ECLI:NL:RBNHO:2025:3978

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
15.093083.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en tot een taakstraf wegens uitkeringsfraude - schending inlichtingenplicht

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte had in de periode van 1 december 2012 tot en met 30 november 2021 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de sociale dienst van de gemeente Zaanstad, wat haar recht op een uitkering beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het recht tot strafvervolging niet was verjaard, omdat het feit een voortdurend delict betrof. De verdachte had gedurende negen jaar een gezamenlijke huishouding gevoerd zonder dit te melden, wat resulteerde in een onterecht ontvangen uitkering van meer dan €140.000.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor haar minderjarige kind en haar positieve ontwikkeling in werk en financiën. De uitspraak benadrukte de ernst van de fraude en het schenden van het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.093083.23 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 4 maart 2025 op grond van artikel 369, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) naar deze meervoudige kamer van de rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.P. Klaver en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2012 tot en met 30 november 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande
ouder), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (sector Werk en Inkomen/Maatschappelijke Ontwikkeling/Sociale dienst van de
)gemeente Zaanstad niet (tijdig en/of volledig) te melden dat zij, verdachte,
-een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [betrokkene] [op/aan het adres [adres]] en/of
-dat haar, verdachtes, woon- en/of gezins- en/of leefsituatie was gewijzigd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte gedurende haar uitkeringsperiode in strijd met haar inlichtingenplicht heeft gehandeld. Zij heeft opzettelijk nagelaten bij de sociale dienst van de gemeente Zaanstad te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [betrokkene] op het adres [adres] en dat daarmee haar woon- en/of gezins- en/of leefsituatie was gewijzigd en dat dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of en ander.
De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, gelet op de verjaringstermijn van 12 jaar, de bewezenverklaarde pleegperiode loopt van 30 januari 2013 tot en met 30 november 2021.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen waarbij, gelet op de verjaring, de bewezen verklaarde periode loopt van 30 januari 2013 tot en met 30 november 2021.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Verjaring
De rechtbank is van oordeel dat het recht tot strafvervolging, voor de gehele ten laste gelegde periode, niet is verjaard.
Omdat artikel 227b Sr naar de wettelijke omschrijving met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt bedreigd, vervalt volgens artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 3° Sr het recht tot strafvordering door verjaring in twaalf jaren. Op grond van artikel 71 Sr start de termijn van verjaring in beginsel op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Indien echter sprake is van een voortdurend (omissie)delict, moet er van worden uitgegaan dat dit feit pas is voltooid wanneer de strafbare handeling niet langer voortduurt. In dat geval start de verjaringstermijn pas aan het einde van de in de tenlastelegging aangeduide pleegperiode.
Omdat op de verdachte gedurende de tijd dat aan haar een uitkering werd verstrekt, de doorlopende verplichting rustte om aan de betrokken uitkeringsinstantie de benodigde gegevens te verstrekken, is sprake van een voortdurend delict. Dat betekent dat de verjaringstermijn pas na het einde van de in de tenlastelegging aangeduide pleegperiode aanvangt (30 november 2021), wat meebrengt dat in het onderhavige geval het recht tot strafvordering in zoverre niet door verjaring is vervallen, ook niet voor een deel van de tenlastegelegde periode.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2025;
  • het proces-verbaal uitkeringsfraude van verbalisant [adres] (dossierpagina’s 1-25).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 1 december 2012 tot en met 30 november 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande ouder), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (sector Werk en Inkomen/Maatschappelijke Ontwikkeling/Sociale dienst van de
)gemeente Zaanstad niet te melden dat zij, verdachte,
-een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [betrokkene] op het adres [adres]
-dat haar, verdachtes, woon- en/of gezinssituatie was gewijzigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking en de hoogte of de duur van een verstrekking, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte in positieve zin. De raadsman verzoekt de rechtbank te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, eventueel op te leggen in combinatie met een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende een periode van negen jaar schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens aan de gemeente Zaanstad te verstrekken, te weten dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar (ex-) partner
.De verdachte heeft hierdoor een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgelden (ruim
€ 140.000,- in de ten laste gelegde periode) ontvangen waarop zij geen, dan wel niet volledig recht had. De verdachte heeft door haar handelen het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschonden. Hierdoor heeft zij niet alleen in financieel opzicht schade aan dit stelsel berokkend, maar ook afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. De verdachte heeft misbruik gemaakt van voorzieningen die zijn bedoeld middelen van bestaan te garanderen voor diegenen die niet bij machte zijn deze op eigen kracht te verwerven.
Persoon van de verdachteMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 7 maart 2025, waaruit blijkt dat zij in 2009 voor een soortgelijk feit tot een taakstraf voor de duur van 84 uur is veroordeeld. Deze veroordeling is in 2014 onherroepelijk geworden.
Ter terechtzitting is daarnaast gebleken dat de verdachte door angst en mishandeling geen weerstand heeft kunnen bieden tegen haar ex-partner [betrokkene] en zij er ondanks zijn aanwezigheid in huis (ook financieel) alleen voor stond. Zij woont samen met haar drie kinderen, waarvan de jongste nog minderjarig is. Haar ex-partner [betrokkene] woont inmiddels niet meer bij haar. Zij heeft eenhoofdig gezag over haar nog minderjarige kind. De uitkering van de verdachte is stopgezet en zij staat al jaren onder bewind. De verdachte werkt inmiddels zes dagen per week en is inmiddels schuldenvrij.
TerugvorderingBij besluit van 28 maart 2024 heeft de gemeente Zaanstad besloten de aan de verdachte toegekende bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen over de periode van 4 juni 2012 tot en met 30 november 2021. Het gaat om een terug te vorderen bedrag van
€ 151.142,36. Tegen dit besluit heeft de verdachte bezwaar aangetekend en het besluit is daarom niet onherroepelijk.
De op te leggen strafOp grond van de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt, gelet op het benadelingsbedrag van ruim €140.000,-, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden.
Omdat de verdachte als enig ouder de zorg draagt voor haar minderjarige kind en de rechtbank daarnaast van oordeel is dat een straf moet worden opgelegd die de positieve wending in het leven van de verdachte niet zal doorkruisen, zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden en daarbij bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal een proeftijd worden verbonden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank is bovendien van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid moet worden opgelegd. Gelet op de fulltimebaan van de verdachte, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf matigen in die zin dat een taakstraf voor de duur van 180 uren wordt opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot het verrichten van
180 (éénhonderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2025.