ECLI:NL:RBNHO:2025:3827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
15.142325.24, 15.151287.21 (vord. tul) en 15. 211794.22 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor diefstal met bedreiging van geweld in vereniging, oplichting, opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en diefstal met geweld.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op 24 april 2024 in Haarlem meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld voor diefstal met bedreiging van geweld in vereniging, oplichting, opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en diefstal met geweld. De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 150 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afpakken van goederen van een slachtoffer onder bedreiging met geweld, het aannemen van een valse identiteit om geld te verkrijgen, en het veroorzaken van een ontploffing met vuurwerk. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en medeverdachten als bewijs gebruikt en heeft geoordeeld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was vanwege psychische problemen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.142325.24, 15.151287.21 (vord. tul) en 15. 211794.22 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 31 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 11 juli 2024, 11 september 2024, 27 januari 2025 en 17 maart 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [land] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.E. de Jong, advocaat te Haarlem, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij 1] .

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of schoenen en/of AirPods, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [de benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [de benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de telefoon van die [de benadeelde partij 1] af te pakken en/of
- die [de benadeelde partij 1] vast te pakken en/of in haar armen te knijpen en/of tegen te houden en/of
- een arm om de nek van die [de benadeelde partij 1] te doen en/of een wurggreep/nekklem aan te brengen en/of
- die [de benadeelde partij 1] op de bank te zetten en/of op die [de benadeelde partij 1] te gaan zitten en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [de benadeelde partij 1] te tonen en/of tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] aan te zetten en daarbij te zeggen 'je moet je spullen geven' en/of
- de schoenen van die [de benadeelde partij 1] uit te trekken/af te pakken en/of
- de AirPods uit de jas van die [de benadeelde partij 1] te halen;
Feit 2:
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Haarlem, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [wettelijk vertegenwoordiger] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, door
- zich via Whatsapp voor te doen als zijnde de dochter van die [de benadeelde partij 1] en/of
- aan die [de benadeelde partij 1] om geld te vragen voor de kermis en/of eten en/of
- die [de benadeelde partij 1] (op die manier) te bewegen om middels betaalverzoeken (Tikkie) geldbedragen over te maken naar het bankrekeningnummer van verdachte en/of zijn mededader(s);
Feit 3:
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Haarlemopzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door ter hoogte van de woning gelegen aan de [adres] een (stuk) vuurwerk(bom) met vuur in aanraking te brengen en/of tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemd(e) woning/pand en/of de naastgelegen woning(en)/pand(en)/goederen te duchten was;
Feit 4:
hij op of omstreeks 15 maart 2024 te Voorsttezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [de benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [de benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met kracht en/of onverhoeds de portemonnee uit de handen van die [de benadeelde partij 2] te trekken/grissen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 partiele vrijspraak van de verdachte bepleit. Aangezien alle betrokkenen een eigen belang hebben bij hun afgelegde verklaring ontbreekt er objectief bewijs. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs voor het afpakken van de telefoon, de mishandeling en de bedreiging met het vuurwapen. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Voor de bewezenverklaring van feit 3 is er onvoldoende bewijs dat de verdachte degene is geweest die de ontploffing teweeg heeft gebracht. De kenmerken waaraan de verdachte herkend zou zijn, zijn onvoldoende onderscheidend. Voor de bewezenverklaring van feit 4 dient de herkenning van de verdachte door het slachtoffer te worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze herkenning onbetrouwbaar is en niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet hierop is er sprake van onvoldoende bewijs voor de bewezenverklaring van feit 4.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, in die zin dat sprake is van een diefstal met bedreiging met geweld die in vereniging is gepleegd. Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende omstandigheden vast. De verdachte heeft verklaard dat hij op 24 april 2024 met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig was in de woning van het slachtoffer. De verdachte ontkent het afpakken van de telefoon van het slachtoffer en het bedreigen van het slachtoffer met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt echter niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende. Het slachtoffer heeft verklaard dat op meerdere momenten haar telefoon is afgepakt en weer teruggegeven. Ook heeft het slachtoffer verklaard dat de verdachte op enig moment een vuurwapen uit zijn broeksband haalde, dit tegen haar hoofd aan zette en daarbij zei dat zij haar spullen moest geven. De verklaring van het slachtoffer wordt op deze punten ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] bij zijn inverzekeringstelling en verhoor. Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] wel voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank overweegt daartoe dat de medeverdachte met zijn verklaring ook zichzelf belast door te verklaren dat hij het slachtoffer heeft tegengehouden naar boven te gaan en de medeverdachten ook niet heeft aangesproken op hun gedrag. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de verdachte heeft bekend dat hij een wapen bij zich had en dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp ook bij zijn aanhouding is aangetroffen. Tijdens de bedreiging met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben de medeverdachten de schoenen en AirPods van het slachtoffer gepakt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden tezamen, kan worden vastgesteld dat verdachte op 24 april 2024 als medepleger bij de diefstal met bedreiging van geweld betrokken is geweest.
Tot slot overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van het door de medeverdachten gepleegde geweld en evenmin dat hij opzet had op het gebruik van geweld. De verdachte dient dan ook van dit geweldsaspect te worden vrijgesproken.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 3
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op 24 april 2024 een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk voor de voordeur van de woning aan de [adres] te [plaats] te plaatsen en dit te laten ontploffen. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is dat dit feit door de verdachte is begaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2024 blijkt dat er een video op de telefoon van de verdachte is aangetroffen waarop is te zien dat er een bom van twee stuks zwaar vuurwerk vlak voor een voordeur wordt gezet en aangestoken. Het tijdstip van de video komt overeen met de meldingstijd van de ontploffing. De verdachte wordt op deze video herkend aan zijn loopje, handen, neus, schoenen en kledingstukken. Daarbij komt dat de verdachte nét na het incident een chatbericht stuurt naar een ander die daar in de buurt woont met de vraag of diegene de knal heeft gehoord. Ook komt de uitgelezen locatie van de telefoon van de verdachte overeen met de plaats waar de ontploffing heeft plaatsgevonden. De verklaring van de verdachte dat hij de video van een andere persoon zou hebben gekregen en dat diegene de ontploffing zou hebben veroorzaakt, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Gelet op de combinatie van alle voornoemde omstandigheden, acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die de ontploffing teweeg heeft gebracht.
3.3.4
Bewijsmotivering feit 4
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op 15 maart 2024 de portemonnee van taxichauffeur [de benadeelde partij 2] met geweld heeft gestolen. Vooropgesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van diefstal met (bedreiging met) geweld, het geweld of de bedreiging daarmee moet worden aangewend als middel om de diefstal mogelijk of succesvol te maken. De rechtbank stelt vast dat de verdachte en een ander rond 02:10 uur op 15 maart 2024 gebruik hebben gemaakt van de dienst van het slachtoffer, die hen van [plaats] naar [plaats] heeft gereden. Op het moment van afrekenen heeft de verdachte met kracht de portemonnee van het slachtoffer uit zijn handen getrokken en is hij uit de taxi gesprongen en weggerend. Hiermee heeft de verdachte zich verzekerd van het bezit van de portemonnee van het slachtoffer. De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de verdediging ten aanzien van dit feit. Gebleken is dat zowel de verdachte als de andere jongen die avond als vermist waren opgegeven door hun zich in [plaats] bevindende woongroep. Op basis van deze informatie heeft de politie nog diezelfde avond aan de taxichauffeur de foto’s van deze jongens getoond en de taxichauffeur heeft de verdachte en de andere jongen met grote waarschijnlijkheid herkend. De rechtbank neemt aan dat de waarnemingen en herinneringen toen nog vers in het geheugen van het slachtoffer zaten en de kans op beïnvloeding door andere factoren daarmee klein is. De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 24 april 2024 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, schoenen en AirPods, die geheel aan [de benadeelde partij 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [de benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de telefoon van die [de benadeelde partij 1] af te pakken en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [de benadeelde partij 1] te tonen en tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] aan te zetten en daarbij te zeggen 'je moet je spullen geven' en
- de schoenen van die [de benadeelde partij 1] uit te trekken/af te pakken en
- de AirPods uit de jas van die [de benadeelde partij 1] te halen;
Feit 2:
hij op 24 april 2024 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [wettelijk vertegenwoordiger] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen, door
- zich via Whatsapp voor te doen als zijnde de dochter van die [de benadeelde partij 1] en
- aan die [de benadeelde partij 1] om geld te vragen voor de kermis en eten en
- die [de benadeelde partij 1] (op die manier) te bewegen om middels betaalverzoeken (Tikkie) geldbedragen over te maken naar het bankrekeningnummer van zijn mededader;
Feit 3:
hij op 24 april 2024 te Haarlem opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door ter hoogte van de woning gelegen aan de [adres] een (stuk) vuurwerk(bom) met vuur in aanraking te brengen en tot ontbranding te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemd(e) woning en de naastgelegen woning(en) te duchten was;
Feit 4:
hij op 15 maart 2024 te Voorst een portemonnee met inhoud, die geheel aan [de benadeelde partij 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [de benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met kracht en onverhoeds de portemonnee uit de handen van die [de benadeelde partij 2] te trekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
oplichting in vereniging.
Feit 3:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 4:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 241 dagen met aftrek van het voorarrest, met daarbij de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorarrest en de eis van de officier van justitie niet in verhouding staan tot de ernst van de feiten. De verdediging verzoekt de rechtbank bij een bewezenverklaring een lagere jeugddetentie op te leggen dan de duur dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet proportioneel is gelet op de geringe ernst van de feiten. Bovendien zou een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet in het belang van een zo’n gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte zijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en/of de maatregel die aan de verdachte moet(en) worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft op zestienjarige leeftijd in korte tijd meerdere strafbare feiten gepleegd. Op 24 april 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging van geweld in vereniging, waarbij gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen lijkend voorwerp, wat de verdachte op het hoofd van het slachtoffer heeft gericht. Hierbij zijn de Airpods en schoenen van het slachtoffer door de verdachten afgenomen. Daarnaast hebben de verdachten zich via de telefoon van het slachtoffer voorgedaan als het slachtoffer tegenover haar moeder. Door de moeder Tikkies te laten betalen heeft de verdachte geldbedragen doorgesluisd naar de rekening van de medeverdachte. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich bij hun handelen op geen enkele wijze rekenschap gegeven van de gevolgen hiervan voor de slachtoffers en zich kennelijk alleen laten leiden door eigen financieel gewin.
Vervolgens heeft de verdachte zich later op die dag schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een woning. De verdachte heeft een vuurwerkbom van twee stuks zwaar vuurwerk vlak voor een voordeur van een woning aangestoken. Hierdoor zijn de voordeur en een ruit beschadigd geraakt. Met zijn handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Bovendien hadden de gevolgen van zijn handelen vele malen ernstiger kunnen zijn, wanneer er een grote brand was ontstaan. Gelet op het tijdstip van de ontploffing, rond 22:30 uur, had het tevens voor de hand gelegen dat er personen in de woning aanwezig waren. De zorgwekkende ontwikkeling dat dit soort explosies steeds vaker voorkomt, levert ook grote gevoelens op van angst en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 15 maart 2024 schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van [de benadeelde partij 2] die op dat moment zijn werk als taxichauffeur uitvoerde. Die avond heeft het slachtoffer de verdachte en een ander van Deventer naar Voorst gebracht. Op het moment van betalen heeft de verdachte de portemonnee van het slachtoffer met kracht uit zijn handen getrokken. Vervolgens is de verdachte met de portemonnee de auto uit gesprongen en hard weggerend. Dit soort gebeurtenissen is voor de betrokken slachtoffers doorgaans beangstigend en veroorzaakt ook breder binnen de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld alsmede een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) is opgelegd. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 20 februari 2025 van [kinder- en jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 20 februari 2025 van [registerpsycholoog] , registerpsycholoog NIP/Gezondheidszorg.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 30 januari 2025 van [neuroloog] , neuroloog, en [neuropsycholoog] , neuropsycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte evaluatierapport t.b.v. de inhoudelijke zitting van 10 maart 2025 van [jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder werkzaam bij de jeugdreclassering.
- het e-mailbericht met aanvullende informatie naar aanleiding van de vragen van de officier van justitie over het Pro Justitia rapport van 12 maart 2025 van [kinder- en jeugdpsychiater] .
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 maart 2025 van [raadsonderzoeker] en [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoekers werkzaam bij de Raad.
De psychiatrische en psychologische rapporten houden onder meer in dat er bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, en een stoornis in cannabisgebruik. Ook is er sprake van een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, onder andere door de blootstelling aan een combinatie van meerdere ongunstige, potentieel schadelijke factoren, zoals vroeggeboorte, hechtingsproblematiek en huiselijk geweld. Dit heeft de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Door de psychiater en psycholoog wordt geadviseerd om de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten het risico op recidive als hoog in als er geen passende interventie wordt ingezet. De ontwikkelingsmogelijkheden van de verdachte zijn zeer gering en afhankelijk van een sterk gestructureerde omgeving. Het sociaal netwerk van de verdachte is instabiel en biedt onvoldoende steun om een duurzame gedragsverandering te waarborgen. De deskundigen zijn dan ook van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meest geschikte maatregel is. Een intensieve, langdurige en klinische behandeling is noodzakelijk in het kader van recidivepreventie en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte om de scheefgroei richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis te voorkomen. Gezien het falen van eerdere en uitgebreide interventies die zijn ingezet waarbij de verdachte herhaaldelijk zijn (schorsings)voorwaarden heeft geschonden, zou een voorwaardelijke PIJ-maatregel een herhaling van zetten zijn.
De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en de conclusies van de voormelde rapportages en neemt de conclusie van de psychiater en psycholoog dat de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, over. De deskundigen hebben zich niet uitgelaten over in hoeverre de onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht het aannemelijk dat de bij de verdachte vastgestelde problematiek ook (in enige mate) bij het plegen van feit 3 en 4 moet hebben doorgewerkt en zal dus ook deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De Raad heeft in het rapport geadviseerd om de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De Raad ziet geen pedagogische meerwaarde in het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie. De Raad sluit zich aan bij de bevindingen van de deskundigen en adviseert de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Op de zitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat de Raad een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet het beste advies vindt, maar wel het minst slechte. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt namelijk als enige zowel de juiste mate van beveiliging als de juiste behandelintensiteit. Vanwege het verlengbare karakter kan enkel via deze weg een langdurige verplichte behandeling worden geboden, indien de benodigde behandeling stagneert of langer nodig is om het recidiverisico voldoende te laten afnemen.
De jeugdreclassering heeft per brief en op de zitting de zorgen naar voren gebracht over het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte. Naar de mening van de jeugdreclassering is het behandelklimaat binnen de JJI voor de verdachte niet passend en is het de vraag in hoeverre hij daar zal toekomen aan en profiteren van behandeling. Wanneer de rechtbank besluit om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, dan adviseert de jeugdreclassering dat deze in een andere setting dan een JJI wordt uitgevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten, de eerdere interventies die niet tot gedragsveranderingen hebben geleid en de verdere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van onvoorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een zware maatregel is die met terughoudendheid moet worden ingezet. Gelet op de ernst van de feiten en de adviezen van de deskundigen en de Raad in deze zaak, ziet de rechtbank echter geen andere mogelijkheid en acht deze maatregel daarom passend en noodzakelijk. Op grond van de over de verdachte uitgebrachte rapportages is het duidelijk dat ambulante begeleiding en behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is. De rechtbank verwijst hierbij naar het recidiverisico dat hoog wordt ingeschat als de verdachte niet wordt behandeld in een veilige setting. Daarnaast is gebleken dat de tot dusver ingezette hulpverlening en interventies, waaronder plaatsingen in de gesloten jeugdzorg en lichtere justitiële maatregelen, waaronder een GBM, ontoereikend zijn geweest om de zorgen over de verdachte weg te nemen en recidive niet hebben kunnen voorkomen. De verdachte heeft zich bovendien herhaaldelijk onttrokken aan de hulpverlening en houdt zich niet aan regels en afspraken.
Door de deskundigen is opgemerkt dat er een grote gunfactor aanwezig lijkt te zijn bij de betrokken hulpverleners, waardoor zij een lange adem hebben en de verdachte veel kansen geven om zichzelf te bewijzen. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de deskundigen dat het soms juist nodig is om stevig in te grijpen, zodat er op de juiste manier kan worden gewerkt om de scheefgroei in de ontwikkeling van de verdachte richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis ten goede te keren.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan. De door de verdachte gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Straf
De rechtbank acht naast de PIJ-maatregel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten onvoldoende aanleiding om aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie. Aan de verdachte zal daarom een jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van 150 dagen.

7.Vordering benadeelde partij

7.1
Vordering [de benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [de benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van €245,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering betreft de schade aan de telefoon en de AirPods en de onder feit 2 afgedwongen geldbedragen.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De afgedwongen geldbedragen ter hoogte van gezamenlijk € 40,- onder feit 2 zijn schade van de moeder van de benadeelde partij. Indien de rechtbank deze geldbedragen niet aanmerkt als schade die door benadeelde partij is geleden, dan zou de rechtbank de vordering van de benadeelde partij moeten toewijzen tot een bedrag van €205,-.
7.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering is ondertekend door de minderjarige [de benadeelde partij 1] . Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de vordering tot schadevergoeding vast dat de vordering door [wettelijk vertegenwoordiger] als wettelijk vertegenwoordiger van [de benadeelde partij 1] is ingevuld. De vordering is echter ondertekend door [de benadeelde partij 1] zelf. Aangezien [de benadeelde partij 1] minderjarig is, dient de wettelijk vertegenwoordiger de vordering te ondertekenen. Aangezien dit niet is gebeurd zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 15.151287.21
Bij vonnis van 8 februari 2022 heeft de kinderrechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 70 uren, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 februari 2022 en is in het vonnis met parketnummer 15.211794.22 met één jaar verlengd.
Parketnummer 15.211794.22
Bij vonnis van 17 april 2023 heeft de meervoudige strafkamer te Noord-Holland de verdachte ter zake van diefstal met geweld, bedreiging, poging zware mishandeling en diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie van 45 dagen, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 mei 2023.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15.211794.22. De officier van justitie vordert, vanwege de geëiste jeugddetentie en PIJ-maatregel, afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15.151287.21.
8.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15.211794.22 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15.151287.21 af te wijzen, aangezien het feit inmiddels meer dan vier jaar geleden is gepleegd en het een ander soort feit betreft dan in het onderhavige parketnummer is tenlastegelegd.
8.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijden geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank acht het, gelet op de op te leggen PIJ-maatregel en het belang van de verdachte om hier zo spoedig mogelijk mee te starten, niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen te gelasten. De rechtbank zal daarom de vorderingen afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 157, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
150 dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 230 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onvoorwaardelijke PIJ
Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15.151287.21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15.211794.22 opgelegde straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter, tevens kinderrechter
mr. M.M. van Weely en mr. T. Fuchs, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B. Kuvel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2025.
mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.