6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of de maatregel die aan de verdachte moet(en) worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft op zestienjarige leeftijd in korte tijd meerdere strafbare feiten gepleegd. Op 24 april 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging van geweld in vereniging, waarbij gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen lijkend voorwerp, wat de verdachte op het hoofd van het slachtoffer heeft gericht. Hierbij zijn de Airpods en schoenen van het slachtoffer door de verdachten afgenomen. Daarnaast hebben de verdachten zich via de telefoon van het slachtoffer voorgedaan als het slachtoffer tegenover haar moeder. Door de moeder Tikkies te laten betalen heeft de verdachte geldbedragen doorgesluisd naar de rekening van de medeverdachte. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich bij hun handelen op geen enkele wijze rekenschap gegeven van de gevolgen hiervan voor de slachtoffers en zich kennelijk alleen laten leiden door eigen financieel gewin.
Vervolgens heeft de verdachte zich later op die dag schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een woning. De verdachte heeft een vuurwerkbom van twee stuks zwaar vuurwerk vlak voor een voordeur van een woning aangestoken. Hierdoor zijn de voordeur en een ruit beschadigd geraakt. Met zijn handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Bovendien hadden de gevolgen van zijn handelen vele malen ernstiger kunnen zijn, wanneer er een grote brand was ontstaan. Gelet op het tijdstip van de ontploffing, rond 22:30 uur, had het tevens voor de hand gelegen dat er personen in de woning aanwezig waren. De zorgwekkende ontwikkeling dat dit soort explosies steeds vaker voorkomt, levert ook grote gevoelens op van angst en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 15 maart 2024 schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van [de benadeelde partij 2] die op dat moment zijn werk als taxichauffeur uitvoerde. Die avond heeft het slachtoffer de verdachte en een ander van Deventer naar Voorst gebracht. Op het moment van betalen heeft de verdachte de portemonnee van het slachtoffer met kracht uit zijn handen getrokken. Vervolgens is de verdachte met de portemonnee de auto uit gesprongen en hard weggerend. Dit soort gebeurtenissen is voor de betrokken slachtoffers doorgaans beangstigend en veroorzaakt ook breder binnen de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld alsmede een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) is opgelegd. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 20 februari 2025 van [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 20 februari 2025 van [registerpsycholoog] , registerpsycholoog NIP/Gezondheidszorg.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 30 januari 2025 van [neuroloog] , neuroloog, en [neuropsycholoog] , neuropsycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte evaluatierapport t.b.v. de inhoudelijke zitting van 10 maart 2025 van [jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder werkzaam bij de jeugdreclassering.
- het e-mailbericht met aanvullende informatie naar aanleiding van de vragen van de officier van justitie over het Pro Justitia rapport van 12 maart 2025 van [kinder- en jeugdpsychiater] .
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 maart 2025 van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers werkzaam bij de Raad.
De psychiatrische en psychologische rapporten houden onder meer in dat er bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, en een stoornis in cannabisgebruik. Ook is er sprake van een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, onder andere door de blootstelling aan een combinatie van meerdere ongunstige, potentieel schadelijke factoren, zoals vroeggeboorte, hechtingsproblematiek en huiselijk geweld. Dit heeft de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Door de psychiater en psycholoog wordt geadviseerd om de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten het risico op recidive als hoog in als er geen passende interventie wordt ingezet. De ontwikkelingsmogelijkheden van de verdachte zijn zeer gering en afhankelijk van een sterk gestructureerde omgeving. Het sociaal netwerk van de verdachte is instabiel en biedt onvoldoende steun om een duurzame gedragsverandering te waarborgen. De deskundigen zijn dan ook van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meest geschikte maatregel is. Een intensieve, langdurige en klinische behandeling is noodzakelijk in het kader van recidivepreventie en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte om de scheefgroei richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis te voorkomen. Gezien het falen van eerdere en uitgebreide interventies die zijn ingezet waarbij de verdachte herhaaldelijk zijn (schorsings)voorwaarden heeft geschonden, zou een voorwaardelijke PIJ-maatregel een herhaling van zetten zijn.
De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en de conclusies van de voormelde rapportages en neemt de conclusie van de psychiater en psycholoog dat de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, over. De deskundigen hebben zich niet uitgelaten over in hoeverre de onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht het aannemelijk dat de bij de verdachte vastgestelde problematiek ook (in enige mate) bij het plegen van feit 3 en 4 moet hebben doorgewerkt en zal dus ook deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De Raad ziet geen pedagogische meerwaarde in het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie. De Raad sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundigen en adviseert de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Op de zitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat de Raad een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet het beste advies vindt, maar wel het minst slechte. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt namelijk als enige zowel de juiste mate van beveiliging als de juiste behandelintensiteit. Vanwege het verlengbare karakter kan enkel via deze weg een langdurige verplichte behandeling worden geboden, indien de benodigde behandeling stagneert of langer nodig is om het recidiverisico voldoende te laten afnemen.
De jeugdreclassering heeft per brief en op de zitting de zorgen naar voren gebracht over het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte. Naar de mening van de jeugdreclassering is het behandelklimaat binnen de JJI voor de verdachte niet passend en is het de vraag in hoeverre hij daar zal toekomen aan en profiteren van behandeling. Wanneer de rechtbank besluit om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, dan adviseert de jeugdreclassering dat deze in een andere setting dan een JJI wordt uitgevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten, de eerdere interventies die niet tot gedragsveranderingen hebben geleid en de verdere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van onvoorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een zware maatregel is die met terughoudendheid moet worden ingezet. Gelet op de ernst van de feiten en de adviezen van de deskundigen en de Raad in deze zaak, ziet de rechtbank echter geen andere mogelijkheid en acht deze maatregel daarom passend en noodzakelijk. Op grond van de over de verdachte uitgebrachte rapportages is het duidelijk dat ambulante begeleiding en behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is. De rechtbank verwijst hierbij naar het recidiverisico dat hoog wordt ingeschat als de verdachte niet wordt behandeld in een veilige setting. Daarnaast is gebleken dat de tot dusver ingezette hulpverlening en interventies, waaronder plaatsingen in de gesloten jeugdzorg en lichtere justitiële maatregelen, waaronder een GBM, ontoereikend zijn geweest om de zorgen over de verdachte weg te nemen en recidive niet hebben kunnen voorkomen. De verdachte heeft zich bovendien herhaaldelijk onttrokken aan de hulpverlening en houdt zich niet aan regels en afspraken.
Door de deskundigen is opgemerkt dat er een grote gunfactor aanwezig lijkt te zijn bij de betrokken hulpverleners, waardoor zij een lange adem hebben en de verdachte veel kansen geven om zichzelf te bewijzen. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de deskundigen dat het soms juist nodig is om stevig in te grijpen, zodat er op de juiste manier kan worden gewerkt om de scheefgroei in de ontwikkeling van de verdachte richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis ten goede te keren.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De door de verdachte gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Straf
De rechtbank acht naast de PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten onvoldoende aanleiding om aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie. Aan de verdachte zal daarom een jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van 150 dagen.