ECLI:NL:RBNHO:2025:3808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11343266 \ CV EXPL 24-3317
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting huurovereenkomst na overlijden huurder afgewezen; ontruiming toegewezen

In deze zaak vorderden de zoon en schoondochter van de overleden huurder, hierna aangeduid als [eisers], de voortzetting van de huurovereenkomst met de stichting Kennemer Wonen. De eisers stelden dat zij sinds 2019 op het adres van de woning ingeschreven stonden en een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de overleden huurder hadden gevoerd. Kennemer Wonen betwistte dit en wees op het ontbreken van een huisvestingsvergunning, die noodzakelijk was voor de voortzetting van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de eisers niet voldaan hadden aan de vereisten van artikel 7:268 lid 2 BW, omdat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was aangetoond en de eisers geen huisvestingsvergunning konden overleggen, gezien hun te hoge inkomen. De vordering tot ontruiming van de woning door Kennemer Wonen werd toegewezen, met een ontruimingstermijn tot 1 augustus 2025, zodat de eisers de tijd kregen om vervangende woonruimte te zoeken. De proceskosten werden toegewezen aan Kennemer Wonen, aangezien de eisers in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11343266 \ CV EXPL 24-3317 TB
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING KENNEMER WONEN,
te Heiloo,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Kennemer Wonen,
gemachtigde: mr. M.J. Dekker.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of de zoon en schoondochter, [eisers] , de huurovereenkomst van de overleden (schoon)vader met Kennemer Wonen mogen voortzetten. Zij staan vanaf 2019 op het adres van de woning ingeschreven en stellen dat zij met (schoon)vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Kennemer Wonen betwist dit vanwege onvoldoende onderbouwing en contra-indicaties. De vordering van [eisers] strandt volgens Kennemer Woning bovendien al gelet op het feit dat zij geen huisvestingsvergunning hebben overgelegd en ook niet zullen kunnen overleggen.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] de huurovereenkomst niet mogen voortzetten. Alle omstandigheden in onderling verband bezien, is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, die bovendien wederkerig is (geweest). Bovendien hebben [eisers] geen huisvestingsvergunning overgelegd en is niet aannemelijk dat zij deze nog kunnen overleggen omdat hun inkomen te hoog is. Omdat niet aan de wettelijke vereisten voor het voortzetten van de huurovereenkomst is voldaan zal de vordering van Kennemer Wonen tot ontruiming van de woning worden toegewezen. Ook de uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden toegewezen, omdat uit de omstandigheden niet is gebleken dat de vordering van [eisers] op grond van artikel 7:268 lid 2 BW enige kans van slagen heeft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 september 2024
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de brief van 20 februari 2025 met aanvullende producties van Kennemer Wonen
- de mondelinge behandeling van 4 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[moeder] , moeder van [eiser sub 1] , huurde sinds 1984 van (de rechtsvoorganger van) Kennemer Wonen de woning aan het adres [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). [vader] , de vader van [eiser sub 1] (hierna: (schoon)vader), is nadien mede-huurder geworden.
2.2.
[eiser sub 1] is geboren in de woning en heeft daar in zijn jeugd gewoon totdat hij in 2005 naar Amsterdam verhuisde. [eiser sub 1] heeft daarna nog verschillende keren ingeschreven gestaan op het adres van de woning.
2.3.
In 2014 is de moeder van [eiser sub 1] overleden.
2.4.
Vanaf augustus 2019 stonden [eisers] ingeschreven op het adres van de woning. Daarvoor woonden zij in Tilburg bij de oma van [eiseres sub 2]
2.5.
Op 29 maart 2024 is de vader en schoonvader van [eisers] overleden.
2.6.
Op 12 april 2024 heeft [eiser sub 1] aan Kennemer Wonen verzocht om medehuurder van de woning te worden, welk verzoek is afgewezen.
2.7.
[eisers] hebben Kennemer Wonen op 25 april 2024 verzocht om de huurovereenkomst voort te zetten op grond van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Kennemer Wonen heeft dit verzoek bij brief van 15 mei 2024 afgewezen. Kennemer Wonen heeft haar afwijzing toegelicht en voorts [eisers] tot 30 september 2024 de tijd gegeven de woning te ontruimen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen dat de door [vader] (overleden (schoon)vader) gesloten huurovereenkomst ten aanzien van de woning aan de [adres] in [woonplaats] zal worden voortgezet door [eisers] . Daarnaast vorderen zij dat Kennemer Wonen de indeplaatsstelling van [eisers] als huurders zal eerbiedigen, één en ander onder dezelfde voorwaarden en condities zoals die volgen uit de bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Een en ander met veroordeling van Kennemer Wonen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. [eisers] zijn samen met hun twee minderjarige kinderen sinds 2019 woonachtig en ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . [eisers] hebben duurzaam en gemeenschappelijk samengewoond met (schoon)vader, hoofdhuurder van de woning. Zij zijn bij hem ingetrokken om hem de nodige hulp en bijstand te kunnen verlenen in verband met zijn verslechterende medische situatie. (Schoon)vader is op 29 maart 2024 overleden. Na zijn overlijden hebben [eisers] een verzoek tot mede-huurderschap gedaan, wat door Kennemer Wonen is afgewezen. Vervolgens hebben [eisers] een verzoek tot voortzetting van de huurovereenkomst gedaan, wat ook door Kennemer Wonen is afgewezen. [eisers] stellen dat Kennemer Wonen ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen recht zouden hebben op voortzetting van de huurovereenkomst. [eisers] hebben samen met (schoon)vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Er zijn door Kennemer Wonen geen indicaties gesteld op grond waarvan anders zou moeten worden geconcludeerd.
3.3.
Kennemer Wonen voert verweer. Kennemer Wonen concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Kennemer Wonen voert het volgende aan. [eisers] vorderen voorzetting van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Kennemer Wonen stelt dat van een voortzetting van de huurovereenkomst door [eisers] op grond van artikel 7:268 lid 2 BW geen sprake is. Kennemer Wonen stelt dat de kantonrechter de vordering moet afwijzen omdat minstens twee van de vier afwijzingsgronden van toepassing zijn: er is geen sprake geweest van een duurzame gemeenschappelijk huishouding met (schoon)vader en [eisers] kunnen geen huisvestingsvergunning overleggen.
Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenwoning tussen een ouder en kind worden aangemerkt als een duurzame samenleving met een gemeenschappelijke huishouding. Op [eisers] ligt een verzwaarde stelplicht en bewijslast daaromtrent en zij hebben hier niet aan voldaan. Er is niet gebleken dat er gezamenlijk werd voorzien in de kosten van huisvesting en levensonderhoud. [eisers] betaalden € 500,00 kostgeld aan (schoon)vader. Kostgeld is een contra-indicatie voor een gemeenschappelijke duurzame huishouding. Nergens blijkt ook uit wat er met deze geldbedragen is gedaan en of er daadwerkelijke gezamenlijke kosten van levensonderhoud en/of huisvesting mee zijn voldaan en op welke wijze. Ook is niet aangetoond dat de zorg voor elkaar wederkerig was. Een duurzame samenleving werd niet beoogd, slechts een tijdelijke (aflopende) zorgrelatie, voor zolang de vader zorg nodig zou hebben. Bovendien staan [eisers] als woningzoekenden ingeschreven en hebben zij gedurende de tijd dat zij bij (schoon)vader inwoonden actief gereageerd op woonruimte binnen de regio van de SVNK. Zij waren dus al die tijd op zoek naar eigen woonruimte.
[eisers] kunnen ook geen huisvestingsvergunning overleggen en die zullen zij ook niet kunnen overleggen. De woning is een sociale huurwoning waarvoor op grond van de Huisvestingsverordening van de gemeente [woonplaats] een huisvestings-vergunning nodig is. Zij komen hier niet voor in aanmerking. Er moet, op basis van de toetsingscriteria uit de Huisvestingsverordening, worden gekeken of het kind recht heeft om de betreffende woning te huren. Die persoon moet aan dezelfde vereisten voldoen als dat hij/zij uit het aanbod van de toegelaten instelling(en) een woning wil huren. [eisers] krijgen deze huisvestingsvergunning niet. Het inkomen van [eisers] bedraagt volgens de stukken € 70.675,24 per jaar. De inkomensgrens bedraagt in 2024 voor een meerpersoonshuishouden € 52.671 per jaar. Zij vallen dus niet onder de doelgroep die in aanmerking komt voor sociale huur en daarmee ook niet onder de categorie van woningzoekenden die in aanmerking kunnen komen voor een huisvestingsvergunning. [eisers] zijn aangewezen op de vrije sector.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
Kennemer Wonen vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [eisers] tot ontruiming en het ontruimd te houden en verlaten van de woning aan de [adres] in [woonplaats] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [eisers] in gebreke blijven deze veroordeling na te komen. Verder vordert Kennemer Wonen dat [eisers] hoofdelijk worden veroordeeld tot het betalen van € 878,07 per maand, vanaf 1 december 2024, voor iedere maand of gedeelte daarvan dat de woning niet ontruimd en opgeleverd is. Tot slot vordert Kennemer Wonen dat [eisers] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.7.
Kennemer Wonen legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 7:268 lid 6 BW is de overeenkomst met de vader van [eiser sub 1] van rechtswege geëindigd per 1 juni 2024. Er is geen sprake van een voortzetting in de zin van artikel 7:268 lid 1 dan wel lid 2 BW. Aan [eisers] komt geen huurbescherming op grond van de wet toe en ook is geen sprake van een gebruiksovereenkomst. Op grond van artikel 7:224 lid 1 BW is de huurder verplicht het gehuurde bij het einde van de huur wederom ter beschikking van de verhuurder te stellen. Daarom was de erfgenaam ( [eiser sub 1] ) verplicht het gehuurde per 1 juni 2024 schoon en ontruimd aan Kennemer Wonen op te leveren. Kennemer Wonen heeft [eiser sub 1] daar (onverplicht) nog tot en met 30 september 2024 de tijd voor gegeven, maar [eisers] willen de woning niet verlaten en opleveren aan Kennemer Wonen. [eisers] verblijven zonder recht of titel in de woning.
Kennemer Wonen verzoekt de kantonrechter de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vordering van [eisers] is gezien alles wat door Kennemer Wonen in conventie is gesteld en bewezen, volstrekt kansloos. De vordering wordt enkel ingesteld om tijd te rekken en levert misbruik van de wettelijke regeling en daarmee misbruik van recht op. De belangen van Kennemer Wonen in het kader van haar taakstelling en de belangen van al die woningzoekenden op een eindeloze wachtlijst, brengen mee dat het vonnis moet kunnen worden uitgevoerd ongeacht een eventueel hoger beroep.
3.8.
[eisers] voeren verweer tegen de tegenvordering.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

In conventie
4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [eisers] de huur van de woning na het overlijden van (schoon)vader mogen voortzetten. [eisers] zijn geen medehuurders als bedoeld in artikel 6:268 lid 1 BW. Daarom kunnen [eisers] de huur alleen maar voortzetten als is voldaan aan de eisen die artikel 7:268 lid 2 en 3 BW stelt. Of aan die eisen is voldaan is tussen partijen in geschil. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen omdat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding én [eisers] geen huisvestingsvergunning kunnen overleggen, omdat hun inkomen te hoog is. De vordering van Kennemer Wonen tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen evenals het verzoek om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Artikel 7:268 lid 2 BW biedt de persoon die geen medehuurder is, maar die zijn hoofdverblijf wel in het gehuurde heeft en die met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, de mogelijkheid om de huur voort te zetten gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder. Als hij de huur ook na deze periode wil voortzetten (en de verhuurder daarmee niet instemt) kan hij binnen die periode van zes maanden een daarop gerichte vordering instellen bij de kantonrechter.
4.3.
In artikel 7:268 lid 3 BW staan de voorwaarden waaraan [eisers] moeten voldoen om de huur te mogen voortzetten, te weten:
( a) zij moeten hun hoofdverblijf in de woning hebben en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd,
( b) zij moeten voldoende waarborg bieden voor de betaling van de huur, en
( c) als het gaat om een woning waarvoor op grond van de gemeentelijke Huisvestingsverordening een huisvestingsvergunning nodig is, moeten zij in de procedure bij de kantonrechter een huisvestingsvergunning over (kunnen) leggen.
De kantonrechter moet de vordering om voortzetting van de huur afwijzen als aan één van deze drie voorwaarden niet is voldaan.
Ontvankelijkheid [eisers]
4.4.
[eisers] hebben hun vordering binnen de wettelijke termijn ingesteld zodat zij ontvankelijk zijn in hun vordering.
Hoofdverblijf, duurzame gemeenschappelijke huishouding
4.5.
Dat [eisers] hun hoofdverblijf in de woning hadden staat tussen partijen niet ter discussie. Of sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding wordt bepaald door objectieve factoren, zoals de feitelijke duur die de gemeenschappelijke huishouding heeft gekend, en subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd.
De gemeenschappelijke huishouding tussen ouders en kinderen wordt in beginsel niet als duurzaam beschouwd, behoudens bijzondere omstandigheden, omdat het de bedoeling is dat kinderen vroeg of laat op zichzelf gaan wonen. Het feit dat een kind na zelfstandig te hebben gewoond weer intrekt bij (één van) zijn ouders kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, maken dat hierover genuanceerder moet worden gedacht. De stelplicht en bewijslast van de (bijzondere) omstandigheden rusten op [eisers] . Ten aanzien van de gemeenschappelijkheid van de huishouding hebben zij een verzwaarde stelplicht.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] niet hebben voldaan aan hun verzwaarde stelplicht. Niet is gebleken dat [eisers] de intentie hadden om ook op de langere termijn bij (schoon)vader te blijven wonen. Uit de stukken volgt namelijk dat het samenwonen van meet af aan een eenzijdig zorgkarakter had waarbij [eisers] de zorg voor hun ouder wordende (schoon)vader op zich namen en (schoon)vader enkel op momenten te hulp schoot om de dochter van [eisers] uit school te halen. [eisers] hebben immers zelf gesteld dat zij bij hun (schoon)vader gingen wonen om hem de nodige hulp en bijstand te kunnen verlenen in verband met zijn verslechterende medische situatie. Daar komt bij dat [eisers] op de zitting hebben verteld dat zij, voordat zij bij (schoon)vader gingen wonen, bij de oma van [eiseres sub 2] in Tilburg woonden. Op het moment dat de oma van [eiseres sub 2] naar een verzorgingstehuis ging, moesten [eisers] de woning verlaten omdat zij niet in de woning van de oma van [eiseres sub 2] konden blijven wonen. Zij moesten dus noodgedwongen op zoek naar nieuwe woonruimte. Onduidelijk is of [eisers] in 2019 bij (schoon)vader zijn komen wonen of dat dit pas eind 2021 is geweest gelet op de e-mail van 16 april 2024 waarin [eisers] schrijven: “
Momenteel woon ik al ruim 2,5 jaar met mijn gezin, bij mijn vader”. Uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van [eiser sub 1] volgt wel dat [eiser sub 1] van juni 2018 tot augustus 2019 in Tilburg ingeschreven heeft gestaan en vanaf augustus 2019 op de [adres] in [woonplaats] , maar [eisers] konden desgevraagd op de zitting de opmerking in de e-mail niet verklaren, zodat niet vast staat op welk moment zij daadwerkelijk in [woonplaats] bij (schoon)vader zijn gaan wonen.
Dat [eisers] niet de intentie hebben gehad om bij (schoon)vader te blijven wonen blijkt ook uit de door Kennemer Wonen overgelegde overzichten van reacties op woningen bij de SVNK. [eisers] hebben vanaf het moment dat zij bij (schoon)vader introkken tientallen keren gereageerd op huurwoningen via de SVNK, óók kort voor het overlijden van (schoon)vader.
4.7.
[eisers] voeren ter onderbouwing van een duurzame gemeenschappelijke huishouding verder nog aan dat tussen (schoon)vader en hen afspraken zijn gemaakt over een taakverdeling in de huishouding en over het oppassen en ophalen/brengen van de dochter van [eisers] door (schoon)vader, maar de zorg voor (schoon)vader oversteeg de hulp die (schoon)vader gaf aan [eisers] , zodat van wederkerigheid geen sprake was. Dit onderbouwt niet de duurzaamheid van een gemeenschappelijke huishouding. Dit geldt ook voor de door [eisers] overgelegde verklaringen van een aantal directe buren. De verklaringen onderbouwen weliswaar dat [eisers] hun hoofdverblijf in de woning hadden – wat door Kennemer Wonen ook niet wordt betwist – maar deze onderbouwen niet de duurzaamheid of de gemeenschappelijke huishouding. Al met al hebben [eisers] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit een duurzame gemeenschappelijke huishouding valt af te leiden.
4.8.
Daarnaast is ook niet gebleken dat [eisers] en (schoon)vader een gemeenschappelijke huishouding in financiële zin hebben gehad. [eisers] hebben ter staving van hun stelling dat sprake was van een gemeenschappelijke huishouding enkel WhatsApp gesprekken in het geding gebracht. Uit deze WhatsApp gesprekken blijkt dat [eisers] en (schoon)vader elkaar betaalverzoeken stuurden voor betalingen die voor de ander waren gedaan, maar hoeveel [eisers] precies hebben meebetaald aan huisvesting of levensonderhoud is niet gesteld of onderbouwd. Het overzicht van de verdeling (productie 1 bij dagvaarding) volstaat niet en toont ook niet aan wat [eisers] hebben meebetaald aan huisvesting of levensonderhoud. In dat overzicht is enkel benoemd dat [eisers] een aantal keer per week boodschappen haalden en (schoon)vader een aantal keer, dat bij dagjes weg de kosten de ene keer door [eisers] werden betaald en de andere keer door (schoon)vader en datzelfde gold voor de kosten van defecte apparaten. Tot slot is in het overzicht opgenomen dat [eisers] elke maand een bedrag naar (schoon)vader overmaakten, maar welk bedrag dat was is niet genoemd. [eisers] hebben deze stellingen niet met stukken onderbouwd. Het is Kennemer Wonen die in de conclusie van antwoord schrijft dat [eisers] maandelijks € 500,00 kostgeld betaalden aan (schoon)vader – wat door [eisers] niet is betwist – en dat kostgeld juist een contra-indicatie is voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Ter zitting hebben [eisers] hier nog tegen aangevoerd dat de ‘omschrijving’ die aan een betaling wordt gedaan niet altijd strookt met wat de bedoeling is van de betaling, maar dit volgt de kantonrechter niet. [eisers] hebben verder geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij (structureel) een financiële bijdrage hebben geleverd ter zake van kosten huishouding. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eisers] maandelijks een bijdrage hebben geleverd ter zake van kosten huishouding. Op grond van het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat [eisers] en (schoon)vader gezamenlijk voorzagen in de kosten van huisvesting en levensonderhoud.
4.9.
De conclusie is dat aan het vereiste dat [eisers] met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd niet is voldaan.
Huisvestingsvergunning
4.10.
Het vorenstaande laat onverlet dat de kantonrechter de vordering ook had moeten afwijzen omdat [eisers] geen huisvestingsvergunning hebben overgelegd. De stelling van Kennemer Wonen dat [eisers] deze ook niet zullen kunnen overleggen omdat hun inkomen (veel) te hoog is, is bovendien zeer aannemelijk want volgens de stukken bedraagt het inkomen van [eisers] € 70.675,24 per jaar en was de inkomensgrens in 2024 voor een meerpersoonshuishouden € 52.671,00 per jaar. Dat betekent dat zij niet vallen onder de doelgroep die in aanmerking komt voor sociale huur en daarmee ook niet onder de categorie van woningzoekenden die in aanmerking kunnen komen voor een huisvestingsvergunning. Ook aan dit vereiste is dus niet voldaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eisers] nog opgemerkt dat [eiser sub 1] twee banen had en dat hij nu nog maar één baan heeft, maar dit hebben zij verder niet toegelicht of onderbouwd, zodat de kantonrechter aan deze opmerking voorbij gaat.
Tussenconclusie
4.11.
Gelet op het bovenstaande kan niet anders dan worden geconcludeerd dat [eisers] niet aan de vereisten voor voortzetting van de huur conform artikel 7:268 lid 2 en 3 BW voldoen, zodat de vordering tot voorzetting van de huur niet kan worden toegewezen.
Vrije ruimte Kennemer Wonen en minderjarige kinderen [eisers]
4.12.
Ook de stelling van [eisers] dat Kennemer Wonen van het toewijzingsbeleid zou moeten afwijken omdat Kennemer Wonen beschikt over vrije ruimte om woningen toe te wijzen, volgt de kantonrechter niet. Kennemer Wonen heeft toegelicht dat de vrije ruimte bedoeld is voor bijzondere gevallen of noodsituaties. Enkel voor maatwerksituaties maakt Kennemer Wonen gebruik van haar vrije ruimte. De vrije ruimte is niet voor situaties waarin mensen geen recht hebben op grond van de wet. [eisers] hebben onvoldoende onderbouwd waarom zij nu juist een uitzondering zijn waarvoor Kennemer Wonen haar vrije ruimte moet gebruiken en op grond waarvan zij in deze procedure deze beslissing zouden kunnen afdwingen.
4.13.
Ook het feit dat [eisers] twee minderjarige kinderen hebben is geen omstandigheid die een recht kan creëren voor [eisers] om van de woning gebruik te blijven maken en op deze manier een huurovereenkomst met Kennemer Wonen af te dwingen. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de vader en moeder van [eiser sub 1] al sinds de jaren ’80 in de woning woonden en [eiser sub 1] daar is geboren.
4.14.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd kan als in deze niet van belang zijnde verder onbesproken blijven. Ook komt de kantonrechter niet aan bewijslevering toe.
4.15.
De conclusie is dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
De proceskosten in conventie
4.16.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Kennemer Wonen worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
Ontruiming van de woning
4.18.
Omdat, zoals hiervoor is overwogen, niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 7:268 lid 3 BW om de huur te mogen voortzetten, is de huurovereenkomst aan het einde van de tweede maand na het overlijden van (schoon)vader geëindigd (artikel 7:268 lid 6 BW). De door Kennemer Wonen gevorderde ontruiming wordt daarom toegewezen. De kantonrechter zal echter een ruimere ontruimingstermijn in acht nemen dan de in de dagvaarding genoemde drie dagen. De ontruimingstermijn zal worden gesteld op 1 augustus 2025. [eisers] worden daarmee in de gelegenheid gesteld vervangende woonruimte te zoeken voor hun gezin. Bij het bepalen van deze ontruimingstermijn heeft de kantonrechter het belang van de kinderen dat zij het schooljaar af kunnen maken meegewogen. Het voorgaande betekent dat [eisers] de woning (met alles wat daarbij hoort) moeten ontruimen. Zij moeten daarbij zowel hun eigendommen als de personen die (eventueel) met hun in de woning verblijven, meenemen. Zij moeten de woning dus weer leeg ter beschikking stellen aan Kennemer Wonen en daarbij ook de sleutels van de huurwoning afgeven.
Betaling bedrag gelijk aan de huur
4.19.
Kennemer Wonen vordert betaling van een bedrag gelijk aan de huur, te rekenen vanaf 1 december 2024 tot en met de datum van ontruiming. [eisers] hebben daartegen geen verweer gevoerd. Deze vordering van Kennemer Wonen zal worden toegewezen. Ook de rente zal worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.20.
Kennemer Wonen verzoekt de kantonrechter de vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het wettelijke uitgangspunt van artikel 7:268, lid 2 slot BW, houdt, kort gezegd, in dat de medebewoner de huur voortzet totdat onherroepelijk is beslist op zijn tijdige vordering tot voortzetting van de huur ingevolge deze bepaling. Deze bepaling sluit in beginsel uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een afwijzend vonnis uit. Dit kan anders zijn wanneer er sprake is van misbruik van recht, voor verhuurder zwaarwegende omstandigheden en/of onevenredigheid in de wederzijdse belangen.
4.21.
Kennemer Wonen stelt dat de vordering volstrekt kansloos is gelet op wat door haar is gesteld en bewezen. [eisers] komen evident niet voor een huisvestingsvergunning in aanmerking en een duurzame gemeenschappelijke huishouding is op geen enkele manier aangetoond. De vordering is alleen maar ingesteld om tijd te rekken. Dat levert misbruik van recht op, aldus Kennemer Wonen. Daarbij stelt Kennemer Wonen dat de ongekende schaarste aan sociale huurwoningen en bijbehorende extreem lange wachttijden uitzonderlijke omstandigheden opleveren. Het uitgangspunt van artikel 7:268 lid 2 BW doet geen recht aan de realiteit gelet op de enorme woningnood die er is. Kennemer Wonen stelt dat het niet de bedoeling kan zijn dat iemand die evident niet voor een huisvestingsvergunning in aanmerking komt, in de woning kan blijven wonen en tijd kan rekken tot aan een uitspraak van de Hoge Raad. De belangen van Kennemer Wonen brengen mee dat het vonnis moet kunnen worden uitgevoerd. Enerzijds maken [eisers] dus misbruik van een wettelijke regeling en anderzijds is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de ontruiming rechtvaardigen.
[eisers] hebben verweer gevoerd tegen het verzoek om de vordering tot ontruiming uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij voeren aan dat de onderbouwing van Kennemer Wonen te mager is en dat om die reden niet voorbij kan worden gegaan aan het wettelijk uitgangspunt van artikel 7:268 lid 2 BW. Het wettelijke uitgangspunt geldt nog steeds. Bovendien hebben [eisers] ter zitting nog aangevoerd dat zij al heel lang in de woning wonen.
4.22.
In het licht van de voormelde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van Kennemer Wonen om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren moet worden toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat is gebleken dat de vordering van [eisers] op grond van artikel 7:268 lid 2 BW geen reële kans van slagen heeft. Met Kennemer Wonen is de kantonrechter het eens dat, gelet op wat hiervoor onder 4.10. is overwogen, evident is dat [eisers] niet voor een huisvestingsvergunning in aanmerking komen omdat hun inkomen te hoog is. Ook hebben zij niet onderbouwd of op enige wijze aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het beroep van [eisers] op artikel 7:268 lid 2 BW levert tegen die achtergrond misbruik van recht op. De kantonrechter weegt daarbij ook de schaarste aan sociale huurwoningen mee en de bijbehorende extreem lange wachttijden voor woningzoekenden die wel recht hebben op een woning als de onderhavige. Al deze omstandigheden tezamen maken dat de kantonrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zoals is gevorderd door Kennemer Wonen. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing.
Dwangsom ontruiming
4.23.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Kennemer Wonen geen belang bij toewijzing van de gevorderde dwangsom omdat zij op grond van de wet (artikel 557 juncto 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) met behulp van een gerechtsdeurwaarder de ontruiming van de woning kan bewerkstelligen.
De proceskosten in reconventie
4.24.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Kennemer Wonen worden begroot op:
- salaris gemachtigde
204,00
(2 punten × factor 0,5 × € 204,00)
Totaal
204,00
4.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.26.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om uiterlijk 1 augustus 2025 de woning aan de [adres] te [woonplaats] met wie en wat zich daarin vanwege [eisers] moge bevinden te ontruimen, ontruimd te houden, te verlaten en met afgifte van de sleutels en achterlating van al wat tot de woning behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van Kennemer Wonen te stellen,
5.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tegen kwijting te betalen € 878,07 voor iedere maand of gedeelte daarvan te rekenen vanaf 1 december 2024 tot de ontruiming van de woning, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW telkens vanaf de vervaldag van elke termijn tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 204,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. t/m 5.7. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.