ECLI:NL:RBNHO:2025:3831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/15/362772 / JU RK 25-335
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in Haarlem onder zaaknummer C/15/362772 / JU RK 25-335. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam als verzoeker gehoord, die grote zorgen heeft over de veiligheid en de verzorging van de kinderen. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft niet adequaat gereageerd op de zorgen van de GI en heeft geweigerd om mee te werken aan huisbezoeken. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en een jeugdhulpaanbieder, en de GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken, met de mogelijkheid tot verlenging voor een jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie en dat de moeder de zorgen niet erkent. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 30 september 2025, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen voorop staan en dat er onderzoek moet worden gedaan naar de psychische gesteldheid van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/362772 / JU RK 25-335
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdamte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. D.E. Oud, kantoorhoudende te Krommenie.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van 7 maart 2025 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben hierover telefonisch een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij de moeder. Feitelijk verblijft [de minderjarige 1] op dit moment bij een groep van [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] in [plaats] en verblijft [de minderjarige 2] bij een pleeggezin van [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 november 2013 is [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling daarna is verlengd en heeft voortgeduurd tot 28 november 2015.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 30 september 2024 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 30 september 2025.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 maart 2025 is vervolgens een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verleend in een (netwerk)pleeggezin, dan wel, indien een pleeggezin niet mogelijk is, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken. De beslissing is voor het overige aangehouden tot onderhavige zitting, om de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de kinderrechter.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin te verlenen voor de duur van vier weken. Ook verzoekt de GI om aansluitend daaraan een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een pleeggezin te verlenen voor de duur van één jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft de verzoeken als volgt toegelicht. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI meermaals geprobeerd om (veiligheids)afspraken te maken met de moeder en om op huisbezoek te gaan, maar dit is tot op heden niet gelukt. De moeder erkent de zorgen over de kinderen niet en sinds eind november 2024 reageert zij niet meer op de contact- en afspraakverzoeken van de GI. In diezelfde maand uitte de school van [de minderjarige 2] ook zorgen over de thuissituatie. Op 25 februari 2025 probeerde de gezinsmanager om samen met de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige op huisbezoek te gaan bij het gezin. Daar troffen zij een volledig afgeschermde woning en werden zij niet binnengelaten door de moeder. Op 28 februari 2025 sprak de gezinsmanager vervolgens apart met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op hun scholen. [de minderjarige 2] gaf aan geen rust te ervaren thuis, waar de moeder hem kleineert, seksueel getinte opmerkingen maakt en nog slaapt op de momenten dat hij naar school gaat en thuiskomt. [de minderjarige 2] wil graag ergens anders wonen en hij vreest voor het moment dat zijn moeder van het gesprek met de gezinsmanager op de hoogte wordt gebracht. [de minderjarige 2] school gaf aan dat [de minderjarige 2] sinds een jaar trekjes heeft in zijn gezicht. Ook krijgt [de minderjarige 2] – ondanks de gesprekken met de moeder daarover – al langere tijd geen eten mee naar school. [de minderjarige 1] wilde geen gesprek aangaan met de gezinsmanager. De school van [de minderjarige 1] ontvangt vaak vele, zeer onduidelijke, Whatsappberichten van de moeder. [de minderjarige 1] is stil en zij heeft één vriendin op school.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft de GI geen zicht op de thuissituatie van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , terwijl de GI grote zorgen heeft over hun veiligheid. Het is duidelijk dat de moeder [de minderjarige 2] niet kan voorzien in zijn basale levensbehoeften, waaronder voedsel en hygiëne. Het is nog onduidelijk in welke mate de moeder, zowel fysiek als emotioneel, beschikbaar is voor de kinderen. Verder maakt de GI zich zorgen over de geestelijke gezondheid van de moeder, omdat zij achterdochtig, onsamenhangend en wisselend is in haar houding. Ook heeft zij een geheel ander realiteitsbeeld en de GI heeft vermoedens van een psychose bij de moeder. Volgens de GI worden [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ernstig emotioneel mishandeld en er is sprake van verwaarlozing, waardoor hun ontwikkeling in gevaar is en zij niet meer bij de moeder thuis kunnen wonen. De reden dat de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing heeft verzocht, is vooral ingegeven door de vrees dat de moeder – bij kennis van een verzoek tot een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing – de kinderen daarmee belast en in onveiligheid kan brengen.
3.4.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat de GI probeerde om een duurzame relatie met de moeder op te bouwen, maar zij hield al het contact af. Uiteindelijk waren de zorgen zo groot dat er geen tijd meer was voor het geven van een schriftelijke aanwijzing. De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft de moeder twee keer gezien en nogmaals benadrukt dat er sprake is van een zeer zorgelijke situatie, zodat ook de crisisdienst is ingeschakeld. Op 25 maart 2025 vindt er een gesprek plaats tussen de moeder en de crisisdienst. Er is mogelijk sprake van folie à deux (een gedeelde psychotische stoornis), dat wil zeggen dat de kinderen mogelijk meegaan met het realiteitsbeeld van de moeder. Als dit het geval is, dan is het van belang dat de kinderen meerdere weken gescheiden worden van de moeder om van haar realiteitsbeeld los te komen. Hoewel de moeder de zorgen niet herkent, geen ziektebesef heeft en wantrouwend is tegenover hulpverlening, is zij goed in contact met de huidige gezinsmanager. Samen bekijken zij of zij kennis kunnen maken met hulpverleners. Naast het onderzoek naar de psychische gesteldheid van de moeder, zal de spoedhulpverlening onderzoek doen naar de opvoedkwaliteiten van de moeder, haar draagkracht en haar emotionele beschikbaarheid voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Het is nog onduidelijk wat de schade tot nu toe is bij de kinderen. Een periode van drie maanden voor de uithuisplaatsing is te kort, omdat er tijd voor nodig is om de juiste hulpverlening in te zetten en de nodige onderzoeken te doen. Bovendien is er tijd nodig om zicht te krijgen op de thuissituatie en om een plan op te stellen, zodat de situatie stabiliseert.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is primair aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat er niet is voldaan aan de wettelijke ondergrens voor een uithuisplaatsing en de eventuele gronden daartoe zijn onvoldoende onderbouwd. Bovendien is tijdens de ondertoezichtstelling niet eerst geprobeerd om de situatie via lichter ingrijpen, zoals bijvoorbeeld met een schriftelijke aanwijzing, te veranderen. De GI slaat dus stappen over. Hoewel de GI aangeeft dat er brieven zijn gestuurd, heeft de moeder deze brieven niet ontvangen. Het ging goed met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] toen zij nog niet te maken hadden met verstoringen door de GI, maar vervolgens zijn zij abrupt uit huis geplaatst. Dat is niet in het belang van hun ontwikkeling. De moeder wil dan ook dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zo snel mogelijk weer bij haar komen wonen. Daarbij kan er hulpverlening in de thuissituatie worden ingezet, omdat de moeder erkent dat er zorgen zijn. De moeder staat namelijk niet onwelwillend tegenover het accepteren van hulpverlening, maar zij weigert onjuiste vermoedens te beamen. Volgens de moeder is het niet mogelijk om met volwassenen met speculaties te bouwen. De moeder meent dat de hulpverlening enkel uitgaat van vermoedens en ten onrechte in een tunnelvisie denkt, waarbij bijvoorbeeld wordt beweerd dat de moeder een psychose zou hebben terwijl de moeder enkel fysieke medische klachten heeft. Bovendien zijn de zorgen over het realiteitsbeeld van de moeder onduidelijk. Subsidiair bepleit de moeder de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden, zodat de GI hulpverlening kan inzetten en een plan kan opstellen.

5.De mening van de minderjarigen

5.1.
[de minderjarige 1] heeft aangegeven dat het ‘te doen’ is bij de groep waar zij verblijft, maar zij wil het liefst zo snel mogelijk weer bij de moeder wonen. Op dit moment is haar school moeilijk te bereiken, omdat zij daar anderhalf uur naartoe moet reizen. Gisteren heeft [de minderjarige 1] [de minderjarige 2] gezien, wat zij leuk en fijn vond.
5.2.
[de minderjarige 2] heeft aangegeven dat het rustig en ‘oké’ is bij het pleeggezin, al wil hij graag snel weer bij de moeder wonen. Volgens [de minderjarige 2] is de uithuisplaatsing niet de juiste oplossing. [de minderjarige 2] vond het leuk om [de minderjarige 1] gisteren te zien. Op [de minderjarige 2] nieuwe school heeft hij het naar zijn zin en heeft hij vrienden.

6.De beoordeling

6.1.
In wat ter zitting naar voren is gekomen, heeft de kinderrechter geen aanleiding gevonden om het in voormelde beschikking van 5 maart 2025 geformuleerde oordeel te wijzigen. Die beschikking wordt dan ook gehandhaafd.
6.2.
Uit de stukken en de zitting blijkt dat de GI sinds november 2024 actief, en met hulp van de politie en de crisisdienst, heeft geprobeerd om zicht te krijgen op de thuissituatie bij de moeder, maar de moeder weigert daaraan mee te werken. Zo weigerde zij meermaals de huisbezoeken van de GI toe te laten, reageerde zij niet op de berichten van de GI en was zij niet aanwezig bij het gesprek met de kindercoach van [de minderjarige 2] . De moeder (h)erkent de zorgen over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onvoldoende en het lukt niet om veiligheidsafspraken te maken. Er is daardoor onvoldoende zicht op de thuissituatie van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de moeder. Dit, terwijl de GI grote zorgen heeft over deze situatie en over de veiligheid en verwaarlozing van de kinderen. Ook uiten de school en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige ernstige zorgen over de thuissituatie. Daarnaast hebben ook de kinderen zorgelijke uitspraken gedaan over de thuissituatie en lijken zij zich steeds meer terug te trekken. Naast de zorgen over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn er ook zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder, zoals mogelijk een psychose. Het is daarom noodzakelijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de psychische gesteldheid van de moeder, dat er zicht komt op de thuissituatie bij de moeder en op de nodige hulpverlening, voordat kan worden bekeken of [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] weer bij de moeder kunnen wonen. De zorgen en de ingezette handelingen van de GI zijn voldoende onderbouwd en een periode van drie maanden – zoals namens de moeder subsidiair is bepleit – is te kort om aan de hiervoor genoemde doelen te werken. Het spreekt voor zich dat zodra de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , de mogelijkheden tot een thuisplaatsing door de GI worden onderzocht.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Gelet op het feit dat de ondertoezichtstelling afloopt op 30 september 2025, verleent de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tot 30 september 2025 en wijst het meer verzochte af.
6.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]in een (netwerk)pleeggezin dan wel – indien een pleeggezin niet mogelijk is – in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 april 2025 tot 30 september 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst af het meer verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 door mr. F.W. van Dongen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. F.G. van der Erve als griffier, en op schrift gesteld op 3 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .