ECLI:NL:RBNHO:2025:3814

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
15.136118.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vier verdachten van ontvoering in Noord-Holland

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen vier verdachten die beschuldigd werden van ontvoering. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de aangever, [aangever B], van zijn vrijheid was beroofd. De zaak kwam voort uit een incident op 26 mei 2023, waarbij [aangever B] in een verwarde toestand werd aangetroffen. De verdachten, [verdachte A], [verdachte H], [verdachte K] en [verdachte V], hebben ontkend dat er sprake was van ontvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van [aangever B] inconsistent waren en dat er onvoldoende objectief bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verklaringen van [aangever B] niet in overeenstemming waren met de onderzoeksbevindingen en dat er geen overtuigend bewijs was voor het gebruik van geweld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden in het dossier niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachten. Tevens werd de benadeelde partij, [aangever B], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen bewezenverklaring was van het verwijt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.136118.23
Uitspraakdatum: 7 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 en 12 maart 2025 (inhoudelijke behandeling) en 24 maart 2025 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte H] ,
geboren op [datum] te [plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering op de zitting van 5 maart 2025, ten laste gelegd dat hij:
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 mei 2023 tot en met 29 mei 2023 te Spanbroek, gemeente Opmeer en/of in de gemeente Hoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever B] (meermalen) wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [aangever B] te beletten een woning/chalet te verlaten en/of
- ( nadat die [aangever B] wist te ontkomen) die [aangever B] (op straat) vast te pakken en/of (vervolgens) mee te duwen en/of mee te trekken en/of
- ( vervolgens) die [aangever B] in een (gereedstaande) auto te duwen en/of (dwingend) in die auto te laten plaatsnemen en/of
- die [aangever B] met de auto (naar een onbekende plek) te vervoeren en/of
- ( daarbij) (in de auto) die [aangever B] te slaan en/of te stompen op/tegen zijn lichaam en/of
- ( vervolgens) die [aangever B] (opnieuw) te beletten de woning/chalet te verlaten en/of
- die [aangever B] (meermalen) een wapen te tonen en/of daarbij te zeggen “dat als hij wegrende, die kogel voor hem zou zijn” althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- die [aangever B] (meermalen) gewelddadige filmpjes te tonen en/of door te zeggen “dat zijn moeder, zus en tante ontvoerd zijn”, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking
- die [aangever B] (meermalen) met een bamboestok, althans een voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen
- een hond tegen die [aangever B] op te hitsen en/of
- die [aangever B] (meermalen) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het verweten feit, namelijk dat de verdachte zich in de periode van 22 mei tot en met 27 mei 2023 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever B]. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van wat de verdachte wordt verweten. Op het verweer van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Op 26 mei 2023 ontving de politie omstreeks 14.20 uur een melding van een verdachte situatie in het centrum van Spanbroek. Daarbij was een man meegenomen in een auto. Naar aanleiding van deze melding is de politie een grootschalig onderzoek gestart naar de identiteit van de man en de vraag of een strafbaar feit had plaatsgevonden. Dat onderzoek heeft geleid tot de identificatie van [aangever B] als de man die in de auto was meegenomen en de identificatie van de andere inzittenden van die auto, namelijk de verdachten [verdachte A], [verdachte H], [verdachte K] en [verdachte V]. Deze verdachten wordt verweten dat zij zich in de periode van 22 mei tot en met 29 mei 2023 in Noord-Holland hebben schuldig gemaakt aan de ontvoering van [aangever B]. Het verwijt is (kort gezegd) dat [aangever B] tegen zijn wil zou zijn vastgehouden in een chalet op een recreatiepark in Opmeer, dat hij op 26 mei 2023, nadat hij bij dat chalet was weggelopen, door de verdachten naar het chalet zou zijn teruggebracht en dat hij vervolgens vanaf de nacht van 27 mei 2023 zou zijn vastgehouden in een woning in Hoorn. De rechtbank moet beoordelen of op grond van het dossier kan worden bewezen dat [aangever B] in de verweten periode van zijn vrijheid is beroofd en zo ja, of de verdachten daaraan als medeplegers een bijdrage hebben geleverd.
De verdachten hebben het feit ontkend. Zij stellen dat geen sprake is geweest van een ontvoering en het tegen zijn wil vasthouden van [aangever B]. De verdachten hebben verklaard dat [aangever B] geheel vrijwillig in het chalet op het recreatiepark verbleef. Ook is [aangever B] in de nacht van 27 mei 2023 vrijwillig naar de woning in Hoorn vertrokken. Op geen enkel moment zou dwang zijn uitgeoefend op [aangever B]. Ook niet op die bewuste 26 mei 2023, toen de verdachten [aangever B] in verwarde toestand aantroffen in Spanbroek en daarna terugbrachten naar het chalet, aldus de verdachten.
Het verweer van de verdediging komt er (kort gezegd) op neer dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat sprake is geweest van het ontvoeren en het van zijn vrijheid beroven van [aangever B]. De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever B] in twijfel getrokken en gesteld dat de verklaringen onbetrouwbaar, sterk wisselend en op punten aantoonbaar onjuist zijn. Ook heeft de verdediging gesteld dat de verklaringen van [aangever B] onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs, terwijl het door de verdediging geschetste scenario wél steun vindt in ander bewijs. Om die reden moet vrijspraak volgen. Als al sprake is geweest van een ontvoering, dan ontbreekt het bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dus dat sprake is geweest van medeplegen. Ook om die reden zou vrijspraak moeten volgen.
De rechtbank volgt het verweer van de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [aangever B] door de verdachten van zijn vrijheid is beroofd. Dit betekent dat de rechtbank de verdachten zal vrijspreken van wat hen is verweten. De rechtbank zal in de volgende paragrafen uiteenzetten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.3.2
Feitenvaststelling
Bij de beoordeling van de tenlastelegging heeft de rechtbank allereerst stilgestaan bij de vraag welke feiten en omstandigheden ten aanzien van de verweten periode van 22 mei tot en met 29 mei 2023 kunnen worden vastgesteld. Op grond van het dossier en wat op de zitting is besproken, komt de rechtbank tot de volgende feitenvaststelling.
[aangever B] verbleef in april en mei 2023 enkele weken in Heerhugowaard bij [betrokkene N] en zijn gezin. Daar kon [aangever B], die een kennis is van [betrokkene N] en geen vaste woon- en verblijfplaats in Nederland heeft, tijdelijk logeren. [aangever B] gebruikte in die periode cocaïne en marihuana. Hij was tijdens zijn verblijf bij [betrokkene N] min of meer voortdurend onder invloed van deze drugs.
Op enig moment in mei 2023 wilde en kon [aangever B] niet meer verblijven bij [betrokkene N] en zijn gezin. [verdachte A], die een vriend is van [betrokkene N], raakte hiervan op de hoogte. Hij bracht [aangever B] op 22 mei 2023 naar het chalet van zijn neef, [verdachte H], op het recreatiepark in Opmeer. [verdachte H] huurde dat chalet sinds januari 2023. Hij verbleef daar in de periode 22 mei tot en met 26 mei 2023 samen met [verdachte K]. Uit de verklaringen van [aangever B] blijkt dat hij vrijwillig naar het chalet in Opmeer ging en dat hij het verblijf daar, samen met [verdachte H] en [verdachte K], (aanvankelijk) prettiger ervaarde dan het verblijf bij [betrokkene N] en zijn gezin. Op camerabeelden van het recreatiepark is te zien dat [aangever B] op 23 mei 2023 samen met [verdachte K] over het recreatiepark liep. Die dag deden [aangever B] en [verdachte K] samen boodschappen in het centrum van Spanbroek. Op 24 en 25 mei 2023 is [aangever B] niet te zien op de camerabeelden van het recreatiepark. Uit de verklaringen van [aangever B] blijkt dat hij die dagen (het terrein rondom) het chalet van [verdachte H] niet heeft verlaten.
Op 26 mei 2023 is [aangever B] weer te zien op camerabeelden van het recreatiepark. [aangever B] verliet die dag omstreeks 12.52 uur op zijn sokken het chalet van [verdachte H] via een raam. Op camerabeelden is te zien dat hij over het hekje rondom het chalet sprong en wegrende. Vrijwel direct nadat [aangever B] wegrende, sprongen ook [verdachte K] en [verdachte H] over het hekje om vervolgens op het park op zoek te gaan naar [aangever B]. [aangever B] was op dat moment echter al niet meer op het recreatiepark. Hij had het recreatiepark omstreeks 12.53 uur namelijk lopend verlaten in de richting van het centrum van Spanbroek. Korte tijd later, omstreeks 13.00 uur, belde [verdachte H] naar [verdachte A]. [verdachte H] en [verdachte K] verlieten vervolgens omstreeks 13.09 uur samen met de hond van [verdachte H] lopend het recreatiepark in Opmeer. Uit bewegingen van de telefoons van [verdachte A] en [verdachte V], ook een neef van [verdachte A], blijkt dat zij zich rond datzelfde tijdstip richting de omgeving van Opmeer bewegen.
Omstreeks 14.10 uur begaven de verdachten zich gezamenlijk in de auto van [verdachte A] richting het centrum van Spanbroek. Daar zagen zij [aangever B]. Kort hierna, omstreeks 14.15 uur, liepen [verdachte H] en [verdachte K] samen met [aangever B] naar de auto van [verdachte A], waarin [verdachte A] en [verdachte V] op dat moment nog zaten. [verdachte H] liep daarbij voorop. [verdachte K] liep samen met [aangever B] achter hem aan. [verdachte K] hield daarbij zijn rechterarm om [aangever B] heen en hing wat tegen hem aan, terwijl zij samen in de richting van de auto liepen. Daarna reden de verdachten en [aangever B] in de auto van [verdachte A] terug naar het recreatiepark in Opmeer. [aangever B] zat daarbij tussen [verdachte K] en [verdachte V] op de achterbank. Op camerabeelden van het recreatiepark is te zien dat de auto omstreeks 14.25 uur aankwam op het recreatiepark en doorreed naar het chalet van [verdachte H]. Daar stapte [aangever B] uit om vervolgens samen met [verdachte H] en [verdachte K] naar het chalet te lopen. Enkele minuten daarna verlieten [verdachte A] en [verdachte V] met de auto het recreatiepark.
In de daaropvolgende nacht, op 27 mei 2023 om 00.30 uur, hield de politie nabij de woning van [betrokkene N] in Heerhugowaard [verdachte A] en [verdachte V] aan als verdachten in dit onderzoek. Diezelfde nacht verliet [aangever B] opnieuw het chalet van [verdachte H], dit keer samen met een onbekend gebleven man. Op camerabeelden is te zien dat [aangever B] omstreeks 03.40 uur samen met [verdachte H] naar de parkeerplaats van het recreatiepark liep. Daar stapte [aangever B] in de auto van de onbekend gebleven man. Deze man vertrok omstreeks 03.42 uur met [aangever B] en bracht hem naar een woning in Hoorn. Enkele uren later verliet [aangever B] op zijn sokken ook deze woning. Daarbij liet [aangever B] al zijn eigendommen achter. De politie trof [aangever B] vervolgens enkele dagen later, op 29 mei 2023, aan in Beverwijk.
3.3.3
Verklaringen van [aangever B]
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de tenlastelegging en de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat [aangever B] van zijn vrijheid is beroofd, aansluitend stilgestaan bij de door hem afgelegde verklaringen. De politie heeft [aangever B] vanaf 29 mei 2023 meerdere keren gehoord. [aangever B] heeft in totaal vier politieverklaringen afgelegd. In drie van deze verklaringen heeft [aangever B] duidelijk verklaard dat hij op enig moment na 22 mei 2023 in het chalet in Opmeer van zijn vrijheid is beroofd. Later is [aangever B] in april 2024 bij de rechter-commissaris nog een vijfde keer gehoord. Ook tijdens dat verhoor heeft [aangever B] verklaard dat hij op enig moment niet meer vrijwillig in het chalet verbleef. De verdediging heeft de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de door [aangever B] afgelegde verklaringen in twijfel getrokken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Inhoud verklaringen
Kijkend naar de inhoud van de door [aangever B] afgelegde verklaringen concludeert de rechtbank dat [aangever B] niet geheel concreet en consistent heeft verklaard. [aangever B] heeft tijdens de verhoren bij de politie en de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank over belangrijke onderdelen wisselend verklaard. Ten eerste heeft hij wisselend verklaard over de vrijwilligheid van zijn verblijf in het chalet in Opmeer. In het verhoor van 1 juni 2023 heeft [aangever B] bijvoorbeeld verklaard dat hem werd gezegd dat hij het chalet mocht verlaten en dat hij het gevoel had dat hij kon weggaan, maar dat “zijn hoofd hem daar hield, door de drugs”. Ook heeft hij in dat verhoor verklaard dat hijzelf “misschien wel teveel cocaïne op had” en “misschien was doorgedraaid” en dat hij denkt dat de verdachten het beste met hem voor hadden. In alle andere verhoren blijft [aangever B] vaag over de vraag vanaf welk moment hij tegen zijn wil werd vastgehouden in het chalet, waar hij aanvankelijk vrijwillig naartoe ging. Daardoor blijft voor de rechtbank onduidelijk vanaf welk moment [aangever B] in het chalet van zijn vrijheid zou zijn beroofd. Ten tweede heeft [aangever B] wisselend verklaard over (de mate van) het geweld dat tegen hem zou zijn gebruikt en de plaatsen waar dat geweld zou hebben plaatsgevonden. Ten derde heeft [aangever B] wisselend verklaard over zijn drugsgebruik gedurende de verweten periode. Zo heeft hij bij de politie meerdere keren verklaard dat hij in die periode min of meer voortdurend onder invloed was van drugs (net zoals tijdens zijn verblijf bij [betrokkene N]), terwijl hij bij het verhoor bij de rechter-commissaris stellig verklaarde dat hij in het chalet helemaal geen drugs had gebruikt.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrekt de rechtbank ook dat [aangever B] op meerdere momenten onbegrijpelijk en onsamenhangend heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [aangever B] meerdere keren tijdens de verhoren verklaard over onderwerpen, die niet pasten binnen de context van de aan hem gestelde vragen en de (eerder) afgelegde verklaringen. Opmerkingen over onbekende personen of gebeurtenissen komen uit de lucht vallen. Soortgelijke onsamenhangende verklaringen ziet de rechtbank in de regel in zaken tegen verdachten die kampen met enige vorm van psychische problematiek. In dit verband hecht de rechtbank ook waarde aan het feit dat uit het dossier blijkt dat [aangever B] in april en mei 2023 verward was en dat hij bij de politie en de rechter-commissaris heeft verklaard te kampen met psychische problemen. In dat verband is [aangever B] bij zijn terugkomst in Oostenrijk (omstreeks juni 2023) opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, aldus [aangever B] bij de rechter-commissaris.
Verder komt betekenis toe aan het feit dat de door [aangever B] afgelegde verklaringen op onderdelen niet stroken met de onderzoeksbevindingen. Zo passen de bevindingen van de politie over de indeling en inrichting van het chalet niet bij de verklaring van [aangever B] dat hij in dat chalet in een soort cel zou zijn vastgehouden. Er is in het chalet namelijk niets aangetroffen, zoals een kamer met sloten op de deuren en ramen, wat erop duidt dat één van de kamers dienstdeed als een soort van cel om [aangever B] van zijn vrijheid te beroven.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever B] ook dat het opvalt dat [aangever B] op geen enkel moment uit zichzelf heeft gemeld enkele dagen van zijn vrijheid te zijn beroofd, terwijl hij daartoe wel meerdere keren de gelegenheid had. [aangever B] had die gelegenheid op 26 mei 2023 in Spanbroek, op 27 mei 2023 nadat hij de woning in Hoorn had verlaten, op 29 mei 2023 toen de politie hem in Beverwijk aantrof en ook in de daar tussengelegen periode. Desondanks heeft [aangever B] pas op 29 mei 2023, nádat hij was aangehouden voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs en in dat verband naar het politiebureau was overgebracht, voor het eerst verklaard dat hij was ontvoerd.
Waarborgen tijdens politieverhoren
Tot slot betrekt de rechtbank bij de beoordeling van de door [aangever B] afgelegde verklaringen dat de politie tijdens de verhoren van [aangever B] heeft verzuimd enkele waarborgen in acht te nemen. De politie heeft [aangever B], die van Oostenrijkse afkomst is, in twee verschillende talen gehoord, voornamelijk de Duitse taal. Tijdens drie verhoren is geen gebruik gemaakt van een beëdigd tolk, maar heeft steeds een Duits sprekende politieagent aan het verhoor deelgenomen. Slechts één politieverhoor vond plaats met bijstand van een beëdigd tolk, die per telefoon bij dat verhoor aansloot. [aangever B] heeft als gevolg van deze gebreken de door de politie in de Nederlandse taal opgestelde verklaringen niet kunnen nalezen en deze dus ook niet op juistheid kunnen controleren.
Tussenconclusie
De rechtbank ziet in al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, geen reden om de verklaringen van [aangever B] in het geheel van het bewijs uit te sluiten. Wel maken de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden tezamen dat de rechtbank een zeer grote mate van behoedzaamheid zal betrachten bij het gebruik van die verklaringen voor het bewijs en voor de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat [aangever B] van zijn vrijheid is beroofd.
3.3.4
Ondersteuning voor de verklaringen van [aangever B]?
Dit stelt de rechtbank vervolgens voor de vraag of de door [aangever B] afgelegde verklaringen voldoende steun vinden in ander (objectief) bewijsmateriaal. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Objectieve vaststellingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier, ter ondersteuning van het scenario dat [aangever B] van zijn vrijheid is beroofd, kan worden vastgesteld dat [aangever B] in de vroege middag van 26 mei 2023 het chalet in Opmeer op zijn sokken heeft verlaten en [verdachte H] en [verdachte K] binnen enkele minuten nadat hij het chalet had verlaten, op het recreatiepark naar hem op zoek zijn gegaan. Enige tijd later zijn alle verdachten samen in de auto van [verdachte A] naar het centrum van Spanbroek gereden. Zij zijn korte tijd later samen met [aangever B] in de auto vanuit Spanbroek teruggereden naar het recreatiepark in Opmeer. Daar zijn [verdachte H] en [verdachte K] vervolgens samen met [aangever B] naar het chalet gelopen, waarna [verdachte A] en [verdachte V] met de auto zijn vertrokken.
Deze vaststellingen, die zijn gedaan op basis van objectief bewijsmateriaal, zoals camerabeelden en telefoongegevens, ondersteunen de door [aangever B] afgelegde verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze vaststellingen, die slechts betrekking hebben op 26 mei 2023, echter ook passen bij het door de verdediging geschetste scenario. Dat houdt in dat [aangever B] in de verweten periode verward was, dat hij het chalet die 26 mei 2023 in verwarde toestand heeft verlaten, dat de verdachten hem later in verwarde toestand in het centrum van Spanbroek hebben aangetroffen en dat zij zich vervolgens over hem hebben ontfermd en hem hebben teruggebracht naar het chalet. De vraag is dan ook of het dossier nog andere (objectieve) bewijsmiddelen bevat die de door [aangever B] afgelegde verklaringen en dus het scenario van een ontvoering in de periode van 22 mei tot en met 29 mei 2023 en het in dat verband gebruikte geweld ondersteunen.
Geweld in Spanbroek?
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [aangever B] op 26 mei 2023 in het centrum van Spanbroek met geweld in de auto van [verdachte A] is geduwd en met geweld door de verdachten is meegenomen naar Opmeer. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het (overtuigend) bewijs daarvoor. De personen die ervan getuige waren dat [aangever B] samen met [verdachte H] en [verdachte K] instapte in de auto en daarna samen met de verdachten wegreed, hebben namelijk wisselend verklaard over het feit of daarbij wel of geen geweld zou zijn gebruikt.
Letsels
Ook de bij [aangever B] vastgestelde letsels en de letselverklaring daarover bieden naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate steun aan de door [aangever B] afgelegde verklaringen. Tijdens het forensisch medische onderzoek op 30 mei 2023 is vastgesteld dat [aangever B] op zijn lichaam diverse krasletsels, bloeduitstortingen, schaafwonden en andere oppervlakkige huidbeschadigingen heeft opgelopen. Aan de letselverklaring kleven naar het oordeel van de rechtbank gebreken die beletten om die letselverklaring als ondersteunend bewijs te gebruiken. Daarbij is van belang dat uit de letselverklaring slechts blijkt dat het letsel ‘kan zijn ontstaan’ op de wijze zoals [aangever B] heeft verklaard. Dat is vooral relevant omdat de vastgestelde ouderdom van de bloeduitstortingen en de kras- en schaafwonden ook de mogelijkheid openlaat dat het letsel is ontstaan in de dagen dat [aangever B] door Noord-Holland heeft gezworven (van 27 mei tot aan zijn aanhouding op 29 mei 2023). [aangever B] heeft over deze dagen onder andere verklaard dat hij op straat heeft geleefd, over hekken heeft geklommen en door bosjes heeft gelopen. Het is, bij gebrek aan politieonderzoek hiernaar, voor de rechtbank onduidelijk gebleven wat [aangever B] vanaf 27 mei 2023 verder precies heeft gedaan en waar hij zich in die dagen heeft bevonden. De rechtbank komt, mede gelet hierop, tot de conclusie dat het forensisch medische onderzoek te zeer gericht is geweest op het onderzoek naar het scenario van een ontvoering en het in dat verband tegen [aangever B] gebruikte geweld. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aandacht besteed aan een alternatieve toedracht van de letsels en de (globale) datering daarvan.
Daarnaast stroken de bij [aangever B] vastgestelde letsels ook niet geheel met de door hem afgelegde verklaringen. Zo heeft [aangever B] verklaard tijdens de autorit op zijn neus te zijn geslagen, waarbij zijn neus zou zijn gebroken en deze vervolgens zou hebben gebloed. Uit de letselverklaring blijkt echter dat er geen klinische verschijnselen zijn voor een recente breuk van de neus. Bij het forensische onderzoek aan de achterbank van de auto van [verdachte A], waar [aangever B] tijdens de autorit zat, zijn bovendien ook geen aanwijzingen van bloedsporen gevonden.
Forensisch onderzoek
De rechtbank concludeert dat de door [aangever B] afgelegde verklaringen ook onvoldoende steun vinden in ander forensisch onderzoek en dat (nader) forensisch onderzoek op punten ontbreekt. [aangever B] heeft over het tegen hem gebruikte geweld onder andere verklaard dat hij in het chalet in Opmeer meerdere keren met een bamboestok is geslagen. Tijdens de doorzoeking van het chalet op 31 mei 2023 heeft de politie in de schuur een bamboestok gevonden. De politie heeft deze bamboestok wel gefotografeerd, maar niet in beslag genomen of bemonsterd ten behoeve van eventueel te verrichten sporenonderzoek, zoals het onderzoek naar vingersporen of DNA-sporen. Het valt op dat dergelijk onderzoek toen of op een later tijdstip niet is verricht, aangezien ten tijde van de doorzoeking al bekend was dat [aangever B] over het vermeende gebruik van de bamboestok had verklaard. Zonder ondersteunend bewijs kan niet worden vastgesteld dat [aangever B] tijdens zijn verblijf in het chalet met deze stok is geslagen.
De auditu-verklaring getuige [getuige D]
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige D] evenmin kunnen dienen als ondersteuning van de door [aangever B] afgelegde verklaringen. De getuige, die een kennis is van [verdachte K], heeft in juni en juli 2023 zogenoemde de auditu-verklaringen afgelegd. Deze verklaringen komen er in de kern op neer dat [verdachte K] tegen de getuige gezegd zou hebben dat hij betrokken was geweest bij de ontvoering van een man, die na enkele dagen op zijn sokken was ontsnapt via een raam. Ook zou [verdachte K] tegen de getuige hebben gezegd dat neven een auto zouden hebben geregeld om de man terug te halen en dat hij, [verdachte K], bij het terughalen van die man, hem met geweld in de auto zou hebben geduwd. De officier van justitie heeft gesteld dat de verklaringen van de getuige als steunbewijs kunnen dienen, omdat de door de getuige gegeven informatie op dat moment nog niet in de media was gepubliceerd (en het dus moet gaan om daderinformatie, die via [verdachte K] bij de getuige terecht zou zijn gekomen).
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in deze redenering. De rechtbank stelt vast dat de politie, na de melding van de verdachte situatie op 26 mei 2023 in Spanbroek, nog diezelfde avond een foto van [aangever B] in de media heeft verspreid om hem te kunnen identificeren. De dagen hierna verschenen in de media al de eerste nieuwsberichten over dit onderzoek, waarbij beschreven werd dat het een ontvoering zou betreffen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen welke onderzoeksbevindingen vervolgens op welk moment in de media zijn gepubliceerd. Hierdoor kan de rechtbank niet uitsluiten dat de getuige, die zich pas eind juni 2023 voor het eerst bij de politie meldde, via de media of in ieder geval op een andere wijze dan direct via [verdachte K] op de hoogte is gebracht over de door haar gegeven informatie. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de getuige heeft verklaard dat zij inmiddels niet meer op goede voet stond met [verdachte K] en dat zij tegen hem een wrok koesterde. De rechtbank ziet hierin redenen om deze de auditu-verklaringen niet te gebruiken als steunbewijs.
Scenario verdachten
Bij de beoordeling van de bewijsvraag heeft de rechtbank tot slot het door de verdediging geschetste scenario betrokken. Hieraan zijn de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden opgevallen. Allereerst valt op dat de verdachten, die [aangever B] geen van allen voorafgaand aan de verweten periode kenden, zich kennelijk geroepen voelden zich over hem te ontfermen. Daarbij hebben zij geen professionele hulp ingeschakeld voor [aangever B], ondanks het feit dat hij naar hun eigen verklaringen in die periode in een verwarde toestand verkeerde en hulpbehoevend was. Daarnaast hebben de verdachten pas in een later stadium van het onderzoek een inhoudelijke verklaring afgelegd over de verdenking en zijn zij niet direct met dit scenario gekomen. Daarbij komt ook betekenis toe aan het feit dat [aangever B] nog niet geïdentificeerd of terecht was toen de politie [verdachte A] en [verdachte V] aanhield en hen voor het eerst verhoorde. Verder valt op dat [verdachte H] en [verdachte K] zich na 27 mei 2023 enige tijd onvindbaar hebben gehouden voor justitie. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden weliswaar te denken geven en belastend kunnen worden uitgelegd, maar zonder nader bewijs, dat ontbreekt, zijn deze feiten en omstandigheden onvoldoende specifiek om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat [aangever B] in de verweten periode van zijn vrijheid is beroofd. Datzelfde geldt voor de WhatsApp-conversatie van 26 mei 2023 tussen [betrokkene N] en zijn vriendin. Daarin heeft [betrokkene N] aan zijn vriendin bericht dat “hij is gevlucht” “uit een raam”, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat deze conversatie betrekking heeft op [aangever B]. De keuze voor het woord “gevlucht” is, afgezet tegen het door de verdediging geschetste scenario, weliswaar opvallend, maar van onvoldoende gewicht om als steunbewijs te dienen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het bericht niet door één van de verdachten is verstuurd.
3.3.5
Slotsom
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden tezamen het wettig en overtuigend bewijs opleveren dat [aangever B] in de verweten periode van zijn vrijheid is beroofd. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [aangever B] op enig moment in de verweten periode van zijn vrijheid is beroofd. Gelet op de gebreken die aan zijn verklaringen kleven en de zeer grote behoedzaamheid die daarom bij het gebruik van deze verklaringen wordt betracht, bieden de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende steun aan de door [aangever B] afgelegde verklaringen. Dit geldt vooral omdat de hiervoor onder 3.3.4 beschreven objectieve vaststellingen ook passen bij het door de verdediging geschetste scenario. De overige in die paragraaf beschreven feiten en omstandigheden geven weliswaar te denken, maar kunnen, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, niet dienen als steunbewijs aan het scenario dat in de verweten periode sprake is geweest van het van zijn vrijheid beroven van [aangever B]. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte, als ook de drie medeverdachten, van dit verwijt zal vrijspreken.

4.Vordering van de benadeelde partij

[aangever B] heeft tegen de verdachte en de drie medeverdachten een vordering ingediend tot betaling van € 6.000,- schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2023, wegens immateriële schade die hij als gevolg van het verwijt zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het verweten feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever B] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mrs. I.M. Hendriks en I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2025.