ECLI:NL:RBNHO:2025:3741

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
15.196128.23, 16.013381.23, 15.182183.23 , 15.077406.21 en 15.209126.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in jeugdstrafzaak voor drugshandel, wapenbezit en schuldheling met vrijspraak voor bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die op zestien- en zeventienjarige leeftijd een reeks strafbare feiten heeft gepleegd. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van hard- en softdrugs, wapenbezit, vuurwerkbezit en schuldheling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 91 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de bedreigde persoon op de hoogte was geraakt van de bedreiging. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn was overschreden en heeft dit meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een psychologische stoornis en heeft in het verleden al eerder voor vermogens- en geweldsdelicten gediend. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in Alkmaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.196128.23, 16.013381.23, 15.182183.23 (ttz.gev.), 15.077406.21 (vord. tul) en 15.209126.22 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 31 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 17 maart 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Alkmaar, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de William Schrikker Groep (hierna: de jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 15.196128.23ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 1)
hij, op of omstreeks 19 oktober 2022 te Medemblik, althans in Nederland, een scooter althans een (snor- en/of) bromfiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 16.013381.23ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Utrecht een of meerdere onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een alarmpistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die onbekend gebleven personen te richten, en/of
- (vervolgens) met dat alarmpistool, althans dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp op/in de richting van die onbekend gebleven personen te schieten;
2. ( hierna: feit 3)
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Utrecht een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft voorhanden gehad, gedragen en/of vervoerd;
3. ( hierna: feit 4)
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, voorhanden heeft gehad;
4. ( hierna: feit 5)
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten een of meerdere stuks knalvuurwerk (zijnde een Cobra 6), heeft opgeslagen en/of voorhanden gehad;
5. ( hierna: feit 6)
hij op of omstreeks 22 februari 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 128,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Aan de verdachte is in de zaak met
parketnummer 15.182183.23ten laste gelegd dat:
1. hierna: feit 7)
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2023 tot en met 21 juli 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid verdovende middelen in poedervorm en/of pillen/tabletten te weten:
- een hoeveelheid tabletten [120 stuks met logo HOMER SIMPSON], bevattende een hoeveelheid [ongeveer 30,65 gram] 2-CB en/of
- een of meer tabletten [4 stuks met opdruk 'PANAMA'] bevattende een hoeveelheid [van ongeveer 2,34 gram] MDMA [XTC] en/of
- een hoeveelheid tabletten [Punisher] bevattende een hoeveelheid [ongeveer 1,76 gram] MDMA [XTC] en/of
- een hoeveelheid poeder [totaal ongeveer 102,69 gram] bevattende 3-MMC en/of
- een of meer hoeveelheden [respectievelijk 2,37 en 0,93 gram] van een stof bevattende cocaïne
zijnde 2-CB en/of MDMA [XTC] en/of 3-MMC en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. ( hierna: feit 8)
hij in of omstreeks de periode van 01 jun 2023 tot en met 21 juli 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik, althans in Nederlamd opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden [van respectievelijk 371,74 gram en 3,14 gram] in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 3, 4, 5, 6 en 8 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging verzocht de verdachte hiervan vrij te spreken, omdat niet kan worden bewezen dat de scooter die als gesignaleerd is aangetroffen ook daadwerkelijk de scooter is geweest waarop de verdachte gereden heeft, nu deze pas uren later is aangetroffen. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging verzocht de verdachte hiervan vrij te spreken, omdat aan de hand van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Ten aanzien van feit 7 heeft de verdediging verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hard- en softdrugs, van een deel van de tenlastegelegde periode nu - afgezien van de dag van de aanhouding van verdachte - niet kan worden vastgesteld wanneer en voor hoe lang de drugs in het bezit van verdachte zijn geweest en van de hoeveelheid 102,69 gram 3-MMC welke als harddrugs is tenlastegelegd, terwijl dit op de pleegdatum strafbaar was gesteld op Lijst II (softdrugs).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling vereist is dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er op 21 oktober 2022 op enig moment een bestuurder van een [auto] zijn auto schuin voor een [auto] heeft geplaatst. Vervolgens heeft er een conflict plaatsgevonden tussen de inzittenden van de witte en zwarte auto. Kort hierop rijdt de [auto] weg. Op dat moment zou de verdachte zijn arm hebben gestrekt in de richting van die auto en met een alarmpistool hebben geschoten. Uit het dossier blijkt niet dat de inzittende(n) van de [auto] daadwerkelijk op de hoogte is (zijn) geraakt van de schoten.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de onbekend gebleven persoon of personen daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van wat als bedreiging ten laste is gelegd.
Dit betekent dat het onder feit 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft ontkend dat hij degene was die de politie heeft zien rijden op de snorfiets.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat op 19 oktober 2022 omstreeks 09:00 uur drie verbalisanten de verdachte hebben zien rijden op een groene snorfiets met windscherm. De verbalisanten, die onderweg naar verdachte waren om hem buiten heterdaad aan te houden voor een ander feit, herkenden de verdachte ambtshalve vanuit hun werkzaamheden. De verbalisanten zijn vervolgens naar het adres van de verdachte gereden. Aldaar gaf de moeder van de verdachte aan dat hij niet thuis was, omdat zijn groene scooter er niet stond. Vlak nadat de verdachte door de verbalisanten is gezien, heeft de getuige [getuige] gezien dat een jongen bij een groene snorfiets wegrent op een locatie nabij waar de verdachte door de verbalisanten op een groene snorfiets is gezien. Het door de getuige opgegeven signalement komt overeen met de kenmerken van de verdachte, zoals die ochtend ook door de verbalisanten is gezien. Gelet op de voorgaande omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die de betreffende groene snorfiets voorhanden heeft gehad.
Bij het aantreffen van de snorfiets bleken het contactslot en zadel te ontbreken. Verder is gebleken dat geregistreerd stond dat de onderhavige snorfiets op 17 september 2022 in [plaats] is gestolen. Gelet hierop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1. als feit 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij, op 19 oktober 2022 te Medemblik, een snorfiets, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 3:
hij op 21 oktober 2022 te Utrecht een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft voorhanden gehad, gedragen en vervoerd;
Feit 4:
hij op 22 februari 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
hij op 22 februari 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten meerdere stuks knalvuurwerk (zijnde een Cobra 6), heeft opgeslagen en voorhanden gehad;
Feit 6:
hij op 22 februari 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik opzettelijk aanwezig heeft gehad 128,2 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 7:
hij op 21 juli 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid verdovende middelen in poedervorm en pillen/tabletten te weten:
- een hoeveelheid tabletten [120 stuks met logo HOMER SIMPSON], bevattende een hoeveelheid [ongeveer 30,65 gram] 2-CB en
- een of meer tabletten [4 stuks met opdruk 'PANAMA'] bevattende een hoeveelheid [van ongeveer 2,34 gram] MDMA [XTC] en
- een hoeveelheid tabletten [Punisher] bevattende een hoeveelheid [ongeveer 1,76 gram] MDMA [XTC] en
- een of meer hoeveelheden [respectievelijk 2,37 en 0,93 gram] van een stof bevattende cocaïne,
zijnde 2-CB en MDMA [XTC] en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 8:
hij op 21 juli 2023 te Oostwoud, gemeente Medemblik, opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden [van respectievelijk 371,74 gram en 3,14 gram] van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen aan de verdachte onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
schuldheling.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 5:
overtreding van artikel 1.2.2, eerste lid van het Vuurwerkbesluit, terwijl het feit opzettelijk is begaan.
Feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 7:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 8:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde zoals geadviseerd door de Raad.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de conclusie van het psychologisch rapport dat de feiten in een verminderde mate aan de verdachte dienen te worden toegerekend. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet hierop verzoekt de verdediging de eventueel te bepalen proeftijd te beperken tot één jaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich op zestien- en zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een reeks aan strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid aan hard- en softdrugs. Daarbij ging het om 2-CB, MDMA (XTC) en cocaïne. Dit zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stoffen. Dergelijke middelen vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving. Het bezit van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden. Hoewel het dossier daartoe onvoldoende bewijsmiddelen bevat, ziet de rechtbank daarnaast aanwijzingen dat de verdachte zich in die periode ook bezig hield met de handel in deze drugs. Op de zitting heeft de verdachte ook toegegeven dat hij wel eens drugs verkocht aan vrienden. Hiermee heeft de verdachte laten zien dat hij weinig geeft om de schadelijke werking van zowel hard- als softdrugs voor de gezondheid van de gebruikers. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een snorfiets. Hiermee heeft de verdachte bijgedragen aan het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu heling bijdraagt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend wapen, een mes en twee Cobra’s. Het ongecontroleerde bezit van wapens en professioneel vuurwerk brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en goederen met zich mee. Het stijgend aantal slachtoffers van (vuur)wapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak van een krachtig optreden hiertegen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 25 mei 2023 van [kinder- en jeugdpsycholoog] , kinder- en jeugdpsycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 februari 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
Volgens het psychologisch rapport is er bij de verdachte sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, stoornis in cannabisgebruik en een hyperactiviteitsstoornis (gedeeltelijk in remissie). De verdachte heeft verschillende ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, waaronder geweld in de thuissituatie en verschillende, onverwachte uithuisplaatsingen. Door de jaren heen is de emotie boosheid voor de verdachte functioneel geweest bij enig controleverlies of stress. Het is voor hem een beschermingsmechanisme geworden waar hij de afgelopen jaren, vanwege zijn onveiligheidsgevoelens zichzelf mee heeft weten te beschermen en overeind heeft weten te houden. Deze problematiek was van invloed op het handelen en de gedragskeuzes van de verdachte tijdens de gepleegde feiten. Daarom wordt door de psycholoog geadviseerd om uit te gaan van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd om aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en aan het voorwaardelijke deel de meldplicht als bijzondere voorwaarde te verbinden. Daarnaast adviseert de Raad om aan de verdachte een werkstraf op te leggen. Tot slot adviseert de Raad de voorwaardelijke straffen van de verdachte niet ten uitvoer te leggen. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt als het gaat om zijn houding en emotieregulatie en heeft zijn vaardigheden vergroot. Er heeft een periode behandeling voor de gestelde stoornissen plaatsgevonden bij de Waag, maar de verdachte blijkt hier nog niet aan toe te zijn. Wel staat de verdachte open voor hulpverlening en heeft hij een goed contact met zijn ambulante coach van [stichting] .
Op de zitting hebben de Raad en de jeugdreclassering bovenstaande adviezen onderschreven en hieraan het volgende toegevoegd. Tijdens de lange schorsingsperiode met (aanvankelijk) enkelbandmonitoring en de Harde Kern aanpak heeft de verdachte grote stappen gemaakt en volgehouden. Het is belangrijk dat de verdachte uiteindelijk de behandeling van zijn stoornissen gaat aanpakken. Tot de verdachte hiervoor open staat, wordt het voortzetten van de begeleiding vanuit [stichting] als voldoende geacht. Er wordt ingeschat dat dit kan worden voortgezet in het vrijwillig kader.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aard en de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM) in jeugdstrafzaken bedraagt 16 maanden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden en houdt bij het bepalen van een passende straf rekening met deze overschrijding van de redelijke termijn en met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank ziet in de hierboven genoemde omstandigheden en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie en aan hem een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 91 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten verder een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op zijn plaats is van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke taakstraf een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich tijdens die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Hoewel door de verdediging is verzocht de proeftijd te beperken, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaren – en dus een langer durende betrokkenheid van de jeugdreclassering – juist in het belang van de verdachte. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan de proeftijd de bijzondere voorwaarde verbinden zoals door de Raad geadviseerd.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

7.1
Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 15.077406.21
Bij vonnis van 25 november 2021 in de zaak met parketnummer 15.077406.21 heeft de kinderrechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van poging tot afpersing, mishandeling en schuldheling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 december 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 9 december 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
7.2
Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 15.209126.22
Bij vonnis van 24 januari 2023 in de zaak met parketnummer 15.209126.22 heeft de kantonrechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van het als leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen, veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 maart 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 maart 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
artikelen 13, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
91 dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 91 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, beveelt dat deze taakstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich meldt bij de gecertificeerde instelling de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, locatie [plaats] , afdeling jeugdreclassering, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.077406.21 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
40 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Noord-Holland d.d. 25 november 2021.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.209126.22 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
20 uren, opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Noord-Holland d.d. 24 januari 2023.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op de reeds geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van Weely, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. T. Fuchs, rechters, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B. Kuvel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2025.
mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.