ECLI:NL:RBNHO:2025:3940

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11021076 \ CV EXPL 24-2113
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele procedure over huurprijswijzigingen en rentevorderingen

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2025 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen Finish Box Selfstorage B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij, vertegenwoordigd door Swier cs gerechtsdeurwaarders, had de kantonrechter verzocht om de vordering te verminderen met de gevorderde rente en om de hoofdsom te verlagen in verband met prijswijzigingen in de huurovereenkomst. In een eerder tussenvonnis van 8 januari 2025 was de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de oneerlijkheid van de rente- en prijswijzigingsbedingen. De eisende partij erkende dat de bedongen rente van 2% per maand hoger was dan de wettelijke handelsrente en vroeg om vermindering van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij recht had op een vermindering van de hoofdsom met een bedrag van € 1.304,97, en kende ook buitengerechtelijke incassokosten toe. De gedaagde partij werd grotendeels in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11021076 \ CV EXPL 24-2113
Uitspraakdatum: 2 april 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Finish Box Selfstorage B.V.h.o.d.n.
Finish Box
te Wormerveer
de eisende partij
gemachtigde: Swier cs gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 8 januari 2025 (hierna: het tussenvonnis) is de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om de rente- en prijswijzigingsbedingen uit de huurovereenkomst te vernietigen. Hieraan heeft de eisende partij uitvoering gegeven bij akte van 5 februari 2025 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Rentebeding
2.1.
In de akte heeft de eisende partij gesteld dat de rente is overeengekomen om de huurder te stimuleren tijdig aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en om de verhuurder te compenseren voor de administratieve lasten en risico’s van wanbetaling. Ook stelt de eisende partij dat de huurder over de bedongen rente had kunnen onderhandelen.
2.2.
Desalniettemin erkent de eisende partij dat de bedongen rente van 2% per maand hoger is dan de wettelijke handelsrente, zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft overwogen ten aanzien van de (vermoedelijke) oneerlijkheid van dit rentebeding. Om die reden verzoekt de eisende partij de kantonrechter om de vordering te verminderen met de gevorderde rente.
Prijswijzigingsbedingen
2.3.
In de akte heeft de eisende partij gesteld dat de prijswijzigingsbedingen de huurder wel de mogelijkheid bieden om de overeenkomst op te zeggen indien hij niet instemt met de huurprijswijziging. Daarmee is de huurder volgens de eisende partij beschermd tegen ongewenste prijsverhogingen. De gedaagde partij heeft de overeenkomst, ondanks de huurprijswijziging(en) niet opgezegd.
2.4.
De eisende partij erkent echter dat de prijswijzigingsbedingen in de huurovereenkomst geen specifieke gronden voor prijswijziging bevatten, zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft overwogen ten aanzien van de (vermoedelijke) oneerlijkheid van de prijswijzigingsbedingen. Daarom verzoekt de eisende partij de kantonrechter om de hoofdsom te verminderen met het bedrag dat is doorgevoerd met de prijswijziging(en).
2.5.
De eisende partij heeft in dit kader gerekend met de initiële huurprijs voor de opslagruimte van € 302,50 inclusief 21% btw (in plaats van het bij dagvaarding genoemde bedrag van € 308,55, dus een verschil van € 6,05). De eisende partij stelt dat het gaat om 11 facturen, zodat de hoofdsom volgens haar verminderd moet worden met € 66,55 (11 x € 6,05), zodat de hoofdsom volgens haar nog € 1.316,95 bedraagt (in plaats van € 1.383,50). Zij verwijst daarvoor naar een overzicht van de facturen van februari tot en met oktober 2020 (productie 5 dagvaarding en opnieuw overgelegd als productie 1 bij akte).
2.6.
De kantonrechter begrijpt uit dat overgelegde overzicht echter, gelet op de hoogte van de daarin opgenomen facturen, dat het gaat om (i) 10 facturen die betrekking hebben op de door de gedaagde partij gehuurde opslagruimte en (ii) 8 facturen die betrekking hebben op de door de gedaagde partij gehuurde stallingsplaats. Dat betekent dat de eisende partij over februari tot en met oktober 2020 aanspraak maakte op € 3.170,20 (€ 302,50 x 10, opslagruimte + € 18,15 x 8, stallingsplaats), waarvan de gedaagde partij - blijkens datzelfde overzicht - reeds een bedrag van € 1.865,23 heeft voldaan. Daarom is een bedrag van € 1.304,97 aan hoofdsom toewijsbaar (€ 3.170,20 - € 1.865,23).
Conclusie en proceskosten
2.7.
Voor het overige blijft de kantonrechter bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.8.
Ondanks de eisverminderingen, vordert de eisende partij primair hetgeen is gevorderd in de dagvaarding. Daaraan gaat de kantonrechter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorbij.
2.9.
Een bedrag van € 1.304,97 aan hoofdsom zal worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 236,85.
2.10.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de akte komen echter voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat deze genomen moest worden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 1.541,82;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 137,39
griffierecht € 372,00
salaris gemachtigde € 204,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter