ECLI:NL:RBNHO:2025:3765

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
15/146917-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan mensenhandel en seksuele uitbuiting van meerderjarig slachtoffer met vrijspraak voor medeplegen

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan mensenhandel en seksuele uitbuiting van een meerderjarig slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van mensenhandel, maar is wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan mensenhandel. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft en behulpzaam is geweest bij de uitbuiting van het slachtoffer. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 225 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uur. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, maar heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering dat betrekking heeft op materiële schade. De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden, wat in de strafoplegging is meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/146917-22 (P)
Uitspraakdatum: 4 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 maart 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. de Leeuw en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – zakelijk weergegeven – ten laste gelegd:
primair
Mensenhandel al dan niet in vereniging met betrekking tot [het slachtoffer] in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 mei 2021;
subsidiair
Medeplichtigheid aan mensenhandel al dan niet in vereniging met betrekking tot [het slachtoffer] in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 mei 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daar deel van uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is kennis te nemen van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit in de periode van 4 februari 2021 tot en met 11 mei 2022.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vraag of [het slachtoffer] zich ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 1] in een uitbuitingssituatie bevond, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de rol van de verdachte is de raadsman van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, alsmede het dubbel opzet ontbreekt. Het enkele meeprofiteren door de verdachte van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [het slachtoffer] is hiervoor onvoldoende. De verdachte moet daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ook van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan mensenhandel moet de verdachte in de visie van de verdediging worden vrijgesproken wegens het ontbreken van dubbel opzet op het gronddelict en op het behulpzaam zijn.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het
subsidiairten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] (echtgenoot van de verdachte) zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, in de zin van seksuele uitbuiting, met betrekking tot [het slachtoffer]. Hierover bestaat ook tussen de officier van justitie en de verdediging geen verschil van mening.
De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of de verdachte als medepleger van de mensenhandel kan worden aangemerkt, zoals primair ten laste gelegd.
Juridisch kader medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Feitelijke handelingen
Op basis van de inhoud van WhatsApp-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 1], alsmede de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de verdachte wist dat [het slachtoffer] door [medeverdachte 1] werd uitgebuit. De rechtbank stelt verder op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aanwezig is geweest op momenten dat [het slachtoffer] door [medeverdachte 1] in de auto naar hotels werd gebracht voor escort-afspraken, dat zij een foto van [het slachtoffer] digitaal heeft bewerkt ten behoeve van een internet-advertentie voor sekswerk en dat zij een dergelijke advertentie heeft aangemaakt. Tot slot heeft de verdachte met [medeverdachte 1] WhatsApp-berichten gewisseld waarin in grove en denigrerende bewoordingen werd gesproken over [het slachtoffer] en haar prostitutiewerk.
Afgezien van de verklaring van [het slachtoffer] zijn er in het dossier geen aanwijzingen voor de stelling dat de verdachte de (werk)telefoon van [het slachtoffer] heeft beheerd of daarop handelingen heeft verricht, dan wel afspraken met klanten heeft gemaakt of in hotels foto’s van [het slachtoffer] heeft gemaakt ten behoeve van advertenties voor sekswerk. De rechtbank acht die handelingen daarom niet bewezen.
Medeplegen?
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte niet als het medeplegen van mensenhandel kan worden gekwalificeerd. Anders dan de officier van justitie merkt de rechtbank de door de verdachte verstuurde berichten aan [medeverdachte 1] niet aan als aansturend. De verdachte heeft in de berichten suggesties en verzoeken gedaan met betrekking tot het prostitutiewerk van [het slachtoffer], maar de berichten getuigen niet van een initiërende of sturende rol van de verdachte bij de uitbuiting. Dat de verdachte wist dat [het slachtoffer] als prostituee werkte en werd uitgebuit, maakt dit niet anders. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [medeverdachte 1] het initiatief heeft genomen om [het slachtoffer] seksueel uit te buiten en ook degene is geweest die afspraken maakte met klanten en de opbrengsten uit het prostitutiewerk incasseerde. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de materiële en intellectuele bijdrage van de verdachte aan de mensenhandel niet van voldoende gewicht is om de verdachte als medepleger aan te merken. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid?
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan mensenhandel. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met de bovenstaande gedragingen heeft bijgedragen aan het uitbuiten van [het slachtoffer] door opzettelijk middelen en inlichtingen te verschaffen en opzettelijk behulpzaam te zijn. De verdachte wist dat [het slachtoffer] zich in een uitbuitingssituatie bevond. Aan de eis van het dubbel opzet is voldaan. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan mensenhandel in vereniging, zoals subsidiair ten laste gelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
O. [medeverdachte 1] in de periode van 1 april 2020 tot en met 11 mei 2022 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, genaamd [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]),
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door een andere feitelijkheid en/of dreiging met een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1) en
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan die [medeverdachte 1] en een ander wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die [het slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4) en
3) heeft gedwongen of bewogen die [medeverdachte 1] en/of diens mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [het slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9) en
4) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [het slachtoffer], te weten door het in ontvangst nemen dan wel wegnemen van (een deel van) de verdiensten en/of contante geldbedragen van die [het slachtoffer] en het op de rekening van die [medeverdachte 1] laten overboeken van Tikkiebetalingen en door het (al dan niet laten) pinnen van geldbedragen vanaf de bankrekening van die [het slachtoffer],
waarbij die andere feitelijkheid en/of die dreiging met een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
het meermalen, althans eenmaal,
- zich op boze en/of anderszins dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze uiten tegen die [het slachtoffer] en
- onder controle houden en/of onder druk zetten van die [het slachtoffer], waardoor het voor die [het slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en
- in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [het slachtoffer] en
- brengen en houden van die [het slachtoffer] in een positie waar zij niet volledig over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken,
en waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het geven/regelen van onderdak en/of een woon/verblijfsadres aan/voor die [het slachtoffer] en
- het maken van seksueel getinte foto's en/of het grafisch bewerken van die seksueel getinte foto's voor advertenties op websites (waaronder de website Kinky.nl) waarin die [het slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het aanmaken en onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") en/of het betalen van advertenties op waarin die [het slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) prostitutieklanten voor die [het slachtoffer], en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de/het daarvoor te betalen bedragen en
- het bepalen wanneer die [het slachtoffer] klanten moest aannemen/ontvangen en/of het bepalen wanneer [het slachtoffer] klaar moest staan/zijn voor prostitutiewerkzaamheden, waaronder in de woning te Purmerend of hotels in Nederland of op andere locaties en
- het bepalen welke klanten die [het slachtoffer] moest aannemen/ontvangen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- het geven van uitleg en instructies aan die [het slachtoffer] met betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
- het vervoeren van die [het slachtoffer] naar locaties alwaar de prostitutiewerkzaamheden plaats zouden gaan vinden en
- het (al dan niet laten) boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamers als werkplek voor die [het slachtoffer] en/of het regelen van andere werklocaties voor de prostitutiewerkzaamheden van die [het slachtoffer] en
- het in de omgeving van de werkplek blijven/zich ophouden alwaar die [het slachtoffer] op dat moment haar werkzaamheden als prostituee uitoefende
tot en/of bij het plegen van welke misdrijf verdachte op in de periode van 4 februari 2021 tot en met 11 mei 2022 in Nederland,
telkens opzettelijk middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
- door het grafisch bewerken en versturen naar [medeverdachte 1] van seksueel/erotisch getinte foto's van die [het slachtoffer] voor advertenties op websites (waaronder de website Kinky.nl) waarin die [het slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- door naar die [medeverdachte 1] berichten te sturen met daarin onder meer dat die [het slachtoffer] moet doorwerken (doelende op de prostitutiewerkzaamheden van die [het slachtoffer]) en/of dat er geld verdiend moet worden door die [het slachtoffer] en/of dat die [het slachtoffer] (ook) moet doorwerken als ze ongesteld is en/of dat die [het slachtoffer] voor haar prostitutiewerkzaamheden 'doorgepland' moet worden en/of die [het slachtoffer] geen 'ruimte' gegeven moet worden (om niet te werken als prostituee) en/of dat er 'druk' op die [het slachtoffer] moet worden toegepast/gehouden (om te werken als prostituee), althans woorden van gelijke aard/strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1°, 4°, 9° en 6° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een veroordeling wegens medeplegen, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 34 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman de rechtbank verzocht er rekening mee te houden dat de rol van de verdachte een hele andere is geweest dan die van de medeverdachte [medeverdachte 1]. De raadsman heeft er verder op gewezen dat de verdachte een
first offenderis, dat zij spijt heeft betuigd en dat zij ook zelf een kwetsbaar persoon is. In plaats van de verdachte terug te sturen naar de gevangenis, heeft de verdediging gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest, desgewenst aangevuld met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan mensenhandel, in de vorm van seksuele uitbuiting, gepleegd door haar echtgenoot ten aanzien van een jonge, kwetsbare vrouw. Mensenhandel in de prostitutie is een ernstig strafbaar feit, waarmee
ernstige inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en op haar persoonlijke vrijheid. De ervaring leert dat slachtoffers van mensenhandel hier gedurende lange tijd nog psychische en emotionele schade van kunnen ondervinden. De verdachte heeft hier door haar handelen bewust aan bijgedragen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 7 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 28 juli 2022 geschorst. Sindsdien staat de verdachte onder toezicht van de reclassering. De reclassering heeft laatstelijk op 10 maart 2025 een advies uitgebracht. Uit dit adviesrapport komt naar voren dat de verdachte na haar schorsing een moeilijke periode heeft doorgemaakt. De ondersteuning door haar partner en medeverdachte, [medeverdachte 1], viel door zijn detentie weg, waardoor zij alleen verantwoordelijk was voor de zorg voor hun kind en de financiën. Door veel te werken en met hulp van haar schoonouders heeft de verdachte stabiliteit in haar leven weten te creëren. Inmiddels is haar partner weer thuis waardoor het in praktisch opzicht makkelijker zal gaan worden. De verdachte is ten tijde van het opmaken van het advies 29 weken zwanger van haar partner. In het verleden waren er relationele problemen waarbij de verdachte slachtoffer was van geweld door haar partner. De verdachte lijkt kwetsbaar, moeilijk in staat haar grenzen aan te geven en loyaal naar haar partner. De reclassering heeft zorgen en ziet een veiligheidsrisico nu de verdachte zegt de relatie met hem te willen voortzetten. Gezien de ontkennende houding van de verdachte, het niet inzichtelijk krijgen van haar aandeel en mogelijke beweegredenen, kan de reclassering het recidiverisico niet goed inschatten. Voortzetting van het huidige reclasseringstraject heeft volgens de reclassering geen meerwaarde. Er kan niet geïntervenieerd worden op mogelijke problematiek omdat het verband met het tenlastegelegde niet inzichtelijk is geworden. De reclassering adviseert daarom, bij veroordeling, een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn die volgens artikel 6, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht moet worden. Volgens vaste jurisprudentie moet een strafzaak worden afgedaan binnen 16 maanden als de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert [1] en anders binnen 24 maanden. De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte als een gehechte verdachte moet worden beschouwd, omdat nog steeds een geschorst bevel tot voorlopige hechtenis jegens haar van kracht is. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Wanneer de voorlopige hechtenis van een verdachte is geschorst, is namelijk niet langer sprake van een verdachte die in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert. De redelijke termijn bedraagt dus 24 maanden. Deze termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachte op 14 juni 2022. De rechtbank doet uitspraak op 4 april 2025. Daarmee is de redelijke termijn met ruim negen maanden overschreden. Hoewel het lange tijdverloop deels te verklaren is door de ingewikkeldheid van de zaak, zal de rechtbank met de overschrijding rekening houden bij de straftoemeting.
Strafoplegging
De rechtbank beoordeelt de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de uitbuiting van het slachtoffer fundamenteel anders dan door de officier van justitie in haar requisitoir naar voren is gebracht. Hoewel de rechtbank anders dan de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring van het primaire feit komt, is de door de officier van justitie geformuleerde strafeis naar het oordeel van de rechtbank buitensporig en niet passend.
De rechtbank zoekt bij de straftoemeting aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Het onderhavige feit valt naar het oordeel van de rechtbank in categorie II van de oriëntatiepunten. Daarbij wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden als uitgangspunt genoemd. In aanmerking genomen dat het hier om medeplichtigheid gaat, wordt de straf met een derde verminderd. Uitgangspunt voor de rechtbank is daarom een gevangenisstraf van negen maanden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar aanzienlijk minder grote rol in het geheel, acht de rechtbank het niet opportuun aan de verdachte een straf op te leggen die zou betekenen dat zij terug moet naar de gevangenis.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 225 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte, te weten 180 dagen, daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Conform het advies van de reclassering zal de rechtbank aan de proeftijd geen bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een taakstraf moet worden opgelegd. In beginsel acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uur passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de taakstraf matigen tot 100 uur.
Geen contactverbod
Het slachtoffer [het slachtoffer] heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte een contactverbod op grond van artikel 38v Sr op te leggen. De rechtbank zal niet aan dit verzoek voldoen. Volgens die bepaling kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Een dergelijke maatregel kan een contactverbod inhouden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat de rechtbank deze maatregel alleen kan opleggen als zij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. [2] Daarvoor zijn in dit geval geen aanwijzingen. De rechtbank stelt vast dat de reclassering het recidiverisico niet kan inschatten en dat de verdachte sinds de bewezen verklaarde gebeurtenissen geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en ook geen contact heeft gezocht met het slachtoffer.

7.Beslissingen over in beslag genomen voorwerpen

Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon (voorwerpnummer: 724131, Apple) dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerp aan de verdachte toebehoort en dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven tablet (goednummer: 72412, Samsung)
(op de beslaglijst ten onrechte aangeduid als tabletteermachine)dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mrs. M.J. Schimmel en T.S.H. Buskop, advocaten te Bussum, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 781.000) en immateriële schade (€ 20.000,-) die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de door de benadeelde partij afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden, waarbij is uitgegaan van € 1.000,- per dag, gedurende een periode van 781 dagen. De benadeelde partij heeft hoofdelijke toewijzing verzocht.
De raadsvrouw, mr. Buskop, heeft de vordering op de zitting mondeling toegelicht. De vordering is wat de materiële schade betreft ter zitting in verband met de kortere ten laste gelegde periode bijgesteld naar een bedrag van € 770.000,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering wat betreft de immateriële schade toewijsbaar als verzocht, zij het niet hoofdelijk. Wat betreft de materiële schade acht de officier van justitie, uitgaande van een bewezen verklaarde periode van 462 dagen, een bedrag van € 462.000,- (462 x € 1.000,-) toewijsbaar, met hoofdelijke toewijzing van dit bedrag. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toekenning van de wettelijke rente over genoemde bedragen en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair is de raadsman van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat onvoldoende vast staat in welke periode de verdachte betrokken is geweest bij de verweten gedragingen. Dat uitzoeken zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht een vergoeding voor materiële schade toe te wijzen voor een kortere periode dan gevorderd. Mocht de rechtbank de verzochte vergoeding voor immateriële schade redelijk vinden, dan dient deze hoofdelijk te worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gestelde materiële schade overweegt de rechtbank dat zij – anders dan de benadeelde partij en de officier van justitie – de rol van de verdachte in de uitbuiting van het slachtoffer kwalificeert als medeplichtigheid en niet als medeplegen. Ook is de periode waarin de verdachte bij de uitbuiting betrokken was korter dan die van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Dit zijn complicerende factoren die maken dat de werkelijke omvang van de aan de verdachte toe te rekenen materiële schade niet eenvoudig kan worden vastgesteld. Een gefundeerd oordeel hierover vergt nader onderzoek en nadere bewijslevering en debat. Dit zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering dat ziet op materiële schade.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval aan de orde. Uit het verhandelde ter zitting en de onderbouwing bij het voegingsformulier is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte – als medeplichtige – een minder verstrekkende rol heeft gespeeld dan de medeverdachte [medeverdachte 1] en gedurende een kortere periode. De rechtbank acht, mede gelet op de bedragen die in soortgelijke gevallen door Nederlandse rechters worden toegewezen, een bedrag van € 5.000,- billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. In het resterende deel van de vordering met betrekking tot immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat aan deze toewijzing de hoofdelijkheidsclausule moet worden verbonden. De rechtbank zal daarom bepalen dat indien (een van) de medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplichtigheid aan mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 48, 49 en 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte
primairis ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
225 (tweehonderdvijfentwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
 Verklaart
verbeurd: 1 STK GSM (voorwerpnummer: 724131, Apple).
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [het slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[het slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van) de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Gelast de
teruggaveaan de verdachte van 1 STK tablet (goednummer: 72412, Samsung)

Heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. M. Rigter, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 april 2025.
[Bijlage I: de tenlastelegging]
[Bijlage II: de bewijsmiddelen]

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.16.
2.Kamerstukken II, 2010-2011, 32 551, nr. 3, pg 7.