan één deskundigheid in het register is ingeschreven, kan de doorhaling worden beperkt tot één of meer van de deskundigheden.
3. Van een beschikking tot doorhaling van de inschrijving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mededeling gedaan via de website van het register en in de Staatscourant.
4. Bij de beschikking tot doorhaling van de inschrijving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt bepaald binnen welke periode geen nieuw verzoek tot inschrijving in het register kan worden gedaan. Deze periode bedraagt ten hoogste tien jaren.
5. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onderdeel d, blijft de doorhaling achterwege zolang het College niet heeft beslist op een aanvraag tot herregistratie.
6. Het College kan overgaan tot onderzoek ten behoeve van de toepassing van het eerste lid, onderdeel d. Bij klemmende redenen kan het College gedurende het onderzoek de inschrijving tijdelijk doorhalen.
7. Het College vernietigt de gegevens die het met betrekking tot een deskundige heeft verwerkt, in verband met de uitvoering van zijn taak, bedoeld in artikel 4, onderdeel a,
vijf jaar nadat de beslissing tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving onherroepelijk is geworden;
twee jaar nadat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden;
twee jaar na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 17, eerste lid, indien de geregistreerde deskundige te kennen heeft gegeven dat hij niet in aanmerking wenst te komen voor herregistratie;
een maand na ontvangst van het verzoek dat de geregistreerde deskundige niet langer in het register wenst te zijn ingeschreven;
en maand na ontvangst van het bericht dat de geregistreerde deskundige is overleden.
Artikel 19
Een deskundige die niet aan alle vereisten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, voldoet, kan op zijn aanvraag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, telkens voor een periode van ten hoogste twee jaar voorwaardelijk in het register als deskundige worden ingeschreven, behoudens doorhaling overeenkomstig het bepaalde in artikel 18. Het College stelt de voorwaarden waaraan en de termijnen waarbinnen de deskundige moet voldoen.
Een voorwaardelijke inschrijving in het register vindt alleen plaats wanneer naar het oordeel van het College redelijkerwijs de verwachting bestaat dat de deskundige binnen de termijn van de voorwaardelijke registratie aan alle vereisten als bedoeld in artikel 12, tweede lid, zal voldoen binnen de daartoe gestelde termijnen.
Bij herhaalde toepassing van het bepaalde in het eerste lid, kunnen de door het College te stellen voorwaarden niet opeenvolgend dezelfde zijn, tenzij de deskundige door bijzondere omstandigheden niet aan de eerdere door het College gestelde voorwaarden heeft kunnen voldoen.
De artikelen 13 tot en met 16 en 17, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Stb. 2009, 330.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 december 2017, r.o. 9.1 (ECLI:NL:RVS:2017:3422) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2016, r.o. 7.1-7.4. (ECLI:NL:RVS:RBAMS:2016:4738).
3.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis.
4.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder i, van het Brdis.
5.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis.
6.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c en d, van het Brdis.
7.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van het Brdis.
8.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, e en f, van het Brdis.
9.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g en h, van het Brdis.
10.Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van het Brdis.