ECLI:NL:RBNHO:2025:3974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
15.395394.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf wegens mishandeling van ex-vriendin en haar minderjarig kind

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin en haar minderjarige kind. De zaak kwam voor de rechtbank na een verwijzing door de politierechter. De verdachte werd beschuldigd van twee mishandelingen: de eerste betrof zijn levensgezel, die hij op 29 november 2024 in Hoorn mishandeld zou hebben door haar bij de armen vast te pakken, te knijpen en op de grond te gooien. De tweede mishandeling betrof het minderjarige kind, dat hij op 4 december 2024 zou hebben mishandeld door aan de slaapzak te trekken, waardoor het kind met haar hoofd tegen het bedje viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging betwistte dat alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mishandeling van de ex-vriendin op 29 november 2024 wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling in Spanje. De mishandeling van het kind werd eveneens bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 40 uur. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd in verband met reclassering en hulpverlening. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de mishandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.395394.24 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 4 maart 2025 op grond van artikel 369, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) naar de meervoudige kamer van de rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.P. Klaver en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.C. van der Hulst, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2024 tot en met 29 november 2024 te Hoorn, althans in Nederland en/of in Spanje, zijn levensgezel, [benadeelde 1], heeft mishandeld door die [benadeelde 1]:
-(met kracht) (bij haar armen) vast te pakken en/of
- te trekken en/of te knijpen aan/in haar arm en/of
- op de grond te gooien;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2024 tot en met 11 december 2024 te Hoorn, [benadeelde 2], een kind dat hij verzorgt of
opvoedt als behorend tot zijn gezin of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, heeft mishandeld, door die [benadeelde 2]:
-(meermalen) te slaan tegen haar lichaam en/of
- te trekken aan haar arm(en) en/of
- te knijpen in haar arm(en) en/of
- het voeteneind van de slaapzak van die [benadeelde 2] te pakken en/of (vervolgens) aan de slaapzak te trekken, waardoor ze met haar hoofd tegen de spijlen van het bedje viel;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat de mishandeling die op 29 november 2024 heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte de aangeefster met kracht bij de armen heeft gepakt en daarin heeft geknepen, wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft deze geweldshandelingen op de zitting bekend. De overige ten laste gelegde geweldshandelingen in de ten laste gelegde periode kunnen volgens de raadsvrouw niet worden bewezen. De verdachte heeft die geweldshandelingen ontkend en bovendien wordt de aangifte ten aanzien van die geweldshandelingen onvoldoende ondersteund door overig bewijs.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte te hardhandig aan de slaapzak van [benadeelde 2] heeft getrokken waardoor zij met haar hoofdje tegen het achterschot van haar bedje is gevallen. De verdachte heeft dit ook op de terechtzitting bekend. De overige ten aanzien van [benadeelde 2] tenlastegelegde geweldshandelingen kunnen volgens de raadsvrouw niet worden bewezen, omdat ten aanzien daarvan de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door overig bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde op de terechtzitting het incident op 29 november 2024 waarbij aangeefster door de verdachte hardhandig bij haar armen werd gepakt en op de grond werd gegooid, zoals ten laste gelegd onder 1, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onder 1 in oktober 2024 in Spanje ten laste gelegde mishandeling. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte in Spanje agressief en boos werd. Hij zou haar bij de armen hebben gepakt en op de grond hebben geduwd, wat pijn deed. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij ruzie had met aangeefster in Spanje en dat hij aangeefster aan de kant heeft gezet. De rechtbank is van oordeel dat alleen de verklaring van aangeefster onvoldoende is om tot een veroordeling van de mishandeling in Spanje te komen. Voor die verklaring ontbreekt het vereiste steunbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat het incident van 4 december 2024, waarbij [benadeelde 2] (geboren [geboortedatum 2]) door de verdachte hardhandig in haar slaapzakje naar achteren werd getrokken zoals ten laste gelegd onder 2, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van de overige geweldshandelingen ten aanzien van [benadeelde 2] in de ten laste gelegde periode wordt de aangifte onvoldoende ondersteund door overig bewijs en daarom dient de verdachte van die overige geweldshandelingen te worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 - derde gedachtestreepje - ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 november 2024 te Hoorn, zijn levensgezel, [benadeelde 1], heeft mishandeld door die [benadeelde 1]:
- met kracht bij haar armen vast te pakken en
- te knijpen in haar arm en
- op de grond te gooien.
2.
hij op 4 december 2024 te Hoorn, [benadeelde 2], een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld, door het voeteneind van de slaapzak van die [benadeelde 2] te pakken en vervolgens aan de slaapzak te trekken, waardoor ze met haar hoofd tegen het bedje viel.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden en daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid te gelasten.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis gevorderd.
Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd om het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verdachte zich goed kan vinden in een voorwaardelijk strafdeel. Hij staat open voor hulpverlening en is blij met het reclasseringscontact. De raadsvrouw heeft primair verzocht om naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf geen taakstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar om de bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte woonde samen met zijn ex-partner en haar dochtertje en hun beider zoontje in de woning van de verdachte. De relatie tussen de verdachte en zijn ex-partner werd gekenmerkt door spanningen en ruzies. De verdachte wist zich op een gegeven moment geen raad met de opgebouwde frustraties, wat heeft geresulteerd in huiselijk geweld.
Hij heeft zijn levensgezel en haar dochtertje [benadeelde 2], van toen nog geen veertien maanden oud, mishandeld.
De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn ex-partner krachtig bij de armen vastgepakt, haar geknepen en op de grond gegooid, waardoor hij een blauwe plek op haar arm heeft veroorzaakt. Op een ander moment is de verdachte naar de slaapkamer van de kinderen gegaan toen [benadeelde 2] bleef huilen in haar bedje. De verdachte heeft haar slaapzakje gepakt en daar een harde ruk aan gegeven waardoor [benadeelde 2] met haar hoofdje tegen het achterschot van haar bed is gevallen. Als gevolg daarvan raakte zij overstuur en moest erg huilen.
De verdachte heeft zijn levensgezel en haar dochtertje, die op dat moment bij hem in zijn woning woonden, in een zeer onveilige en stressvolle situatie gebracht, terwijl uitgerekend hij als partner en verzorger hun veiligheid had moeten bieden en waarborgen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 7 maart 2025, waaruit onder andere blijkt dat hij eerder wegens een geweldsdelict een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 6 maart 2025 waarin wordt geconcludeerd dat jeugdtrauma’s bij de verdachte hebben geleid tot langdurige symptomen van stress waardoor hij niet altijd in staat lijkt zijn grenzen te bewaken ten aanzien van partnerrelaties en ten aanzien van het netwerk. Ten tijde van de onderhavige escalaties lijkt dit van invloed te zijn geweest, alsmede een ontoereikende probleemhantering. Daarnaast ziet de reclassering enige risico’s omtrent het ontbreken van structuur en een zinvolle dagbesteding. Positief is dat de verdachte probleembesef toont en dat hij open staat voor gedragsverandering en begeleiding.
Uit het voortgangsverslag van 18 februari 2025 met betrekking tot het huidige toezicht in het kader van de schorsingsvoorwaarden blijkt dat de verdachte de afspraken met de reclassering goed nakomt en een open houding toont tijdens de gesprekken. Hij heeft goed contact met zijn ambulant ondersteuner van Leviaan. Uit het voortgangsverslag volgt dat de schorsingsvoorwaarden zijn gewijzigd in die zin dat de verdachte weer in zijn eigen woning kan verblijven, omdat de aangeefster met de kinderen naar haar vader in Lelystad is vertrokken.
De reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan te verbinden de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, ambulante begeleiding en een contact met aangeefster en zoon op advies van de Raad voor de Kinderbescherming en reclassering.
De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de hulp en de gesprekken als zeer prettig ervaart. Hij is bezig met traumaverwerking en op dit moment is zijn stress een stuk minder. Hij heeft veel steun aan de mensen om hem heen. Hij is bereid om zich aan de hem op te leggen voorwaarden te houden. De verdachte vindt het vervelend dat hij zijn eigen kind niet mag zien en is bezig met een omgangsregeling. Hij is bereid om zich aan de afspraken met de instanties te houden ten aanzien van het contact met zijn zoon en zijn ex-partner.
De op te leggen straf
Al het voorgaande afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 74 dagen, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat 60 dagen daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden.
Ook is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 40 uren moet worden opgelegd. Dit zijn veertig uren minder dan gevorderd door de officier van justitie, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank als volgt. De bewezenverklaarde geweldshandelingen hebben zich afgespeeld in huiselijke kring. De aangeefster is inmiddels met haar kinderen ingetrokken bij haar vader in Lelystad. De verdachte is in Hoorn blijven wonen. Op dit moment is er geen contact tussen de aangeefster en haar kinderen en de verdachte. Inmiddels zijn er allerlei hulpverlenende instanties bij het gezin betrokken. De verdachte heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en komt zijn afspraken met de reclassering goed na. Hij heeft een goed contact met zijn ambulant ondersteuner van Leviaan en met de reclassering. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat er geen rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank acht het dan ook niet nodig de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te gelasten.

7.Benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 585,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde bedrag te matigen, nu slechts één mishandeling bewezen kan worden. De raadsvrouw heeft daarnaast naar voren gebracht dat de bij de onderbouwing van de vordering aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak.
Oordeel rechtbank
In deze zaak is sprake van een mishandeling van de benadeelde partij. Als gevolg van de mishandeling heeft de benadeelde partij blauwe plekken opgelopen. Gelet op dit letsel maakt zij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW), aanspraak op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de normschending, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag en van € 350,- billijk. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan het deel van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: mishandeling levensgezel] aanleiding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen in verband met het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 2]) heeft via haar wettelijk vertegenwoordiger [benadeelde 1] een vordering tot schadevergoeding van € 700,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht het gevorderde bedrag te matigen, nu niet kan worden bewezen dat het letsel aan het lipje van [benadeelde 2] is veroorzaakt door het handelen van de verdachte en dat het gedrag van [benadeelde 2] op dit moment, zoals omschreven in de onderbouwing van de vordering, niet alleen aan de verdachte kan worden toegeschreven.
Oordeel rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In deze zaak is sprake van een mishandeling van [benadeelde 2]. Niet is vastgesteld dat het letsel aan het lipje van [benadeelde 2] is ontstaan als gevolg van deze mishandeling. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, bijvoorbeeld omdat sprake is van geestelijk letsel.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [benadeelde 2] sinds de mishandeling is veranderd. Zij is snel bang en overstuur en zoekt veel fysiek contact met haar moeder. Zij durft niet meer alleen in haar eigen bedje te slapen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon door het oplopen van geestelijk letsel. Dit letsel is aan de hand van objectieve gegevens voldoende onderbouwd door slachtofferhulp Nederland. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij wegens immateriële schade.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de normschending, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag en van € 350,- billijk. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen (via haar wettelijk vertegenwoordiger).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: mishandeling van een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige] aanleiding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen in verband met het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
74 (vierenzeventig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX
Alkmaar en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan diagnostiek en begeleiding. Hij laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • zich houdt aan de afspraken met Leviaan. Hij stelt zich begeleidbaar en meewerkend op ten aanzien van de ambulante begeleiding en ondersteuning vanuit Leviaan;
  • enkel contact zoekt of heeft met aangeefster en zijn zoon op advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering, afhankelijk van de (eventuele) omgangsafspraken.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 350,- (driehonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 350,- (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 350,- (driehonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 350,- (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2025.