6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op zestien- en zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een reeks aan strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid aan hard- en softdrugs. Daarbij ging het om 2-CB, MDMA (XTC) en cocaïne. Dit zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stoffen. Dergelijke middelen vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving. Het bezit van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden. Hoewel het dossier daartoe onvoldoende bewijsmiddelen bevat, ziet de rechtbank daarnaast aanwijzingen dat de verdachte zich in die periode ook bezig hield met de handel in deze drugs. Op de zitting heeft de verdachte ook toegegeven dat hij wel eens drugs verkocht aan vrienden. Hiermee heeft de verdachte laten zien dat hij weinig geeft om de schadelijke werking van zowel hard- als softdrugs voor de gezondheid van de gebruikers. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een snorfiets. Hiermee heeft de verdachte bijgedragen aan het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu heling bijdraagt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend wapen, een mes en twee Cobra’s. Het ongecontroleerde bezit van wapens en professioneel vuurwerk brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en goederen met zich mee. Het stijgend aantal slachtoffers van (vuur)wapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak van een krachtig optreden hiertegen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 25 mei 2023 van [kinder- en jeugdpsycholoog] , kinder- en jeugdpsycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 februari 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
Volgens het psychologisch rapport is er bij de verdachte sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, stoornis in cannabisgebruik en een hyperactiviteitsstoornis (gedeeltelijk in remissie). De verdachte heeft verschillende ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, waaronder geweld in de thuissituatie en verschillende, onverwachte uithuisplaatsingen. Door de jaren heen is de emotie boosheid voor de verdachte functioneel geweest bij enig controleverlies of stress. Het is voor hem een beschermingsmechanisme geworden waar hij de afgelopen jaren, vanwege zijn onveiligheidsgevoelens zichzelf mee heeft weten te beschermen en overeind heeft weten te houden. Deze problematiek was van invloed op het handelen en de gedragskeuzes van de verdachte tijdens de gepleegde feiten. Daarom wordt door de psycholoog geadviseerd om uit te gaan van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd om aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en aan het voorwaardelijke deel de meldplicht als bijzondere voorwaarde te verbinden. Daarnaast adviseert de Raad om aan de verdachte een werkstraf op te leggen. Tot slot adviseert de Raad de voorwaardelijke straffen van de verdachte niet ten uitvoer te leggen. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt als het gaat om zijn houding en emotieregulatie en heeft zijn vaardigheden vergroot. Er heeft een periode behandeling voor de gestelde stoornissen plaatsgevonden bij de Waag, maar de verdachte blijkt hier nog niet aan toe te zijn. Wel staat de verdachte open voor hulpverlening en heeft hij een goed contact met zijn ambulante coach van [stichting] .
Op de zitting hebben de Raad en de jeugdreclassering bovenstaande adviezen onderschreven en hieraan het volgende toegevoegd. Tijdens de lange schorsingsperiode met (aanvankelijk) enkelbandmonitoring en de Harde Kern aanpak heeft de verdachte grote stappen gemaakt en volgehouden. Het is belangrijk dat de verdachte uiteindelijk de behandeling van zijn stoornissen gaat aanpakken. Tot de verdachte hiervoor open staat, wordt het voortzetten van de begeleiding vanuit [stichting] als voldoende geacht. Er wordt ingeschat dat dit kan worden voortgezet in het vrijwillig kader.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aard en de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM) in jeugdstrafzaken bedraagt 16 maanden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden en houdt bij het bepalen van een passende straf rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn en met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank ziet in de hierboven genoemde omstandigheden en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie en aan hem een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 91 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten verder een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op zijn plaats is van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke taakstraf een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich tijdens die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Hoewel door de verdediging is verzocht de proeftijd te beperken, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaren – en dus een langer durende betrokkenheid van de jeugdreclassering – juist in het belang van de verdachte. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan de proeftijd de bijzondere voorwaarde verbinden zoals door de Raad geadviseerd.